Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 24/06/2010
Vraag om uitleg van de heer Marc Hendrickx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over lessen Arabisch in het onderwijs
De voorzitter : De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Voorzitter, minister, dames en heren, ik ben hier te gast in deze commissie om een vraag te stellen over het probleem want door sommigen kan dit als een probleem worden gezien van lessen Arabisch in het onderwijs. Ik stel me daarover vragen naar aanleiding van een open brief van mijn lokale OCMW-voorzitter, de tot de Open Vld behorende heer Koen Anciaux broer van, maar dat heeft hier niets mee te maken die vlak voor de federale verkiezingen, waarvoor hij zelf kandideerde, blijkbaar het licht had gezien. Hij stelde dat de lessen Arabisch die verplicht worden opgelegd aan kinderen van vooral Marokkaanse allochtonen van vooral Berberse origine, in relatie staan met de schoolmoeheid die hij als OCMW-voorzitter meent te kunnen vaststellen bij veel van zijn cliënteel: mensen die aankloppen bij het OCMW.
We weten allemaal dat het aantal drop-outs, de mensen die afhaken voor ze een diploma hebben behaald, schrikbarende cijfers begint aan te nemen. We konden daarover gisteren nog in de krant lezen. Het aantal problematische afwezigheden en spijbelaars begint echt wel de pan uit te swingen en de schoolmoeheid is een van de belangrijkste oorzaken van spijbelen en drop-out.
De heer Anciaux stelt dat migrantenouders ter zake een grote verantwoordelijkheid dragen voor de schoolse achterstand van hun kinderen en vindt dat de verplichte lessen Arabisch daar mee oorzaak van zijn. Tegelijkertijd stelt een van zijn collegas, de heer Salmi, de schepen die bevoegd is voor het diversiteitsbeleid in de stad Mechelen, dat dit verkiezingsretoriek is en dat de moslimgemeenschap de problematiek van de verplichte lessen Arabisch op een totaal andere manier benadert en zelfs, dat heeft hij in de pers verklaard, dat ze daarover in discussie wil treden met de minister van Onderwijs.
Minister, ik heb een aantal vragen ter zake. Waarom moeten deze kinderen en andere moslimkinderen in Vlaanderen absoluut Arabisch leren? Klopt het dat deze lessen Arabisch om religieuze redenen georganiseerd worden, namelijk om de Koran beter te kunnen interpreteren? Dikwijls gaat het over mensen die thuis niet het Arabisch spreken, maar het Berbers en dan een onderdrukkende taal als ik dat zo mag omschrijven moeten aanleren of hun kinderen willen doen leren om dan de Koran te kunnen lezen. Is dat de hoofdoorzaak van die lessen? Zouden we daar dan niet uit kunnen besluiten dat de huidige godsdienstlessen niet volstaan voor bepaalde groepen van moslims?
Bent u, zoals de heer Salmi aangeeft, het idee genegen om lessen Arabisch in het onderwijs te integreren? Als dat zo is, hoe ziet u dat dan concreet? Moet dat in het basisonderwijs zijn? Moet dat in het secundair onderwijs? Wat met de eindtermen, moeten we dat daar dan in opnemen? En welke kosten zouden daaraan verbonden kunnen zijn?
Als we school- en taalachterstand bij veel moslimkinderen en ‑jongeren willen wegwerken, hoe valt dat dan te rijmen met het opnemen van het Arabisch in het schoolse curriculum? Zal dit het probleem van schoolmoeheid kunnen oplossen? Het gaat toch meestal om meisjes en jongens die geen of bijzonder weinig affiniteit hebben met die taal, en misschien zijn ze ook wel meer geneigd om zich tot een andere godsdienst te richten, of misschien tot het atheïsme. Misschien zouden ze, iets dat u niet graag hebt, het katholicisme wel willen belijden.
Hoe vallen lessen Arabisch voor bepaalde groepen van migrantenkinderen te rijmen met het aanmoedigen van samen leven, samen leren, samen spelen, enzovoort in gemengde scholen? Zal hierdoor het kliekjesvormende gedrag niet verder toenemen? Zal dit de vorming van eventuele gettoscholen in onze gemeenschap niet versterken?
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Nadat ik de vraagsteller heb beluisterd, heb ik de indruk dat hij een en ander neemt, in een pot gooit, de mixer erin steekt en dan een goede hutsepot heeft. Spijbelen, schoolmoeheid, allochtone achterstand, sociale achterstand, vreemde taal of moedertaal: het wordt allemaal op een hoop gegooid. Daar moeten we ons voor hoeden.
De problematiek van kinderen die een andere thuistaal hebben dan de schooltaal zal de komende jaren niet afnemen, maar toenemen. Weinigen zullen zeggen dat ze het met het volgende oneens zijn: het aanleren van het Nederlands is het voornaamste middel om je in deze maatschappij te integreren en je plaatsje te veroveren. De vraag is: hoe doe je dat het best?
Ik wil waarschuwen voor een houding waarbij de thuistaal of de moedertaal van kinderen wordt gestigmatiseerd. In het geval dat de heer Hendrickx aanhaalt, is er nog een extra dimensie. Als het Berberkinderen zijn is Arabisch niet de thuistaal, maar Berbers. Ook vandaag nog in Vlaanderen wordt de thuistaal van migrantenkinderen in veel gevallen gestigmatiseerd. Dat leidt ertoe dat die kinderen achterstand oplopen.
3 weken geleden deed ik examen met een Gents meisje van Turkse afkomst van 21 of 22 jaar. Ze vertelde dat als ze Turks durfden te praten op de middelbare school, hun mond werd dichtgeplakt met pleisters. Dat is geen praktijk uit de 19e eeuw. (Opmerkingen van de heer Marc Hendrickx en de heer Boudewijn Bouckaert)
Dat meisje vertelde dat. Om het iets minder extreem te stellen: in heel veel scholen vandaag is er een verbod op het spreken van de moedertaal of de thuistaal. Die negatieve houding tegenover de thuistaal van de kinderen leidt er mee toe dat zij achterstand oplopen en een minder goede taalontwikkeling hebben.
Daarover is veel onderzoek gedaan in het buitenland, minder in België en Vlaanderen, spijtig genoeg. Er bestaat een theorie die zegt dat je om een vreemde taal te leren, eerst heel goed je eigen moedertaal moet kennen om daarop verder te bouwen. Of moedertaalonderricht daarbij noodzakelijk is en we dat allemaal in de schooluren moeten financieren, is weer een andere kwestie. In het Europese handboek voor asiel en migratie, waar de Raad van Ministers van Binnenlandse Zaken van de EU mee akkoord is gegaan, staat dat moedertaalonderricht een van de opties is.
Voor we zo ver gaan, is minstens gebleken dat een positieve houding van de school tegenover de thuistaal van de kinderen en het gebruiken van de thuistaal van de kinderen als cognitief instrument een positieve invloed hebben. Ik raad de leden van de commissie aan om er het werk van de Canadese linguïst Jim Cummins op na te lezen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Mevrouw Moerman heeft verwoord wat ik ook wilde zeggen. Ik sluit me volledig aan. Misschien komen we niet toevallig allebei uit Gent. We hebben in Gent ook wel wat ervaringen opgedaan met moedertaalonderwijs.
Ik begrijp de heer Hendrickx niet. Ik herinner me dat we het hier enkele maanden geleden hadden over het leren van Nederlands voor Vlaamse kinderen in het buitenland. Als het gaat om het eigen volk, Vlaamse kinderen in het buitenland, wordt er wel voor gepleit dat de kinderen hun moedertaal niet zouden vergeten en er onderwijs in zouden krijgen. We kunnen niet ontkennen dat er kinderen van andere origine in onze samenleving zijn. Als zij hun thuistaal gebruiken, zoeken we daar veel problemen achter.
De problematiek van leerachterstand is veel breder dan de moedertaal. Ik wil voorstellen dat we ons daar volgend werkjaar grondiger over buigen en eens op bezoek gaan bij het project moedertaalonderwijs in Gent.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Met enige schroom, want de vraagsteller is iemand van mijn fractie, maar door de bijkomende opmerkingen wens ik toch iets in te brengen. Ik vind het geen enkel probleem om daarover eens grondig te beraadslagen, zoals mevrouw Pehlivan voorstelt. De zaak is inderdaad complexer, wat niets afdoet aan de vraag van de heer Hendrickx, laat dat duidelijk zijn.
Vlaanderen moet ten gronde beraadslagen over enkele zaken. Op sommige plaatsen, ook in Brussel, wordt inderdaad gewerkt met betrekking tot onderwijs in eigen taal en cultuur. Dat levert inderdaad resultaten op. Ik heb heel recent nog een gesprek gehad met de heer Leman over een aantal proeftuinen in Brussel. Het is heel belangrijk dat heel de school leerkrachten en directie inbegrepen ter zake mee is. De vraag rijst in welke mate dat het geval is voor heel Vlaanderen.
Laat dit heel duidelijk zijn: ik heb alle respect voor de achtergrond van mensen. Ik had 14 dagen geleden mijn voormalige buurmeisje op bezoek. Ze is 15 jaar geleden toen was ze nog een meisje, ze is even oud als ik geëmigreerd naar Denver. Ze had haar zoontje bij, en dat zoontje sprake alleen maar Engels. Dat kan men erg vinden, maar die mensen hebben er destijds voor gekozen om hun heil te zoeken in de Verenigde Staten, om daar hun toekomst op te bouwen. Zij hebben een mentale omschakeling gemaakt: de toekomst van hun kinderen ligt in Denver en dus moeten die kinderen mee zijn. Wat daarnet is aangehaald, is complex, maar op een bepaald ogenblik moeten mensen die omschakeling weten te maken. Ze moeten zich afvragen waar hun toekomst ligt. Ze moeten zich afvragen op welke wijze hun kinderen en kleinkinderen optimale kansen kunnen krijgen. Tot nader order en ik meen dat dit ook zo zal blijven is die toekomst bij ons het Nederlands. We moeten zeker bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat die kinderen zo goed mogelijk mee zijn. Ik ga nu heel kort door de bocht, maar het verleden is het verleden en men moet naar de toekomst kijken. Dan moeten we heel behoedzaam omspringen met de kwestie in welke taal men kinderen opvoedt. Ik hoop dat we daar na de vakantie dieper op kunnen ingaan. Men moet echter die omschakeling doen: sorry en met alle respect, men woont in Vlaanderen, en de toekomst is dan het Nederlands, en niet meer het Turks, het Arabisch of het Berbers.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, dit is een ongemeen boeiende discussie. Ik ben blij dat we er een gedachtewisseling over zullen hebben. Ik ben zeker geen specialist, en dit is zeer interessant. Ik vind dat net in die discussie veel op één hoopje wordt gegooid en niet altijd in de juiste context wordt geplaatst.
Het is niet mijn taak om mijn Mechelse collega, de heer Anciaux, te verdedigen. Ik heb hem daarover gesproken, omdat ik ook nogal was geschrokken door de teneur van het artikel. Het is belangrijk erop te wijzen dat de verontwaardiging van de heer Anciaux vooral was ingegeven door het feit dat het net niet de moedertaal was die verplicht moest worden gevolgd. Het ging over een soort klassiek Arabisch. De redenering dat het gaat om de moedertaal, gaat dus eigenlijk niet op. Dat is een heel belangrijke nuance die moet worden aangebracht.
De heer Boudewijn Bouckaert : Nog voor de verkiezingen hebben we Sint-Joost-aan-Zee bezocht, een zeer gemengde school in Sint-Joost-ten-Node. De directeur ervan was vrij stellig in zijn bewering dat het onderwijs in de eigen taal dat buiten de schooluren voor een heel gevarieerd publiek wordt georganiseerd, eigenlijk een win-winsituatie creëert. De zelfzekerheid van de leerlingen wordt erdoor gestimuleerd, waardoor het aanleren van het Nederlands wordt versterkt. Dat is dus een soort wederzijdse versterking. Die ervaring op het terrein moet mee in overweging worden genomen.
Verder heeft de heer Hendrickx gelijk als hij erop wijst dat de situatie complexer is, zeker als het gaat over de Marokkaanse gemeenschap. Mevrouw Pehlivan, bij de Turkse gemeenschap ligt dat eenvoudiger: het Turks is de taal van die gemeenschap, punt. In Vlaanderen bestaat de Marokkaanse gemeenschap echter vooral uit Berbers, en in Wallonië vooral uit Arabieren. Ook daar is er dus sprake van een soort taalgrens. Het Berbers is een onderdrukte taal. In de voornamenlijst die de Marokkaanse regering onlangs heeft gepubliceerd, waren alle Berberse voornamen geëlimineerd. Wie nog voor een Berberse voornaam koos, liep kans zijn nationaliteit en zijn erfrechten in Marokko te verliezen. Dat is een vrij onderdrukkende situatie. Dat moeten we in het achterhoofd houden. We moeten erover waken dat we met onze regelingen hier geen onderdrukkingssituatie in het buitenland doortrekken. In die zin vind ik de waarschuwing van de heer Hendrickx zeer interessant.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Momenteel is, binnen het schoolse curriculum van het leerplichtonderwijs zoals de Vlaamse overheid dat erkent en financiert, zowel in het basis- als in het secundair onderwijs het geven van Arabische lessen niet mogelijk. In de regelgeving met betrekking tot de vakbenamingen komt Arabisch niet voor, zodat binnen de aanwending van het lestijdenpakket geen leraarsopdrachten Arabisch zijn toegelaten. We hebben ook niet meteen plannen om dat te veranderen. Dat zou bovendien erg moeilijk zijn. Er is de vraag uit de Arabische gemeenschap, maar ik wijs u erop dat ik ook al de Poolse, de Turkse en de Franse ambassadeur op bezoek heb gekregen. Zij willen ook allemaal dat hun taal in het curriculum wordt opgenomen.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat er momenteel een Europese richtlijn is die aangeeft dat dit van ons wordt verwacht voor Europese talen. Ik wist dat ook niet. Ik heb dat moeten ontdekken. Momenteel wordt de afschaffing van die richtlijn echter besproken binnen de Europese Unie. Geen enkel land past die toe en dat organiseren zorgt ook voor heel wat praktische problemen. Het is dus niet echt mijn bedoeling om Arabisch op te nemen in het curriculum tijdens de schooltijd.
Het klopt dat ik in Mechelen ben geweest, op uitnodiging van een moskee. Je kunt er niet omheen dat er in een aantal moskeeën leslokalen worden ingericht, ook in Mechelen, waar kinderen niet zozeer godsdienstlessen krijgen, maar taallessen krijgen in klassiek Arabisch. Daar is een vraag naar bij kinderen. (Opmerkingen van de heer Marc Hendrickx)
Daar is een vraag naar bij ouders en kinderen. Op die leeftijd zijn het natuurlijk niet zozeer de kinderen die daar spontaan voor kiezen. Maar dat geldt voor onze kinderen ook. Veel ouders kiezen Latijn voor hun kinderen. Het zijn meestal niet de kinderen die dat kiezen.
Je merkt dus wel dat daar een vraag naar is, eventueel ook in andere talen. Ik heb gezegd dat ik zou kijken of dat niet mogelijk is buiten het schoolcurriculum, in schoolgebouwen, al dan niet direct of indirect ondersteund door Onderwijs. Ik zeg niet dat we dat gaan doen, maar ik wil wel onderzoeken of dat enige toegevoegde waarde zou kunnen hebben, en niet alleen voor kinderen die een Arabische achtergrond hebben. Dat kan evengoed heel interessant zijn voor Vlaamse kinderen die extra prikkels nodig hebben. Als u de leeftijdspiramide aan de overkant van de Middellandse Zee bekijkt, ziet u dat 60 percent van de mensen die daar wonen, jonger is dan 26 jaar. Dan zult u wel beseffen dat het misschien in ons belang is dat we ook mensen hebben die die taal spreken en dat we daar een brug hebben.
Ik zeg niet dat we dat moeten organiseren binnen de schooltijd. Dat heb ik nooit gezegd. Ik wil wel kijken of we niet in die richting moeten denken om het op de een of andere manier buiten de schooltijd te doen, eventueel in het kader van brede school, al of niet ondersteund door Onderwijs het gaat daarom niet over financiële ondersteuning, maar eventueel via kwaliteitsbewaking. Dat kan niet alleen voor Arabisch, maar ook voor Turks of een andere taal, net zoals Frans ook in schoolgebouwen wordt gegeven. Op die manier onttrek je die kinderen trouwens ook uit religieuze sferen wanneer ze niet in religieuze sferen moeten zitten. Het kan dus ook wel wat voordelen hebben.
Maar daar is geen enkele beslissing over genomen. Ik heb alleen gezegd dat ik bereid ben om dat te laten onderzoeken, en om daar enige kwaliteitsgarantie in te bieden. We moeten daarin niet per se terughoudend zijn. Er is op een bepaald moment al voor gepleit om naast Latijn-wiskunde bijvoorbeeld ook Arabisch-wiskunde te organiseren. Ik wil mij daar niet over uitspreken, maar er zijn mensen die daarvoor pleiten. U weet dat Arabisch een heel moeilijke taal is, dus dat kan de geest ook aanscherpen.
Het enige wat ik gezegd heb, is: laat ons de voor- en nadelen bekijken, en laat ons dan zien wat we kunnen doen en hoever we daarin moeten gaan.
Ik vind het heel belangrijk dat mensen hun afkomst houden. Mensen moeten hun afkomst nooit vergeten, of het nu een arbeidersafkomst is of een andere. Als mensen van elders komen, is het een natuurlijke reflex dat men de taal van zijn ouders en grootouders op de een of andere manier wil kennen of de cultuur wil begrijpen. Daar is niets verkeerd mee. We moeten daar ook niet zo krampachtig tegenover staan. (Opmerkingen van de heer Marc Hendrickx)
Ik zeg niet dat u dat bent, mijnheer Hendrickx. Ik ben het eens met de heer Van Dijck. Als je ergens kiest om te gaan wonen, moet je je anker neerleggen. Als je beslist dat je anker in Vlaanderen ligt, is het vanzelfsprekend dat je de taal van de regio waar je woont, leert en goed kent. En dat is het Nederlands. Daar wil ik heel duidelijk in zijn. Alleen sluit het ene het andere niet uit. Een veel duidelijker boodschap die je daarbij aan mensen kunt geven, is de volgende. Nederlands is belangrijk, en veel mensen willen dat ook wel leren, maar als je tegelijk toelaat dat ze hun eigen taal enigszins kunnen kennen om hun eigen verleden te begrijpen, gaan ze misschien ook gemakkelijker de andere, nieuwe taal aanleren en begrijpen. Dit is geen of-ofverhaal, maar een en-enverhaal. We zien dat bijvoorbeeld ook bij mensen die met mensen uit het buitenland een relatie hebben of samenwonen.
Ik ben in het kader van de Vrouwenconferentie 3 dagen in New York geweest. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om een heel druk programma af te werken. Ik ben er onder andere naar t Klokhuis geweest. Dat is een soort vereniging, ondersteund door de Nederlandse overheid. Wij doen dat overigens niet als Vlaamse overheid. We gaan dat nu wel in natura doen, maar je hebt ook wel wat Vlaamse kinderen die in de gebouwen van het Flanders House Nederlandse lessen volgen. Je ziet dus ook dat mensen die in de VS zitten, een behoefte hebben om buiten de school, op een kwaliteitsvolle manier, ondersteund door Onderwijs, de moedertaal te kunnen aanleren. Als we dat normaal vinden voor Vlamingen die in New York gaan wonen, is het normaal dat ook mensen van Marokkaanse of Turkse afkomst de behoefte hebben om hun eigen taal te kennen. Eigenlijk is het ook in ons eigen belang dat ze meer talen spreken.
De boodschap die we moeten geven, is heel duidelijk: als je hier woont en je wilt hier blijven, dan is het Nederlands de taal die je moet leren. Dat is de lingua franca. Dat staat niet ter discussie. Ik wil dat ook helemaal niet ter discussie stellen. Maar daarnaast is er toch geen probleem mee om de mogelijkheid te creëren om ook een eigen taal aanvullend te leren? In die zin heb ik tegen de mensen in Mechelen gezegd dat we dat zouden onderzoeken. Ik zal dat ook doen.
Bovendien heb ik begrepen dat de Franse Gemeenschap over deze problematiek een samenwerkingsakkoord heeft afgesloten met het koninkrijk Marokko om dat buiten de schoollessen te doen. We bekijken ook of dat al dan niet functioneert en gaan na welke lessen we daar eventueel uit kunnen trekken.
Ik wil de poort niet sluiten. Het gaat om de buitenschoolse activiteiten, al of niet direct of indirect ondersteund door Onderwijs.
De voorzitter : Minister, dank u voor uw klaar antwoord.
Minister Pascal Smet : En genuanceerd!
De voorzitter : Ik wil u niet te veel lof toezwaaien.
De heer Hendrickx heeft het woord.
De heer Marc Hendrickx : Het was inderdaad een klaar en, inderdaad, ook wel genuanceerd antwoord. Ik dank de minister daarvoor.
Minister, ik noteer dat er geen plannen zijn om ter zake het huidige beleid, het huidige onderwijsklimaat dienaangaande te wijzigen. U zult begrijpen dat dat voor mij het belangrijkste is. Ik noteer eveneens dat u meer dan terecht stelt dat de vragen ook vanuit andere gemeenschappen zouden kunnen komen. En dan zouden we beginnen aan een tocht door de woestijn. In mijn stad Mechelen zijn er tientallen minderheden. De tijd is al lang voorbij dat het alleen de Marokkaanse en, in mindere mate, de Assyrische gemeenschap was. Ondertussen zijn er de Congolese, de Russische, de Slovaakse en noem maar op minderheden bijgekomen. Als we dat voor de ene minderheid zouden aanbieden, zou de vraag onmiddellijk van een andere minderheid komen. U hebt een punt als u zegt dat we dan niet weten waaraan we beginnen. En dat staat dan nog los van de kostprijs. Ik kan u volgen. Het is zeker geen krampachtige houding, integendeel. Ik deel uw bezorgdheid.
Ik noteer ook dat een breder onderzoek ter zake nodig en noodzakelijk is. Ik hoop hier nogmaals te gast te mogen zijn om dat mee op te volgen. Want deze materie ligt me bijzonder na aan het hart.
Er moet me nog iets anders van het hart. Mevrouw Vanderpoorten en mevrouw Moerman verwijten me alles op een hoop te gooien, er een hutsepot van te maken. (Opmerkingen van mevrouw Fientje Moerman)
Ik heb de open brief van mijn Mechelse collega Anciaux niet bij me. Hij legt een rechtstreekse band met criminaliteit. Die woorden neem ik niet in de mond. Hij doet dat. Op dinsdagavond hebben die aanleiding gegeven tot het nodige tumult. Als u het over stigmatisering hebt, dan moet u er wel eerst uw eigen partijgenoot over aanspreken.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Het was de Gentse connectie. Ik heb de onpersoonlijke vorm gebruikt. Er wordt inderdaad veel op een hoop gegooid. U kaart een problematiek aan die een beetje verschillend is. Maar het is wel zo dat men in Vlaanderen, en niet alleen daar, de neiging heeft om onder een wetenschappelijk sausje een en ander op een hoop te gooien. Als men kinderen wil integreren en men ze Nederlands wil leren, dan is de houding die erin bestaat de moedertaal op alle manieren te onderdrukken en die heeft lang bestaan misschien niet de beste om de Nederlandse taal aan te leren. Op het overige kunnen we eens uitgebreider ingaan, maar de repressieve maatregelen, waarvan ik er een paar heb opgesomd, zijn echt niet goed. Dat leidt ertoe dat die kinderen achterstand oplopen, schoolmoe worden en dan later vroegtijdig de school verlaten en andere dingen doen. We hebben de cijfers deze week nog gehoord.
De voorzitter : Een premier heeft gezegd: Niet de afkomst is belangrijk, maar de toekomst.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Maar men moet wel zijn verleden kennen om naar de toekomst te kijken.
De voorzitter : Deze commissie is sterk in spreuken.
Het incident is gesloten.