Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 27/05/2010
Interpellatie van de heer Filip Watteeuw tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de problematische intrede van jonge afgestudeerden op de arbeidsmarkt en de dalende werkzaamheidsgraad van jongeren
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Voorzitter, minister, collegas, mevrouw Turan heeft over hetzelfde onderwerp een mondelinge vraag gesteld. Bij een actuele vraag is de tijd beperkt en kan het antwoord niet onbeperkt zijn. Ik denk nochtans dat het probleem belangrijk genoeg is om er in deze commissie dieper op in te gaan. Het is ook goed dat er eventueel een motie kan worden ingediend in functie van dit probleem.
Het probleem is vrij zwaar. De VDAB heeft een schoolverlatersstudie afgeleverd waaruit blijkt dat een op zes van de jonge schoolverlaters na een jaar nog zonder baan is. Voor 2008 gaat het over meer dan 11.000 jongeren. Binnen die groep zijn er ongeveer 3000 die na een jaar zelfs nog geen enkele werkervaring hebben. Ik vind dat dramatisch. Ook de VDAB vindt dat en zegt dat je de aansluiting met de arbeidsmarkt dan volledig kwijt bent. De VDAB vindt dat er dan een intensieve begeleiding moet zijn om te vermijden dat zij zouden wegzinken in de langdurige werkloosheid.
Dat gevaar is reëel. Ik heb de statistieken van de VDAB nog eens bekeken en ik heb gezien dat er momenteel binnen de groep werkzoekenden tot 24 jaar, 11.000 werkzoekenden zijn die meer dan een jaar werkloos zijn. Die groep kan op zich nog niet zo lang werkloos geweest zijn, want ze zijn nog maar pas aangemeld op de arbeidsmarkt. Toch zijn er al 11.000 onder hen langdurig werkloos.
Vooral de laaggeschoolde schoolverlaters hebben het hierbij moeilijk. Dat heeft ook te maken met de crisis. Als men streeft naar efficiëntieverhogende maatregelen, sneuvelen hun banen vaak als eerste. En er is in crisistijden ook het verdringingseffect door hoger geschoolden. De VDAB stelt zelf dat men een passend antwoord moet vinden voor het probleem van de laaggeschoolde schoolverlaters. Het is trouwens opvallend dat het aantal laaggeschoolden door de jaren heen op hetzelfde niveau blijft.
Naast het feit dat het voor schoolverlaters zeer moeilijk is om werk te vinden, zijn er een aantal andere vaststellingen belangrijk. De verschillen tussen regios zijn belangrijk. Schoolverlaters uit Antwerpen of Limburg worden erger getroffen dan hun collegas in de andere Vlaamse provincies. Het probleem van de jonge afgestudeerden kan ook gekoppeld worden aan de teruglopende werkzaamheidsgraad bij jongeren. Ik heb daar al een aantal keren over gesproken. In de groep van 15 tot 24 jaar daalt de werkzaamheidsgraad tot 29,1 percent in het derde kwartaal van 2009. De daling kan niet worden verklaard door een stijgend aantal studenten. Bovendien duiden de demografische vooruitzichten erop dat de groep jongeren groter zal worden. Het is toch wel echt een probleem.
In uw antwoord op de actuele vraag van mevrouw Turan hebt u een aantal pistes ontwikkeld. De werkateliers zijn een interessante piste, ook de curatieve aanpak met begeleiding en opleiding. Ook de combinatie onderwijs-arbeidsmarkt moet voor een betere doorstroming naar de arbeidsmarkt zorgen. Voor mij zijn dit interessante pistes, maar het is net iets te weinig om het probleem echt aan te pakken, tenzij we binnen 5 jaar 500.000 jobs zouden kunnen creëren, want dan is het probleem vanzelf opgelost. Ik geloof daar niet zo erg in. (Opmerkingen van de heer Ivan Sabbe)
Als je een tijdje in dit parlement zit, word je na een tijdje automatisch onderbroken door de heer Sabbe als je te lang aan het woord bent. Hij zegt altijd: Er zijn er nog 39.000, of: De onzichtbare hand van de markt zal het allemaal wel oplossen.
Minister, hoe reageert u op de resultaten van de VDAB-schoolverlatersstudie? Werkateliers zijn interessant, maar er zal meer nodig zijn. Welke maatregelen wilt u nog ontwikkelen? Hoe denkt u onze ondernemingen te kunnen aanzetten om makkelijker jonge afgestudeerden aan te werven? Als de minister niet onmiddellijk maatregelen heeft, dan zal de heer Sabbe ongetwijfeld inspiratie geven.
De voorzitter : De heer Sabbe heeft het woord.
De heer Ivan Sabbe : Voorzitter, minister, collegas, ik wil een met redenen omklede motie koppelen aan de interpellatie van de heer Watteeuw.
Ik wil nog eens in herinnering brengen dat hier de idee werd geopperd om de parlementsleden te laten onderdompelen in het bedrijfsleven via een stage. Wat ik hier allemaal hoor, gaat zo in tegen de realiteit op het veld dat het dringend tijd is dat een aantal parlementsleden, best iedereen, dat eens zouden doen. We hebben het hier permanent over de Vlaamse ondernemers en kmos, maar doen het tegenovergestelde van wat zij vragen. De parlementsleden kunnen dan eens leren wat de noodzaken zijn. Ik zal de nodige initiatieven nemen om dat voorstel vorm te geven.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : De interpellatie van de heer Watteeuw verwondert me een beetje, aangezien zowel mevrouw Turan als ikzelf daar een actuele vraag over heeft gesteld. Ik ben benieuwd of we nog iets nieuws te horen zullen krijgen.
Ik heb een bijkomend vraagje over de werkateliers. Het is de bedoeling om duizend jongeren te vatten met deze tender. Het verwonderde me dat ik ondertussen heb vernomen dat het SYNTRA-netwerk, dat werkplekleren, wat hier wordt beoogd, bijna als norm heeft in zijn werking, niet is betrokken bij de totstandkoming van die ateliers. SYNTRA lijkt me bij uitstek hier een ideale uitvoerder van. Is het de bedoeling dat SYNTRA betrokken wordt bij deze tender? Zijn daar gesprekken over geweest?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Mevrouw Turan heeft dit onderwerp al verschillende keren naar voren gebracht, gebaseerd op feiten in de praktijk, mijnheer Sabbe. Een aantal mensen hier zijn al een paar keer op bezoek geweest in bedrijven en hebben daar onderdompelingen en dergelijke gekregen. Misschien moet u eens een onderdompeling meemaken bij de VDAB of een uitbetalingsinstelling van werkloosheid om te zien wat de reële politiek is bij werklozen. Ik heb daarnet het woord karikatuur gebruikt, maar het begint op den duur een beetje lachwekkend te worden om een zeer ingewikkelde problematiek waar men in heel Europa mee worstelt, af te doen met te zeggen: men kan er al 39.000 invullen. Ik laat dat voor uw rekening. Het siert u niet.
Ik denk integendeel dat we in plaats van een karikatuur te maken, voor maatwerk moeten zorgen. De VDAB en andere onderzoeken stippen aan dat schoolverlaters die langer dan een jaar in de werkloosheid zitten, een ongelooflijk grote kans hebben om daar structureel in te blijven zitten. Het doorbreken van die cirkel is absoluut noodzakelijk. Sommige mensen hebben gewoon een probleem met arbeidsattitude, en dat heeft weinig met scholing te maken. Ze zijn competent genoeg, hebben heel veel sterktes en hebben, om het prozaïsch te zeggen, een trap onder hun achterste nodig om aan de slag te gaan. Anderen hebben bijna van de eerste dag begeleiding nodig omdat ze onvoldoende competenties hebben om geschikt te zijn voor de vragen van de arbeidsmarkt. Er zit nog een hele groep daartussen waarbij je werkervaring nodig hebt. In die zin zijn de duizend trajecten die u wilt opzetten een interessante piste waar ik een bijkomende vraag over heb.
Zoals het rapport van de VDAB zegt, waar ook de heer Watteeuw naar heeft verwezen, zijn er een aantal lijnen die maken of iemand veel of weinig kans heeft om aan het werk te gaan. Stedelijkheid is bijvoorbeeld een aspect dat maakt dat de kans op werkloosheid ongelooflijk toeneemt. Kijk naar de cijfers. Ongeacht het beleid is over het algemeen de kans op werkloosheid in steden groot. Laaggeschoolden hebben één kans op twee om werkloos te zijn. De helft van onze werklozen zijn laaggeschoold, ondanks het feit dat ze maar 20 percent van de populatie op de arbeidsmarkt innemen. Allochtonen: idem dito.
Er zijn mensen waar al die lijnen samenkomen: allochtoon, jong, laaggeschoold, stedeling. Houdt u bij het opzetten van die duizend trajecten rekening met die realiteit? Worden ze geografisch uitgespreid of worden ze gecibleerd naar de poolen van hardnekkige werkloosheid?
Mijn tweede vraag heeft te maken met de competentieversterking die nodig is. U hebt in uw beleidsnota een sluitend maatpak aangekondigd waar de gediversifieerde aanpak in zit. Er zijn jongeren waarvan men weet dat ze over verschrikkelijk weinig competenties beschikken in functie van de arbeidsmarkt, die uitstromen uit bijvoorbeeld de beroepsrichting Kantoor en voor wie het etiket werkloosheid bijna klaar ligt. De vaststelling is dat er voor de VDAB-opleidingen wachttijden zijn. Wordt er een link gelegd, zowel met de trajecten als met de opleiding?
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Minister, ik wil me aansluiten bij de vragen die zijn gesteld en ook in de plenaire zitting al aan bod zijn gekomen. Gisteren hebben we in Limburg een presentatie gekregen van de cijfers specifiek voor de werkzoekende schoolverlaters. Als de cijfers al slecht zijn, dan zijn ze in Limburg helaas nog iets slechter. Het zijn vooral crisisgevoelige sectoren die actief zijn in Limburg. Wat vooral opvalt, is dat heel wat jongeren met een aso-diploma na 1 jaar nog altijd werk zoeken. Uit heel de studie blijkt dat een diploma heel belangrijk is. Het is dan ook van belang dat er overleg wordt gepleegd met minister Smet over wat er bijkomend kan worden gedaan.
Mijnheer Van Malderen, u hebt het voortdurend over karikaturen. Wij pleiten eens te meer voor een activering. De werkateliers zijn alvast een stap in de goede richting. Er is echter nog heel veel werk. Wij pleiten dat ook voor actie en voor een constructief overleg met de minister van Onderwijs.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Een van de vragen is waar we staan met de werkateliers. Ik wil beginnen met een aantal zaken recht te zetten. Het gaat hier over 1000 per jaar, over een periode van 2 jaar. In totaal komen dus 2000 mensen aan bod. Ik ben het ermee eens dat dat nog niet voldoende is. Daarbij komen niet alleen de jongeren in aanmerking die na 1 jaar nog geen enkele werkervaring hebben, mijnheer Watteeuw. Wie langer dan 1 jaar werkloos en jong is, komt in aanmerking. Op die manier zullen we 2000 jongeren begeleiden.
Mijnheer Van Malderen, wat de spreiding betreft, willen wij extra investeren in Antwerpen, Gent en de mijngebieden, waar de jeugdwerkloosheid het sterkst is gestegen. Wij proberen dan ook een beetje te concentreren op die kerndomeinen.
Soms is het frustrerend dat voor er een goed idee kan worden uitgewerkt, allerlei regeltjes gevolgd moeten worden. Vandaag, 27 mei, komt dat voorstel voor op de Thematische Commissie van het Europees Sociaal Fonds (ESF). Als dit vandaag wordt goedgekeurd, waar ik van uitga, dan mogen wij dit vanaf 1 juni openstellen. We moeten een maand vakantie rekenen. Bovendien moeten we van het ESF de publicatie van oproep gedurende 8 weken laten openstaan. Dat betekent dat er pas een beslissing kan worden genomen na 31 augustus. Pas dan kan alles worden bekeken. Ik veronderstel dat Syntra mee kan worden betrokken bij de inschrijving. Daarna moet nog de beslissing worden genomen. Als we alles snel doen, dan kunnen we wellicht op 1 november beginnen met een looptijd van 2 jaar. Procedures zijn er om gevolgd te worden, zo niet moeten ze worden aangepast.
Mijnheer Sabbe, er zijn twee organisaties, het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) en de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), die stages in bedrijven regelen voor mensen uit het parlement.
Ik wil nog ingaan op een aantal punten die de heer Watteeuw heeft vermeld. In de plenaire vergadering heb ik al gezegd dat elke werkloze jongere er een te veel is. Wie laaggeschoold en ongekwalificeerd is, krijgt het het zwaarste te verduren, zeker in tijden van crisis als zich een zekere vorm van verdringing voordoet.
Natuurlijk worden wij geconfronteerd met verkeerde studiekeuzes. De studie van de VDAB brengt dat duidelijk naar voren. Dat is echter niet alles, mijnheer Van Malderen. Het is gevaarlijk om te zeggen dat bepaalde mensen of bepaalde studies niet meer zouden worden toegelaten. Dat is ook niet wat u vraagt. Naast de studiekeuzes is er immers de instelling, de motivatie en de attitude. Men kan een verkeerde studiekeuze maken, maar met de juiste attitude kan men dan toch aan het werk. Iemand die echt gemotiveerd is in een studie die amper jobs oplevert, kan toch in deze job tewerkgesteld worden. Een studiekeuze moet gebaseerd zijn op goede informatie.
Een ander punt is de werkervaring. Zelfs wie laaggeschoold is, heeft meer kansen om toch op de arbeidsmarkt aan bod te komen. Dat blijkt uit de statistieken van de VDAB. De VDAB zegt dat iemand die na 1 jaar nog altijd geen werkervaring heeft kunnen opdoen, zijn start compleet heeft gemist, vandaar de werkateliers. Jongeren moeten we intensief begeleiden om te vermijden dat ze wegzinken in de langdurige werkloosheid.
Met de nuanceringen die ik aanbreng, wil ik niet de indruk geven dat ik het probleem onderschat. Ik wil toch zeggen dat de toestand niet mag worden overgedramatiseerd. Te is altijd slecht. Ten eerste omdat het stijgingsritme van de jeugdwerkloosheid op basis van het voorbije jaar sterk is teruggevallen. Tussen april 2008 en april 2009 was er een stijging van de jeugdwerkloosheid van 35 percent. Tussen april 2009 en april 2010 bedroeg de stijging 6 percent. Het stijgt nog altijd en met statistieken kun je veel bewijzen, maar een stijging van 35 percent naar een stijging van 6 percent is toch een belangrijk element.
Als ik zie dat in de eerste 3 maanden van 2010 24.000 jonge werkzoekenden aan het werk zijn geraakt, dan is dat toch een teken dat de opstoot van de jeugdwerkloosheid die er was, zeker ook een conjunctureel gegeven is. We moeten wel waakzaam blijven.
Ondanks alles heeft 85 percent van de schoolverlaters een jaar na het verlaten van de schoolbanken wel werk. Niet minder dan 96 percent heeft werk in die periode. In vergelijking met de vorige crisis op de arbeidsmarkt is dat een hele verbetering. Schoolverlaters vinden nog altijd beduidend sneller een baan dan de gemiddelde werkzoekende. In 2009 gingen er elke maand gemiddeld 16 percent van de min-25-jarigen aan het werk, tegenover 9,4 percent van alle niet-werkende werkzoekenden. Er zijn dus nuanceringen.
Tot slot wil ik een methodologische kanttekening maken bij de werkzaamheidsgraad van jongeren als graadmeter voor hun positie op de arbeidsmarkt. De daling van de werkzaamheidsgraad in de afgelopen jaren is vooral te verklaren door de toegenomen scholingsgraad. Mijnheer Watteeuw, u zegt dat dat niet waar is, maar volgens onze gegevens is dat wel zo. Als we studenten uitsluiten van de berekening, komen we aan een jeugdwerkzaamheidsgraad van 81,6 percent in 2008. Bijna 82 percent is dan aan het werk. Dit is nauwelijks lager dan de Vlaamse dertigers en veertigers, en een toename ten opzichte van de jaren tevoren. In 2009 daalde de jeugdwerkzaamheidsgraad, exclusief studenten, van 81,6 naar 77,3 percent. Ik verwacht dat deze situatie snel zal herstellen als er tekenen zijn op de arbeidsmarkt.
Al die cijfers tonen aan dat we vandaag, beter dan in het verleden, gewapend zijn om jongeren naar hun eerste job te begeleiden. Dat heeft ongetwijfeld te maken met een aanpak die mijn voorganger met de sociale partners heeft uitgetekend voor de jongeren. Uiteindelijk is de maatpakfilosofie in de vorige regeerperiode gestart in overleg met de sociale partners. Voor mij is dat de essentiële en juiste aanpak en de juiste manier van werken. We maken vanaf het begin het verschil tussen wie zelfredzaam verder kan, en wie begeleiding of training of werkervaring nodig heeft. Voor de jongeren, zeker voor hen die langer werkloos zijn, bieden we maatwerk. We voegen daar nog een extra curatief luik aan toe voor wie langer werkloos is.
Indien na één jaar blijkt dat een jongere nog steeds werkzoekend is, plannen we een nieuw screeningsmoment en een evaluatie, en gaan we naar een nieuw passend traject. Het eerste doen we onmiddellijk en het tweede doen we als er moeilijkheden zijn, ook nog na een jaar. Daarvoor hebben we extra middelen gepland in 2010 en 2011, telkens 4 miljoen euro.
We steken ook een tandje bij om niet of moeilijk bereikbare jongeren beter te begeleiden. We werken met externe vertrouwenspersonen in het kader van vindplaatsgericht werken. In 2010 continueren we experimenten die werden opgezet in een aantal centrumsteden door de VDAB en door de lokale arbeidsmarktactoren. Nadien moet een externe wetenschappelijke evaluatie die we al hebben besteld bij het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA), uitsluitsel geven over een mogelijke continuering of verruiming.
Bij het inzetten op een betere aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt werken we al een tijd op twee sporen. De heer Reekmans vroeg wanneer de taskforce zou worden opgezet. Die was het resultaat van de competentieagenda tussen mijn voorganger en de Vlaamse sociale partners. Als ik dat geregeld benadruk, is dat niet alleen om te zeggen dat ik het helemaal eens ben met de acties van mijn voorganger. Ik zou moeilijk anders kunnen omdat ik het zelf mee heb opgezet vanuit de sociale partners. Ik denk dat het een juiste werkwijze is om een arbeidsmarktbeleid te voeren, samen met de sociale partners. Dat is ook de richting die moest worden uitgegaan. Het is de bedoeling ervoor te zorgen dat blijvend werk wordt gemaakt van stages, werkplekleren, het terugdringen van een vroegtijdige uitstroom, een betere studiekeuze enzovoort.
Via het werkgelegenheidsplan maken we de nodige capaciteit vrij om de competenties van werkzoekenden, ongeacht hun leeftijd of startkwalificatie, verder te versterken in het verlengde van de knelpunten op onze arbeidsmarkt. Straks is er nog een zeer specifieke vraag over het geheel van de knelpunten. Om flexibel te kunnen inspelen op die opleidingsvragen werkt de VDAB ook meer samen met het bedrijfsleven. Een van de punten daar is de uitbouw van kwalificerende onderwijstrajecten, de zogenaamde hbo-trajecten (hoger beroepsonderwijs) of Se-n-Se-trajecten (secundair na secundair) in samenspraak met de VDAB, onderwijs, SYNTRA Vlaanderen en sectoren. Ik pleit er ten slotte uitdrukkelijk voor om bij het opleidingsaanbod binnen het secundair en het hoger onderwijs een sterkere link dan vandaag te leggen naar het bedrijfsleven. In her regeerakkoord staat trouwens dat we nog meer werkervaring of stages voor iedereen moeten aanbieden.
Mijnheer Watteeuw, ik betwijfel of het goed is als een regering of een minister ingrijpt bij de aanwerving. De aanwervingsdynamiek is een economisch gegeven. De eerste uitdaging bestaat er dan ook in om de economie aan te zwengelen. In de uitdaging moeten we wel de grenzen van het arbeidsmarktbeleid durven te erkennen. Dat beleid op zich creëert geen jobs. Het kan er alleen voor zorgen dat de jobs die gecreëerd worden, goed worden ingevuld. Dat is de bedoeling van het arbeidsmarktbeleid.
Waar het arbeidsmarktbeleid wel voor kan zorgen, is heel duidelijk, namelijk een doelgroepenbeleid. Het kan bijvoorbeeld in een loonkostenverlaging voorzien. Ik moet eerlijk zeggen, en u weet dat, dat de voorstellen van minister Milquet in dat verband inzake premies goed werden bijgestuurd. De kans op verdringing blijft voor mij echter een belangrijk gegeven. Als men jongeren extreem goedkoop maakt, dan is de kans van verdringing van een andere groep op de arbeidsmarkt reëel. Vandaar onze vraag naar de afspraak met de federale overheid voor een evaluatie na 6 maanden over mogelijke verdringingseffecten. Dat moeten we nog afwachten.
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Het was uitgebreider dan op de actuele vraag. Mijnheer Bothuyne, de interpellatie was ingediend voor de actuele vraag werd gesteld. Ik heb ze net aangehouden om iets meer informatie te krijgen. Ik heb die ook gekregen.
Minister, ik heb toch nog een aantal kleinere opmerkingen. De looptijd van de werkateliers is 2 jaar. Ik denk dat dat een zeer interessante manier van werken is. Ik veronderstel dat, als ze geëvalueerd zijn, de mogelijkheid bestaat om ze te verlengen. Ik hoop dat u daar de aanzet toe wil geven op dat moment.
Als men de cijfers van april 2009 vergelijkt met die van april 2010, dan is de stijging van de jeugdwerkloosheid inderdaad lager. De grote stijging deed zich uiteraard voor tussen april 2008 en april 2009. Het is ook wat logisch en gelukkig maar dat we niet dezelfde stijgingspercentages zien. Ik had eigenlijk gehoopt dat die percentages in die leeftijdsgroepen een stuk lager zouden liggen dan bij andere leeftijdsgroepen. Dat is niet echt het geval. De enige groep die lager scoort, is die van 50 tot 54 jaar.
Inzake de werkzaamheidsgraad van de jongeren wil ik toch nog even aangeven dat er demografisch moeilijke tijden aankomen. Die groep jongeren zal een stuk groter worden. Het is belangrijk dat er een aangepast beleid wordt ontwikkeld om hen zo snel mogelijk kansen te geven op de arbeidsmarkt.
Ik ben ook nog bekommerd om een aantal specifieke groepen. U hebt er even naar verwezen. Maar de werkloosheid bij allochtone jongeren blijft vrij hoog. Ook dat zou meegenomen moeten worden in uw beleid.
Het is natuurlijk juist dat het arbeidsmarktbeleid op zich geen jobs schept. Als het aanbod en de vraag zeer goed passen, dan ontstaat er automatisch een effect waardoor wel nieuwe jobs worden gecreëerd. Het blijft een economisch gegeven. De arbeidsmarkt kan echter in tweede orde ook wel jobs creëren.
Mijnheer Sabbe, u moet maar eens ophouden te doen alsof u de enige bent die voeling heeft met ondernemend Vlaanderen. Er zijn mensen in deze commissie, in het parlement die ook voeling hebben. Ik ben zelf personeelsverantwoordelijke geweest. In mijn vorige job bezocht ik per jaar 20 à 30 bedrijven, waarbij ik uitgebreide gesprekken had met de personeelsverantwoordelijken. Doe dus niet alsof u de enige bent die daar voeling mee heeft. Als u de problematiek van de werkloosheid wilt snappen, moet u misschien eens uw villawijk verlaten en in de volkswijken in de steden rondlopen. Dan zult u weten welke dramas er gebeuren als grote groepen jongeren geen werk vinden.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Ik heb nog een paar bedenkingen. Ik ontwaar een zeker pessimisme bij de heer Watteeuw. Hij zegt dat we moeten opletten omdat de groep jongeren groter wordt. Het is een opdracht voor ons om ze aan het werk te helpen. Maar eigenlijk is dat een goed teken. Dat betekent dat de problematiek van de vergrijzing, waarover we al 15 jaar bezig zijn, misschien wat gemilderd wordt. Het vraagt werk om die jongeren toe te leiden. Ik zal straks iets zeggen over gemiddelden en hoe men groepen daaruit kan halen. Maar sowieso wordt de uitdaging van de toekomst het omgaan met de schaarste op onze arbeidsmarkt.
Minister, in die zin verrast uw uitspraak mij een beetje dat het arbeidsmarktbeleid geen jobs creëert. Het zullen er zeker geen 500.000 zijn, zoals deze week aangekondigd, door een verbeterde controle op werklozen. Ik neem daar akte van.
Ik ben het eigenlijk wel eens met wat de heer Watteeuw gezegd heeft, namelijk dat een niet-vlotte invulling van vacatures een stuk economische groei kost en dat je er dus alles moet aan doen om de vacatures vlot in te vullen.
Vanuit de vaststelling dat een groei van jongeren niet noodzakelijk negatief is, moeten we er wel op letten dat we in gemiddelden geen groepen wegsteken. U verwijst terecht naar het positieve percentage van invulling van jobs door jongeren ten opzichte van andere groepen. Het feit dat ze in grotere mate hoger geschoold zijn, speelt hierin een belangrijke rol. Dat neemt niet weg dat we onze aandacht moeten focussen op laaggeschoolden, op allochtone jongeren, op jongeren in een stedelijke omgeving waar de negatieve kansen zich opstapelen.
U verwijst ook naar het feit dat het stijgingspercentage dit jaar lager ligt dan vorig jaar. De 35 percent van het vorig jaar was natuurlijk voor een stuk kunstmatig omdat de werkloosheid het jaar daarvoor dan weer historisch laag was. Als je bij een zeer kleine groep een relatief grote groep bijvoegt, dan krijg je gigantische percentages. Dit jaar is de stijging in percentage weer wat minder. Ik ben het ermee eens dat in iedere crisis een stuk irrationaliteit zit: men slaat in paniek, men stopt met consumeren, bedrijven stoppen met aanwerven. Dat is nefast geweest voor een cohorte schoolverlaters die vorig jaar veel moeilijker de weg naar de arbeidsmarkt gevonden heeft. Het zal erop aankomen ervoor te zorgen dat die cohorte niet structureel in de werkloosheid blijft hangen.
Ik heb een bijkomend vraagje. U hebt me de pap in de mond gegeven. Het ene jaar is het 1000, het volgende jaar is het 2000 in totaal. Ik ben het er volledig mee eens dat we gedecentraliseerd moeten concentreren op die gebieden waar de hardnekkigste groepen van jongerenwerkloosheid zijn. Is die verdeling in functie van percentages? Staat die verdeling vast? Hoe gebeurt dat? U geeft drie gebieden. Ik had graag geweten hoe de verdere verdeling gebeurt. Hangt het af van derden?
De voorzitter : De heer Sabbe heeft het woord.
De heer Ivan Sabbe : Voorzitter, minister, collegas, we moeten het misschien ook positief bekijken: vijf op zes jongeren vindt wel een job. Een op zes vindt dus geen job. We zeggen dat de cijfers dramatisch zijn, maar ik wil het ook wel eens omgekeerd stellen.
Ik wil inpikken op wat de heer Van Malderen zegt en ik zal het iets rustiger zeggen dan de heer Watteeuw , maar het is zo dat we het enige land van de 27 lidstaten zijn waar de werkloosheidsuitkering nog altijd onbeperkt in de tijd is. Het is duidelijk dat dat zeker een invloed op de arbeidsmarkt heeft. Het probleem in Vlaanderen is dat we een praatbarak over maatregelen organiseren, terwijl we aan de meest fundamentele en ingrijpendste maatregelen niets doen. Ik wil hier blijvend aandacht voor vragen.
Mijnheer Watteeuw, ik heb in mijn vorig leven ongeveer 2800 mensen tewerkgesteld. Ik ken de arbeidsmarkt dus vrij goed. Ik heb de problemen leren kennen. Bijvoorbeeld in Brussel, bijvoorbeeld in de kuststreek van West-Vlaanderen, bijvoorbeeld in Limburg, is er een grote onbereidheid tot werken bij vele mensen. Tijdens het sollicitatiegesprek zeggen ze: Je zult met mij veel problemen hebben. Ik ben veel ziek. Ze geven er de voorkeur aan om in het werkloosheidscircuit te blijven. Dat probleem moeten we aanpakken. De financiële nood om te werken is nog altijd de beste motivatie.
Ten slotte, ik woon niet in een villawijk, maar op de buiten. Je zult iets verder moeten zoeken om mij te vinden. Het is een boerderij. (Opmerkingen van de heer Filip Watteeuw)
De ervaringen op de werkvloer leren me dat het vinden van ongeschoolden zelfs kassiersters die de grootste groep van mijn personeel vormden een gigantisch probleem is, ondanks het feit dat er zoveel ongeschoolden werkloos zijn. Dat is een kernprobleem.
Minister Philippe Muyters : Gaan we de werkateliers na 2 jaar verlengen? Ze zijn voor 2 jaar ook budgettair in het werkgelegenheids- en investeringsplan (WIP) ingeschreven. Als daarna blijkt dat het een goed instrument is, zal ik opnieuw met de sociale partners nagaan of we ze kunnen verlengen en of we er budgetten voor vinden. Misschien is de budgettaire toestand dan anders, maar vandaag ga ik me er niet voor engageren. Het is altijd aangewezen om dat op te volgen.
U vraagt meer details over de verdeling. Het is iets wat uzelf daarnet suggereerde en wat wij deze week toevallig ook naar voren hebben gebracht. Ik heb gevraagd om een objectivering te doen van hoeveel we naar welk gebied doen. Dat wordt vandaag verder uitgewerkt zodat het na de ESF-oproep kan vertrekken. Het zal dus worden geconcentreerd en geobjectiveerd.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Sabbe, door de heer Watteeuw en door de heer Diependaele werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.