Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 11/05/2010
Interpellatie van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het herhaaldelijke uitstel van de uitvoering van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp uit 2004
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Voorzitter, voor deze interpellatie moet ik zowat 11 jaar terug in de tijd gaan, namelijk 1999. Ik was toen zelf geen parlementslid. Het was vooral door toedoen van mevrouw Trees Merckx dat er een commissie ad hoc werd opgericht inzake het toenemend aantal jongeren in de bijzondere jeugdzorg.
Voorzitter, minister, collegas, in de eerste helft van de jaren 90 werd het aantal plaatsen in de bijzondere jeugdzorg afgebouwd als gevolg van het feit dat eind jaren 80, begin jaren 90 de meerderjarigheid van 21 jaar op 18 jaar was gebracht en er capaciteit te veel was in de bijzondere jeugdzorg. Rond 1995-1996 zagen we plots een enorme stijging van het aantal jongeren in de bijzondere jeugdzorg en groeide de roep om opnieuw meer plaatsen in de bijzondere jeugdzorg te installeren. Het Vlaams Parlement wilde dat eens van naderbij bekijken, want men wilde de bijzondere jeugdzorg echt wel bijzonder houden. Men vond het een slechte evolutie dat er opnieuw meer jongeren in die bijzondere jeugdzorg kwamen.
Er is toen heel hard gewerkt en er is een doorwrochte nota gekomen inzake de integrale jeugdhulpverlening, waarbij het Vlaams Parlement aan de regering vroeg om werk te maken van de integrale jeugdhulpverlening en om de zes sectoren die bezig zijn met jongeren, namelijk de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptenzorg, Kind en Gezin, het algemeen welzijnwerk, de centra voor leerlingenbegeleiding en de centra voor geestelijke gezondheidszorg, te laten samenwerken met de bedoeling dat jongeren sneller en minder ingrijpend zouden worden geholpen en dat het hokjesdenken tussen alle sectoren zou verdwijnen, zodat er meer zorg op maat zou kunnen worden gegeven.
De regering die in 1999 aan de macht is gekomen, heeft de resolutie die het Vlaams Parlement in 1999 heeft goedgekeurd, uitgevoerd. Ze heeft een stuurgroep geïnstalleerd waarin de verschillende sectoren vertegenwoordigd waren, een aantal grote basislijnen voor de integrale jeugdhulpverlening uitgetekend en die lijnen uitgetest in pilootregios. Het was een vraag van het parlement om dit niet van bovenuit op te leggen, maar een organisch proces te laten plaatsvinden van onderuit.
In 2004, toen de eerste fase van die proefperiode afgerond was, heeft het Vlaams Parlement deze proeffase bekrachtigd met een decreet dat de integrale jeugdhulpverlening decretaal wilde verankeren. Dat decreet voorzag erin dat in 2008 het sluitstuk van de integrale jeugdhulpverlening zou worden geïnstalleerd, namelijk de ene toegangspoort. Men heeft alle hulpverlening uit de zes sectoren in modules gegoten die met elkaar vergelijkbaar waren. Ik geef een voorbeeld. Pleegzorg vind je terug binnen Kind en Gezin, binnen de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptensector. Maak één module pleegzorg en zorg ervoor dat die over de sectoren heen kan worden ingezet en bepaal of die formule vrij toegankelijk is en de ouder zelf naar een pleeggezin kan stappen, dan wel of je via de ene toegangspoort moet gaan. Een aantal modules zouden voor de toegangspoort vrij toegankelijk zijn, een aantal modules, waaronder de pleegzorg, zouden na die toegangspoort komen.
Op dit moment zijn er nog altijd twee toegangspoorten, namelijk enerzijds tot de zorg binnen de gehandicaptensector, waar je via de Provinciale Evaluatiecommissies (PEC) toegang krijgt, en anderzijds de bijzondere jeugdzorg, waar de Comités voor Bijzondere Jeugdzorg je al dan niet toegang geven op hulpverlening binnen de bijzondere jeugdzorg.
Tussen 2004 en 2009 is er vooral veel stilstand geweest. Dat had deels te maken met het feit dat we in de voorbije legislatuur drie verschillende ministers van Welzijn hebben gekend. Er is wel verder geëxperimenteerd, maar er zijn nooit knopen doorgehakt. Minister, ik had echt gehoopt dat u met uw belofte en u maakt die waar met de huidige lijstvorming om voor de volgende 5 jaar voor de welzijnssector te gaan, nu knopen zou doorhakken en er eindelijk werk van zou maken om met die integrale jeugdhulpverlening effectief van start te gaan.
Wat blijkt nu? Ik lees in een persmededeling van vorige week dat u iets nieuws uit de trukendoos hebt gehaald, namelijk een aanloopmanager. Ik heb dat nog nooit gehoord. Hij moet tegen 2014, dus binnen 4 jaar, werk maken van die ene toegangspoort. Die aanloopmanager is niet de eerste de beste, het is de gewezen administrateur-generaal van Kind en Gezin, de heer Lieven Vandenberghe. Hij zou zich de komende 4 jaar als aanloopmanager moeten bezighouden met het maken van die toegangspoort.
Minister, ik snap er eigenlijk niets van. Mijn vragen zijn dan ook klaar en duidelijk. Waarom schuift u de uitvoering van het decreet betreffende de integrale jeugdhulpverlening nog eens met 4 jaar vooruit? Er zijn uren vergaderen in heel de integrale jeugdhulpverlening gestoken. Er zijn heel veel mensen op het terrein die daar enorm op ingezet hebben en die eigenlijk al jaren wachten op een signaal van de overheid over in welke richting het zal gaan, hoe het verder zal worden uitgevoerd en wat de beslissing is. Waarom schuift u dat nog eens 4 jaar vooruit? Gaat alles wat tot nu toe gebeurd is, gewoon de kast in? Wat is de precieze opdracht van de zogenaamde aanloopmanager? Wat zal hij meer kunnen bijbrengen dan wat we vandaag al weten?
Ik ben ervan overtuigd en ik hoor ook op het terrein dat dit een bijzonder slecht signaal is. Er is heel wat onzekerheid. Dat is onvermijdelijk in een veranderingsproces. Maar als je die onzekerheid tergend lang laat aanslepen, krijg je demotivatie. Als ik luister naar de consulenten bijzondere jeugdzorg, merk ik dat die demotivatie moment na moment groter wordt. De wachtlijsten groeien, de werklast groeit. Er wordt altijd gezegd dat de integrale jeugdzorg eraan komt en dat er een onderzoek komt naar de caseload van elke jeugdconsulent. Nu zeggen dat het nog eens 4 jaar zal duren, is een nefast signaal.
Minister, u hebt aangekondigd dat er uitbreidingscapaciteit zal komen, in de gehandicaptensector, in de kinderopvang en in de bijzondere jeugdzorg. Hoe zal die uitbreiding van de capaciteit passen in het hele model voor de integrale jeugdzorg dat op tafel ligt?
Waarom hebt u gekozen voor een nieuwe figuur, of toch nieuw binnen de integrale jeugdhulpverlening? Er is op dit moment een ambtenaar verantwoordelijk voor de integrale jeugdhulpverlening. Er is een cel binnen de administratie. Door daarnaast een aanloopmanager te zetten, geeft u het signaal aan de administratie dat ze slecht bezig zijn of overbodig. Waarom hebt u gekozen voor een aanloopmanager en waarom hebt u gekozen voor de gewezen administrateur-generaal van Kind en Gezin? Hij is niet neutraal in dezen. In het begin van het proces zat hij mee aan tafel als de man van Kind en Gezin. Niemand twijfelt aan zijn managementcapaciteiten. Ik twijfel wel of hij, nu de situatie helemaal verzand is, dat weer vlot zal kunnen trekken.
Hoe is de aanstelling van de aanloopmanager gebeurd? Is de normale benoemingsprocedure gevolgd? Of is er een nieuwe functie uitgevonden die het de minister mogelijk maakt om zomaar iemand aan te duiden, zonder enige procedure?
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Ik wil me graag aansluiten bij de interpellatie van de collega. Het proces van de integrale jeugdhulp, minister, is een schrijnend voorbeeld van hoe het absoluut niet moet. De voorbije jaren is eindeloos gepalaverd in overlegvergaderingen binnen de sector van de jeugdhulp. Die vergaderingen hebben vooral veel tijd, energie en middelen opgeslorpt bij de mensen op het terrein, maar hebben vandaag concreet niets opgeleverd. De maatschappelijke noden op het terrein zijn nochtans, zoals zo dikwijls in de welzijnssector, maar al te goed gekend: problemen van wachttijden en gebrek aan gepaste opvang en ondersteuning.
Officieel is iedereen inderdaad nog altijd enthousiast, maar wanneer je gaat praten met de mensen van de voorzieningen, stel je vast dat ze zich heel wat vragen stellen, zoals waartoe het allemaal dient. De crisishulp is zowat het enige tastbare resultaat tot nu toe. Velen stellen zich met mij de vraag of het niet wijzer was geweest om het geld dat al in de integrale jeugdhulp werd gestoken, te gebruiken om extra plaatsen te creëren.
Men vraagt zich ook af wat nog de waarde is van de engagementen die de welzijnsministers de voorbije jaren telkens hebben genomen. De totstandkoming van de intersectorale toegangspoort wordt telkens uitgesteld. Het decreet voorzag in een inwerkingtreding in 2008, daarna schoof voormalig minister Vanackere de datum 1 januari 2010 naar voren. Bij de bespreking van uw beleidsnota enkele maanden geleden heb ik dit probleem ook aangekaart. Toen stelde u nog dat dit in de loop van dit jaar de finale beslissing zou worden genomen. Enkele maanden later is het een uitstel van 4 jaar. Minister, ik hoop dat ik er niet van moet uitgaan dat dat de finale beslissing is.
Daarnaast is er de aanstelling van Lieven Vandenberghe als aanloopmanager. Of is dat de finale beslissing? Hij moet nu tegen 1 januari 2014 één intersectorale toegangspoort ontwikkelen in de integrale jeugdhulp. Een veranderingsmanager aanstellen lijkt mij eerder een wanhoopsdaad. Men zou beter af zijn met het laten maken van een uitvoerige, objectieve evaluatie van de integrale jeugdhulp en vooral de meerwaarde ervan voor de zorg voor jongeren. Ik denk dat zon evaluatie het best kan gebeuren door een onafhankelijk orgaan en met de inbreng van de jeugdmagistraten. Dat heeft onze fractie ook opgenomen in de motie bij de beleidsnota Welzijn.
Minister, leeft bij u nog de overtuiging dat de sectoren nog steeds geloven in de intersectorale toegangspoort en het proces van de integrale jeugdhulp in het algemeen? Waarom is er nu een verlenging van de periode met 4 jaar? Werd er geen vooruitgang geboekt de afgelopen 2 jaar? Worden de problemen nu als groter ervaren dan twee 2 geleden en denkt men 4 jaar nodig te hebben? Wat zijn de kritische factoren waardoor we vandaag nog geen intersectorale toegangspoort hebben? Wat zijn de grote struikelblokken waarvoor de nieuwe veranderingsmanager een oplossing moet zoeken? Waren er meerdere kandidaturen voor de baan van aanloopmanager of veranderingsmanager? Op basis van welke criteria werd de heer Vandenberghe aangeduid?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister, ik wil me graag hierbij aansluiten. Mevrouw Vogels kaart terecht een problematiek aan die al heel lang aansleept in dit parlement. Het dossier dateert inderdaad van 1999. Toen is dat hier eigenlijk voor het eerst uitvoerig aan bod gekomen. Ik zetelde toen al wel in het Vlaams Parlement, en herinner me dat hier lange debatten en hoorzittingen aan zijn voorafgegaan.
Mevrouw Vogels heeft het terecht opgemerkt: al in 1999, ondertussen meer dan 10 jaar geleden, is de opdracht gegeven aan de regering om werk te maken van de integrale jeugdhulpverlening, vooral met als doel snel werk te maken van zorg aangepast aan het profiel van de jongere. In 2004 was er dan het decreet. Daarbij werd aan de sector beloofd dat die ene toegangspoort er tegen 2008 ondertussen toch ook al 2 jaar geleden zou komen.
Ondertussen is dus inderdaad heel wat tijd verstreken. Er moet me echter het volgende van het hart. Mevrouw Van der Borght zegt dat er eindeloos is gepalaverd, maar tot iets meer dan 1 jaar geleden maakte ze deel uit van de meerderheid. Zij en mevrouw Vogels hebben allebei toch enigszins boter op het hoofd. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Mevrouw Vogels, u zat 1 jaar geleden niet in de meerderheid, maar na 1999 bent u ook Vlaams minister geweest. Daarna is mevrouw Byttebier u opgevolgd, als ik het me goed herinner. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Dat is inderdaad afgerond, maar ondertussen heeft de partij van mevrouw Van der Borght wel 5 jaar deel uitgemaakt van de Vlaamse Regering. Nu mag u het mij niet kwalijk nemen, maar dit is niet alleen een verantwoordelijkheid van de drie ministers van Welzijn die we de vorige legislatuur hebben gehad. Het is een collectieve verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering. Minister, dit is een welzijnsdossier en als minister bent u verantwoordelijk voor het uitvoeren van de dossiers, maar op zich moet de welzijnsproblematiek een collectief engagement van de hele regering zijn.
Alleszins stellen we vast dat die ene toegangspoort nog steeds geen realiteit is. Nochtans nemen de noden in de sector almaar toe. Minister, dat weten we allemaal en u beseft dat ook zeer goed. Ik heb ook met wat verbazing kennis genomen van die persmededeling over het aanstellen van een aanloopmanager. U zult straks wel een verduidelijking geven, maar ik weet niet goed wat ik me bij die term moet voorstellen. Ik vind dat weinig daadkrachtig. Ik houd dan ook mijn hart enigszins vast. Zoals mevrouw Vogels al stelde, is het daarnaast aanstellen van de heer Vandenberghe als aanloopmanager een merkwaardig signaal ten opzichte van de administratie. Minister, voor alle duidelijkheid: ik twijfel helemaal niet aan de capaciteiten van die man. We hebben hem jarenlang meegemaakt in de commissie. Hij heeft steeds een zeer degelijke indruk gemaakt. Het gaat dus niet over de persoon in kwestie: het gaat over het principe.
Bovendien vrees ik dat dit dossier opnieuw op de lange baan wordt geschoven. Minister, ik wil u dus één duidelijke vraag stellen: welke garantie kunt u geven dat tegen 2014, en als het van ons afhangt liefst nog veel vroeger, die ene toegangspoort daadwerkelijk zal worden gerealiseerd?
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Voorzitter, minister, het decreet Integrale Jeugdhulp lijkt inderdaad al een lange geschiedenis te hebben. Mevrouw Vogels, ik dank u voor het schetsen van de geschiedenis ervan, ten behoeve van de nieuwelingen hier. Het is inderdaad geen gemakkelijke materie, maar de voorbije periode heb ik toch al wel de gelegenheid gehad om me er wat meer in te verdiepen. Ook heb ik er met heel veel mensen uit de sector over kunnen spreken.
In eerste instantie moet ik dan toch wel de bewering tegenspreken dat er geen draagvlak voor zou bestaan. Ik hoor van mensen in de sector dat ze beseffen dat dit nodig is. Ieder heeft vanzelfsprekend zijn bekommernissen, en de vraag leeft hoe dat in zijn werk zal gaan, maar er is het besef dat die uitvoering nodig is en er is vooral de bereidheid om daaraan mee te werken. Daarover gaat het immers. De implementatie moet op het terrein gebeuren. Daar moet het beter werken. Die bereidheid heb ik absoluut wel ervaren bij mijn gesprekken daarover.
Mevrouw Van der Borght, als ik die geschiedenis van naderbij bekijk, verbaast het me toch wel hoe u heel de integrale jeugdhulp in vraag durft te stellen. Ik meen te weten dat uw fractie dit destijds mee heeft ingediend. (Opmerkingen van mevrouw Vera Van der Borght)
Ik heb dat wel gehoord in uw betoog.
Mevrouw Vogels, u spitst zich toe op de integrale toegangspoort. Dat is natuurlijk maar één facet van heel de integrale jeugdhulp. Er zijn heel wat andere facetten, waarvan er heel wat al wél in uitvoering zijn. Het lijkt me goed mocht de minister nu of op een ander ogenblik eens een overzicht kunnen geven van de diverse facetten van dit decreet Integrale Jeugdhulp en hoe die in uitvoering zijn. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de crisisjeugdhulp.
Wij onderschrijven uiteraard de uitvoering van het decreet en de invoering van de intersectorale toegangspoort, maar als die wordt ingevoerd, is het belangrijk dat dat ook op een goede manier gebeurt en dat een en ander goed is afgestemd. Anders gaan we nog meer problemen creëren.
In de beleidsnota is er ook een passage opgenomen over de intersectorale toegangspoort. Bij de bespreking van de beleidsnota zijn er vanuit de verschillende fracties vragen gesteld. De minister heeft daar toen uitdrukkelijk op geantwoord. In de beleidsnota is opgenomen dat er voor het einde van 2010 een operationeel plan zal zijn, gestoeld op adviezen van een gemengde werkgroep. Minister, kunt u ons een stand van zaken geven? Heeft die werkgroep zijn werkzaamheden beëindigd? Wat zijn daar de conclusies van? Wat zal in het kader van de intersectorale toegangspoort de rol van de comités en de bemiddelingscommissies zijn? Die vraag leeft ook wel op het terrein.
In het kader van de intersectorale toegangspoort is de indicatiestelling natuurlijk enorm belangrijk, maar met alleen een goede indicatiestelling zijn we er nog niet. Er moet nadien ook nog een goede modulering volgen. In de gesprekken die ik daarover gevoerd heb op het terrein, spreekt men over een traject op maat. Daar moet die modulering voor zorgen. Wanneer de intersectorale toegangspoort in werking zal treden, is het heel belangrijk dat de modulering en het achterliggende traject helemaal op punt staan. Welke vorderingen zijn er op dat vlak? Hoe ver staat men daarmee?
Minister, ik denk niet dat u gezegd hebt dat het 2014 wordt. U hebt altijd gezegd dat 2014 de uiterste datum is, maar dat er intussen gestaag naartoe wordt gewerkt, onder meer met een operationeel plan in 2010. Gezien het belang van dit dossier, wil ik u dan ook vragen om deze commissie regelmatig op de hoogte te houden van de stand van zaken en de vorderingen in dit dossier.
De voorzitter : De heer Crombez heeft het woord.
De heer John Crombez : Voorzitter, minister, de verschillende betogen van de vorige sprekers tonen aan dat het hier om een problematiek gaat waar de voorbije jaren al heel wat tanden op zijn stukgebeten, omdat de toename van het aantal mensen waar het over gaat, enorm is. In de voorbije jaren is er mijns inziens geen sprake van stilstand, want op het terrein zijn er redelijk veel actoren die, nog voor er een loket is, met elkaar samenwerken op een manier die in die richting gaat.
Niet zo lang geleden hebben we al een discussie gehad naar aanleiding van een aantal zaken die zijn bovengekomen en die in de toekomst nog zullen bovenkomen in de sector van de bijzondere jeugdzorg. Ik ben het met de vorige spreker eens dat het op dit moment breder is dan enkel een discussie over het loket. Het is belangrijk dat ook een aantal andere facetten in de sector bekeken worden. Ik heb enkele weken geleden ook gevraagd of het mogelijk zou zijn dat een noodplan eventueel wordt versneld, en of men zou kunnen kijken wat mogelijk is op redelijk korte termijn. Dat moet niet noodzakelijk worden gesteund door veel middelen, want als het gaat over de moeilijkheden in de pleegzorg en/of de mogelijkheden om anders en beter te werken met de consulenten, die inderdaad vaak het licht niet meer zien in hoe het verder moet, bestaan er op korte termijn wel mogelijkheden om een aantal noden te lenigen. Het gaat concreet immers vaak over jongeren in precaire en zelfs af en toe angstaanjagende situaties.
Minister, kan er inderdaad redelijk snel werk worden gemaakt van een plan, waarmee er op korte termijn, en niet noodzakelijk met veel middelen, kan worden gewerkt aan de meest dringende noden? Die noden zijn er wel degelijk. Het gaat intussen over grote aantallen als het over beleid zelf gaat, maar gelukkig gaat het nog maar over een kleinere groep van heel erg schrijnende situaties. Het zou toch mogelijk moeten zijn om voor die mensen op korte termijn voor een verbetering van hun situatie te zorgen.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, collegas, de uitvoering van het decreet Integrale Jeugdzorg behelst uiteraard veel meer dan de intersectorale toegangspoort. Ik heb kunnen vaststellen dat er volop uitvoering wordt gegeven aan dit decreet, met resultaten op het terrein die voelbaar zijn voor de cliënten en de hulpverleners. Zo was ik vorige week nog aanwezig op een infomoment met 150 geïnteresseerden over de crisisjeugdhulp zoals die de voorbije jaren intersectoraal vorm kreeg. Dat heeft geresulteerd in een dekkend aanbod aan crisisjeugdhulp over heel Vlaanderen en Brussel, waar hulpverleners terechtkunnen.
Dat de realisatie van de integrale jeugdhulp aan een nood beantwoordt en werkt, bewijzen de cijfers. In 2009 waren er nagenoeg 2700 aanmeldingen. Dat zijn er het jaar rond om en bij de zeven per dag. De politie is de grootste aanmelder, wat betekent dat jongeren in crisis merkelijk minder dan vroeger een nacht in de cel doorbrengen. Dat is niet alles. Ook de volgende resultaten illustreren de voortgang van de integrale jeugdhulp. Er is een gebruiksvriendelijk te raadplegen databank, waarin het aanbod van de zes sectoren in een gemeenschappelijke taal wordt beschreven, en die zo een antwoord biedt op de vraag wie waar voor welke hulp terechtkan. Er is het opzetten van regiospecifieke bekendmakingsacties van de zogenaamde brede instap van de jeugdhulp. De centra algemeen welzijnswerk (caws), de centra voor leerlingenbegeleiding (CLBs) en Kind en Gezin staan daar garant voor. Daardoor wordt de toegang tot die hulp gemakkelijker.
Het opmaken van een inventaris van de blinde vlekken in dit aanbod in Vlaanderen is ook gerealiseerd. Er is de organisatie van het cliëntoverleg dat tot een meer afgestemde hulpverlening leidt in situaties waar verschillende hulpverleners bij betrokken zijn. Er wordt een project rond knelpuntdossiers binnen de gemeenschapsinstellingen en het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) opgezet. Er is de realisatie van een signaallijst verontrustende opvoedingssituaties die hulpverleners ondersteunt in hun inschatting van situaties die hen verontrusten en waarin ze moeten afwegen om al dan niet aanklampend of dwingend op te treden. Er is de uitwerking van een actieplan jongvolwassenen dat specifiek op deze kwetsbare doelgroep focust omdat die momenteel al te dikwijls tussen de mazen van de volwassenen- en de jeugdhulp valt. Er is het opzetten van regionale projecten die in de zes regios werden opgezet om in te spelen op regionale welzijnsnoden. Steeds gaat het om vormen van intersectorale samenwerking tussen diverse partners, vaak over nieuwe themas of innoverende methodieken. Er is de implementatie in de zes sectoren van het decreet dat de rechtspositie van minderjarigen in de jeugdhulp versterkt.
Integrale jeugdhulp is duidelijk veel meer dan de intersectorale toegangspoort. Ik vind het echter ook belangrijk dat integrale jeugdhulp weer van het werkveld wordt. Immers, integrale jeugdhulp kan alleen maar bestaan als er een draagvlak is, omdat integrale jeugdhulp net gericht is om samen betere hulpverlening te gaan maken. In die zin is het goed dat men bijvoorbeeld structureel ingrijpt om het aantal vergaderuren te gaan beperken.
Het is belangrijk voor alle betrokkenen dat de in het regeerakkoord vermelde evaluatie van integrale jeugdhulp opgestart is. Hierbij zullen we de efficiëntie en effectiviteit van het implementatieproces van integrale jeugdhulp evalueren. Deze externe evaluatie wordt uitgevoerd door het Instituut voor de Overheid. De resultaten zullen in een symposium met het werkveld worden besproken. Tegen begin 2011 zal dit aanbevelingen opleveren om de integrale jeugdhulp bij te sturen waar dit noodzakelijk of nuttig kan zijn. Tot zover integrale jeugdhulp in ruime zin.
Ik leg nu de focus op de toegangspoort. Ik deel de bezorgdheid dat we de intersectorale toegangspoort niet uit het oog mogen verliezen. Ik heb immers zelf met verwondering vastgesteld dat de bepalingen in het decreet over deze toegangspoort nog niet in uitvoering zijn gegaan. Bij mijn consultaties met het werkveld heb ik gepolst naar de redenen hiervoor en de noodzaak om dit al of niet nog te implementeren. Dit heeft me geleerd dat ieder aangeeft dat we nood hebben aan een dergelijke intersectorale toegangspoort, maar dat het operationeel maken hiervan met de nodige zorg moet gebeuren.
Voor mij was het een fascinerende oefening. Ik heb heel veel mensen gezien die mij non-verbale maar veelzeggende communicatie gaven: naar een papier staren, met een pen beginnen spelen of het plafond bestuderen. Daar leidde ik uit af dat men heel lang heeft gepraat over zaken en dat er achter de eerste statements dat het belangrijk en noodzakelijk is, vaak veel weerstand schuilt die men in verdere gesprekken af en toe ook benoemt. De illusie creëren dat iedereen zijn huidige job kan blijven doen en ook naar een sectorale toegangspoort evolueren, is niet correct. Ik ben altijd zeer blij dat iedereen formeel voorstander is, maar de gesprekken die ik heb gevoerd, hebben mij geleerd dat daarachter nog een ander verhaal zit.
De toegangspoort zal de jeugdhulp zoals we die vandaag kennen, ingrijpend wijzigen. Een randvoorwaarde is zeker een goed functionerend netwerk voor rechtstreeks toegankelijke hulp en crisishulp. Ook moet er voldoende aanbod en uniformiteit zijn bij de diensten die instaan voor het aanleveren van kwaliteitsvolle diagnostiek, de verhouding tussen de vrijwillige en gerechtelijke jeugdhulp moet duidelijk zijn enzovoort.
Rekening houdend met het feit dat er ondertussen een gemengde werkgroep deze operationalisering aan het voorbereiden was, heb ik besloten haar advies af te wachten. Vandaar de volgende bepaling in mijn beleidsnota: De intersectorale toegangspoort wordt in deze legislatuur geoperationaliseerd. Voor het einde van 2010 keuren we, rekening houdend met de adviezen van de gemengde werkgroep toegangspoort, het Managementcomité en de Adviesraad, een operationeel plan goed. Bij die operatie wordt de bestaande expertise en kwaliteit inzake diagnostiek en indicatiestelling, omgaan met verontrustende situaties en maatschappelijke noodzaak, erkend en meegenomen in de nieuwe aanpak.
Deze werkgroep, die bestond uit vertegenwoordigers van werkveld, gebruikers en agentschappen, die voortdurend ruggespraak hielden met het kabinet ook hier stelt zich het probleem wie eigenaar is van het project heeft de hele hulpverleningslijn, van diagnostiek, over indicatiestelling tot toewijzing, beschreven en procedureel uitgewerkt. Waar mogelijk is dit al vertaald naar concrete documenten en procedures.
Dat er geen moeilijkheden uit de weg zijn gegaan, blijkt uit het feit dat ook afspraken gemaakt zijn om bij de toewijzing van niet-rechtstreeks toegankelijke hulp de meest moeilijke jongeren op te nemen. Nu worden die al eens gemeden door voorzieningen. Welnu, daarvoor staan oplossingen in de steigers. De collectieve verantwoordelijkheid van voorzieningen waar het in het decreet over gaat, krijgt zo ook inhoud en perspectief. Net omdat ik wil vermijden dat die toegangspoort iets is dat iedereen wel wil maar waar niemand echt voor wil veranderen, heb ik opdracht gegeven om iemand aan te stellen die zich met de dagelijkse leiding van het operationeel maken en implementeren ervan zal bezighouden. Ik ben dus enigszins verbaasd dat uit de beslissing zou worden afgeleid dat we dat zullen uitstellen. Ik heb veeleer de indruk dat het werkveld hieruit begrijpt dat eindelijk wordt overgegaan tot een meer pragmatische implementatiefase van alles wat op allerlei vergaderingen conceptueel is voorbereid.
Het is ook belangrijk aan te geven dat dit gelijke tred moet houden met wat we in de sector van personen met een beperking organiseren. Ook daar is enorm veel gediscussieerd, maar het VAPH en de manier waarop daar de toegangspoort wordt geconcipieerd, loopt niet altijd gelijk. Ook dat hebben we de voorbije maanden georganiseerd, zoals u ondertussen wel weet.
Lieven Vandenberghe zal dus de overgang van de bestaande twee sectorale toegangspoorten binnen het VAPH en het Agentschap Jongerenwelzijn naar de ene intersectorale poort realiseren. Dat moet uiteraard zo snel als mogelijk gebeuren. Ik heb met die datum van 2014 niets anders gezegd dan wat ook in de beleidsnota en het regeerakkoord staat. Dat blijkt ook uit de gepubliceerde functieomschrijving. Daarin staat: Als transitiemanager stuur je het implementatieproces van de intersectorale toegangspoort zo aan dat de realisatie ervan doelmatig en doeltreffend tot stand komt. Dat realiseren is gebaseerd op de keuzen die gemaakt zijn naar aanleiding van het rapport van de gemengde werkgroep. We hebben knopen doorgehakt waardoor het architecturale plan voor de toegangspoort gekend is en de aanloopmanager als bouwheer aan de slag kan.
De aanstellingsprocedure is verlopen zoals voorgeschreven: publicatie van de vacature met volledige functiebeschrijving via de website van Jobpunt Vlaanderen op 9 april; bijkomende publicatie van de vacante betrekking op het extranet van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG), met vermelding ervan via de muurkranten; solliciteren kon tot en met 20 april 2010. Twee geïnteresseerden hebben bijkomende informatie opgevraagd over de functie. Er is één kandidatuur ontvangen, die van de heer Vandenberghe, die ontvankelijk is bevonden. Het resultaat van de cv-screening en van de selectieprocedure was positief, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 22 april. Dat proces-verbaal besluit tot de aanstelling van de heer Vandenberghe als contractueel ambtenaar voor een bepaalde duur van 3 jaar. Inschaling en verloning waren duidelijk vermeld in de functiebeschrijving en situeren zich op het A2-niveau-adviseur. De procedure en de beslissing tot aanwerving verliepen volledig onder de gedelegeerde verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal van het departement WVG, tevens voorzitter van het Managementcomité Integrale Jeugdhulp.
Ik kan, gelet op de managementkwaliteiten en de ruime ervaring van de heer Vandenberghe, waarvan ik noteer dat ze hier niet worden betwist, dan ook enkel blij zijn dat hij de moed heeft de uitdaging aan te gaan om het transitietraject naar een fundamenteel hertekende jeugdhulpverlening te leiden. Ik apprecieer ten zeerste zijn engagement.
Uiteraard moeten nogal wat dingen gebeuren: functieomschrijvingen, allerlei organisatorische aangelegenheden, het plaats geven van de intersectorale toegangspoort binnen de organisatie van onze administratie, overleg met de consulenten en allerlei organisaties die absoluut vragende partij zijn om over de consequenties van het concept te spreken. Dat kan nu gebeuren met iemand die dat tot taak zal hebben.
Wat betreft de uitbreidingen in de sectoren die worden gevat door de integrale jeugdhulp, kan ik u geruststellen. De link tussen die uitbreidingen en de evolutie binnen de integrale jeugdhulp worden maximaal bewaakt. Dat is trouwens al geruime tijd het geval. Zo is de uitbreiding van de werkvorm Crisishulp aan Huis vroeger al gekoppeld aan de noden in de netwerken crisisjeugdhulp. Zo zal ook de mogelijke uitbreiding van het aanbod van de centra voor algemeen welzijnswerk gekoppeld zijn aan de evoluties naar een brede toegang in de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. En wanneer de uitbreidingen in de sector van de gehandicaptenzorg besproken worden, dan houden we ook rekening met de behoeften om tot oplossingen te komen in de zogenaamde knelpuntdossiers. Bij uitbreidingen binnen de bijzondere jeugdbijstand wordt advies gevraagd aan de regionale stuurgroepen. En ook bij de recente uitbreiding binnen het VAPH met de dertig plaatsen voor gedrags- en emotioneel gestoorde mensen met beperkingen, is advies gevraagd aan deze regionale stuurgroepen.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Mevrouw Schryvers, er is inderdaad een draagvlak en een groot besef bij alle mensen op het terrein dat er een betere samenwerking nodig is. Dat betwist ik niet. Daar is de voorbije jaren ook hard aan gewerkt.
Maar daar zit ook niet het probleem. Dat zit op twee punten: aan de ene kant het middenkader van bepaalde sectoren en aan de andere kant onze eigen administratie die nog altijd veel te veel in hokjes denkt. Minister, met alle permissie, er wordt steeds weer verwezen naar de crisishulpverlening als het resultaat, maar dat is het enige dat op dit moment samen gebeurt, en ook daarbij zijn er nog vele vragen. Iedereen weet eigenlijk al 10 jaar waar de problemen zitten. Die zitten eerst en vooral bij de vraag hoe we die toegangspoort zullen construeren. Zowel in de gehandicaptensector als in de bijzondere jeugdzorg werkt men met geëngageerde vrijwilligers in een Comité voor Bijzondere Jeugdzorg of in een PEC. Zal dat behouden worden of niet? Dat is een eerste vraag.
Ten tweede moeten die vrijwilligers dossiers beoordelen. Gaan die oordelen op basis van dossiers die opgemaakt worden door multidisciplinaire teams? We hebben het hier al eens over gehad dat er te veel zijn. Er zijn heel veel verzuilde organisaties bij betrokken. Gaan we dat doen door professionele mensen zoals de consulenten in de bijzondere jeugdzorg? Dat is een heel belangrijke keuze waar nogal wat belang aanhangt van een aantal zuilen.
Een tweede belangrijke vraag en die kennen we ook al jaren is: wat zetten we voor en wat zetten we na de toegangspoort? Het is niet logisch dat de thuisbegeleiding in de bijzondere jeugdzorg en de gehandicaptensector achter de toegangspoort zitten, en je steeds via dat systeem moet voor er aan thuisbegeleiding kan worden gedaan. Het zou eigenlijk voor de toegangspoort horen. Het is niet logisch dat je bijvoorbeeld tien consultaties bij een psychiater in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg kunt hebben zonder een toegangspoort. Minister, er zijn bijvoorbeeld de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning (ckgs) die onder Kind en Gezin ressorteren en deels dezelfde functie hebben als instellingen in de bijzondere jeugdzorg, maar die op dit moment voor de toegangspoort zitten en waar een arts of een jeugdrechter naar kan verwijzen. U weet ook dat Kind en Gezin absoluut geen vragende partij is om de ckgs achter de toegangspoort te zetten. Het wil het eigen systeem behouden, net zoals het VAPH absoluut geen vragende partij is om zijn modules in te brengen in een toegangspoort samen met de bijzondere jeugdzorg.
Minister, u draait rond de hete brij. U gelooft misschien nog dat u uit de intersectorale werkgroep een antwoord zult krijgen. Ik heb u zonet eerlijk horen antwoorden toen u niet van uw blad aan het aflezen was en u zei dat u heel veel non-verbale communicatie hebt gekregen. Dat was 10 jaar geleden ook al zo. Er is bij bepaalde mensen geen wil tot verandering. Het zal de minister moeten zijn die, hoe we het ook draaien of keren, op een bepaald moment moet zeggen: zo zal het zijn. Als u dat niet doet voor de heer Vandenberghe aan de slag gaat, dan zal de heer Vandenberghe de volgende 4 jaar opnieuw palaveren. Er zal veel gekakeld worden, maar er zullen nog geen eieren worden gelegd.
Als de heer Vandenberghe van u duidelijke lijnen krijgt, zal hij wel in staat zijn om met die bouwstenen aan de slag te gaan. Hij zal zeker bekwaam zijn. Het is ook een mooi voorbeeld van tewerkstelling van 50-plussers. Het is een beetje raar dat er maar één kandidaat was. Ik denk dat, als u geen duidelijke knopen doorhakt, liefst vandaag en niet morgen, we in 2014 nog geen toegangspoort zullen hebben.
Ik hoop, collegas, dat ik heb aangetoond dat die ene toegangspoort niet iets is als samen een aantal databanken maken. Zolang die toegangspoort niet beslist is, blijven we rond de hete brij draaien. En dan, mevrouw Schryvers, zullen we meer en meer, zoals nu al het geval is, het draagvlak aan de basis verliezen. Dat is mijn grote zorg.
Mevrouw Vera Van der Borght : Bedankt, minister, voor het uitgebreide antwoord. Ik pik in op de laatste opmerking van mevrouw Vogels. De minister draagt hierin een grote verantwoordelijkheid.
Mevrouw Dillen, ik heb inderdaad het genoegen gehad deel uit te maken van de meerderheid. U hebt dat nog niet kunnen doen, maar als u daar ooit eens toe geroepen wordt, zult u vaststellen dat je als lid van een meerderheid wel mee aan de kar kunt duwen en trekken, maar dat het de minister is die in eerste instantie de zaken al dan niet in beweging zet. Dat is de grootste verantwoordelijkheid van een minister. Zeker als er al een decreet ligt, is het aan de minister om het uit te voeren.
Minister, u verwijst naar de crisishulp. Daar is inderdaad een goede stap vooruit gezet. Godzijdank is daardoor een deel van het probleem verholpen. Maar men mag niet insinueren dat door de crisishulp tegemoet is gekomen aan de problemen. We kunnen vandaag vaststellen dat er zich ook in de crisishulp het probleem stelt van een nijpend tekort aan plaatsen. Als je de caws contacteert, hoor je meteen met welke schrijnende situaties zij soms worden geconfronteerd.
Minister, u stelt dat u begin 2011 een grote evaluatie zou hebben en dat u daarmee naar een symposium zou gaan. Ik begrijp niet goed waarom we dan nog die termijn van 4 jaar moeten hebben. Als er een grote evaluatie is begin 2011, beschikken we toch over voldoende elementen om al dan niet vooruitgang te boeken?
Mevrouw Schryvers, ik heb hier nooit gezegd dat ik twijfel aan de nood aan een integrale toegangspoort of integrale jeugdhulp. Ik heb enkel aangekaart dat ik een probleem heb met 10 of 11 jaar met hetzelfde bezig zijn zonder afwerking. Dat betreur ik.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik heb naar uw antwoord geluisterd, minister. U hebt veel informatie gegeven. Maar wat de zekerheid betreft, blijven wij op onze honger. Op het terrein moet nog veel worden onderzocht en afgetoetst. Er moet worden bekeken hoe en welke partners binnen de intersectorale werkgroep willen samenwerken. Zoals mevrouw Vogels zegt, spreekt de opmerking die u buiten uw tekst gegeven hebt over de non-verbale communicatie, boekdelen. Ik dring aan op duidelijke krijtlijnen over wanneer men naar een oplossing moet komen.
Ik ben het eens met de opmerking van mevrouw Van der Borght. U plant een symposium in 2011 waar u een evaluatie wilt doen. Als alle elementen gekend zijn, minister, van heel het onderzoek op basis waarvan u de evaluatie zult doen, hoeft het toch niet nog eens 3 jaar te duren voor u tot een definitief resultaat komt. Ik blijf aandringen op snelheid en op zekerheid dat die toegangspoort binnen afzienbare tijd wordt gerealiseerd. Ik kondig namens onze fractie een motie aan.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, bedankt voor het uitvoerige antwoord met een stand van zaken van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp. Een bepaling van een paar lijnen in een decreet schrijven is één ding. Dat implementeren in zon complexe materie is heel wat anders.
Collegas, we kunnen allemaal wel gemakkelijk zeggen dat er snel werk van moet worden gemaakt, maar dat is moeilijk. Er worden heel wat stappen voorwaarts gezet. Onze minister voert uit wat hij heeft aangekondigd in de beleidsnota. Sinds de bespreking van de beleidsnota zijn er heel wat stappen gezet.
Ik hoop dat een en ander inderdaad snel vooruit kan gaan, minister. Ik wil u zeker ook vragen om regelmatig terug te koppelen naar de commissie zodat we goed op de hoogte blijven.
Voorzitter, ik kondig een motie aan namens de meerderheid.
De heer John Crombez : Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik heb er iets anders belangrijks in gehoord. Door de discussies in het recente verleden is precies gebleken dat er op een andere manier zal moeten worden gewerkt om sneller vooruit te kunnen. In plaats van af te wachten wat de verschillende delen van de sector er samen van maken, is het beter om er een lijn door te trekken. Dat heb ik begrepen. Dat lijkt me ook heel belangrijk. Ik ben het eens met de analyse dat dat nodig is.
Ik zie een tegenstelling bij degenen die dat bekritiseren. Enerzijds zijn ze het ermee eens dat het over veel meer gaat dan dat ene loket. Anderzijds verwijzen ze telkens naar de aankondiging over dat loket. Volgens mij zijn er twee dingen: ten eerste, er een lijn door trekken en zorgen dat de componenten van de sector niet langer verschillende dingen blijven zeggen zodat er weinig gebeurt en ten tweede, nog eens aandringen om zo snel mogelijk werk te maken van veranderingen voor de meest schrijnende situaties van kinderen, consulenten en pleegouders.
Minister Jo Vandeurzen : Ik dank u voor de reacties. Ik wil toch nog enkele dingen verduidelijken. Ik ben niet zo zeker of dat draagvlak nog zo groot is. Ik ben ook niet zo zeker of dat draagvlak hier zo groot zal zijn als we in het oog van de storm zitten op het moment dat we implementeren. Dan melden allerlei groepen zich bij u aan om te zeggen dat het zo niet, dat er eerst dit moet en dan dat, dat er wachtlijsten komen en dat het administratief complexer is. Ik kan zo voorspellen wat er zal gebeuren. En dan ben ik benieuwd of ik hier een stevig politiek draagvlak zal hebben om de moeilijke periode, die elke transitie met zich meebrengt en die je zorgvuldig moet organiseren, door te geraken.
Dit organiseren op het terrein vraagt zoveel begrip, inlevingsvermogen en bereidheid van mensen om erin mee te stappen, vanuit heel verschillende culturen. Dat kun je enkel als je mensen ervan kunt overtuigen dat het doel goed is, dat er zorgvuldig te werk wordt gegaan en wordt overlegd. Er moet vertrouwen zijn om door die relatief instabiele situatie heen te stappen.
Ik ben niet van plan om de heer Vandenberghe te vragen een schema uit te vinden. Er is een schema gemaakt door die gemengde werkgroep. Dat wordt voor advies voorgelegd. Dat wordt door mij beslist en dat zal hij uitvoeren.
Ik merk zeer goed aan de reacties van mensen dat ze zorgen hebben, niet zozeer over de principes, maar over de manier van uitvoeren. Ze krijgen geen gehoor en vragen waar ze met hun zorgen naartoe moeten. Dat betekent dat er iemand moet zijn die zegt: Deze implementatie is mijn probleem. Ik ga dat implementeren. Dit is iets tussen verschillende agentschappen, en het is nog niet duidelijk in welke structuur het zal worden ingebed. Dan heb je iemand nodig die de administratie vanbinnen en vanbuiten kent en gaat voor een resultaat. Het moet worden neergezet. Daarbij is er een doelstelling: een organigram waar we naartoe gaan. Dat is niet te nemen of te laten, want als blijkt dat er moet worden bijgestuurd, moet dat kunnen gebeuren. Wellicht moet het gefaseerd gebeuren enzovoort. Maar er moet iemand zijn die gaat voor het resultaat.
Ik ben echt verbaasd dat sommigen uit het signaal dat er iemand wordt aangesteld om te implementeren, afleiden dat het wordt uitgesteld! Het is juist het tegenovergestelde! Er wordt een signaal gegeven dat het doorgaat. Wie denkt, als we nog lang rond de stad lopen, valt de muur in en komt er niets van: dat gaat dus niet door. Ik ben me bewust van de moeilijkheidsgraad en ik maak me geen illusies over het enthousiasme eens we met beide voeten in de implementatie staan. Ik ga die man niet vragen om mij eens een tekeningetje te maken. Er is een concept. Er is oeverloos over vergaderd. We gaan dat nu afkloppen en uitvoeren.
Aan de mensen van het VAPH moet ik ook de boodschap geven dat, als zij nadenken over de toekomst en over meerjarenplannen, ik graag zou zien dat ze bij hun plannen uitgaan van het feit dat de sectorale toegangspoort voor min-18-jarigen één zal zijn met de bijzondere jeugdzorg. Dat was daar blijkbaar ook nog niet helemaal doorgedrongen. Ik begrijp uw reactie niet. U weet perfect dat ik aan het VAPH heb gezegd dat er één premisse is bij hun meerjarenplan: ik wil zien hoe de taal over de toegangspoort voor min-18-jarigen dezelfde is als degene die gesproken wordt in de gemengde werkgroep enzovoort. Eén concept, één nota, dezelfde tekst in al die gremia. Dat hebben we 6 maanden lang benadrukt.
Ik begrijp de opmerkingen dus niet. Het terrein zou moeten zeggen dat de minister van het VAPH en de andere niet aanvaardt dat men allerlei plannen voorlegt als de match niet gemaakt is op dat concept tussen de sectoren. Ik denk dat ze u zullen zeggen dat ze dat signaal vrij duidelijk hebben gekregen.
Ik weet heel goed dat de implementatie zorgvuldig moet kunnen gebeuren. Het gaat over de jobinhoud van mensen. Het gaat over jongeren in crisis. En dan heb je allerlei organisatorische beslommeringen. Dat is een delicate situatie. Dan heb je iemand nodig die daar 24 uur op 24 mee bezig zal zijn. Die persoon moet niet zelf een concept uitvinden, hij moet het invoeren.
Ik ben dus verbaasd. Wie ik erover hoor, ziet er een signaal in dat ik er eindelijk werk van maak. Het kan goed zijn dat die mensen de minister naar de mond praten. Misschien hoort u veel meer op het terrein dan ik. Dat komt er allemaal bij. Ik heb het signaal willen geven dat het nu wel doorgaat.
Ik voorspel dat we hier binnen enkele weken of maanden weer zitten met vragen. Alle aspecten van het transformatieproces zal het veld bij u brengen als bezorgdheden, en die krijg ik hier dan in de vorm van vragen en interpellaties. Dan hoop ik dat we allemaal zeggen dat dit verhaal waarschijnlijk niet voor iedereen het beste is, iedereen gelijk geeft of iedereen een status quo biedt in zijn situatie, maar dat het een goed project is, dat we er allemaal achter staan en dat we de minister vol enthousiasme steunen in de hardnekkigheid waarmee hij dat zal realiseren, ook als het wat moeilijker is.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik ben blij met uw bijkomend antwoord. Dat klonk iets forser dan het voor u voorbereide antwoord. Maar wie beslist wanneer over wat nu voor en achter de toegangspoort komt? Wie beslist wanneer hoe die toegangspoort er zal uitzien? Als die twee beslissingen duidelijk zijn, kan men vooruitgaan.
Minister, mevrouw Schryvers heeft gevraagd om ons op de hoogte te houden en ons mee te nemen om u te steunen. Ik verwijs naar het hoge Amada-gehalte, zoals ik het noem: Alle macht aan de ambtenaren. Zij kijken naar u en knikken, denken dat het hun tijd wel zal duren en dat ze hier langer zullen zitten dan u. Daar hebben ze meestal gelijk in. Ik zal u voor 150 percent steunen om tegen het Amada-gehalte in te gaan, ook wat betreft de sectoren trouwens. Minister, het is belangrijk dat u het parlement op de hoogte houdt en ons meeneemt in de, hopelijk, finale fase van de integrale jeugdhulpverlening, want dat is meer dan nodig.
Ik heb nogal wat contacten met het terrein inzake crisishulpverlening. Vorige week zag ik iemand met een kind van 6 jaar. De moeder is drugsgebruikster, de vader is alcoholist. Het kind werd geplaatst bij een grootouder, maar dat is mislukt. Nu krijg ik te horen dat ik nog 2 jaar moet wachten op een voorziening voor dat kind. Nu ben ik iemand aan het zoeken binnen de familie voor een voorlopige pleeggezinplaatsing. Minister, met dit kind zijn we ongelooflijke fouten aan het begaan.
Minister Jo Vandeurzen : Waarom denkt u dat ik me zo opjaag met het decreet Pleegzorg?
Mevrouw Mieke Vogels : Het decreet Pleegzorg gaat dat niet oplossen, omdat je geen pleegouders vindt voor dit kind. De voorziening zegt dat je nog 2 jaar moet wachten. Het enige dat de consulent kan doen, is op zoek gaan naar een andere persoon in de familie die voorlopig pleegouder wil zijn. Dat is geen echte pleeggezinplaatsing, het is een noodpleeggezinplaatsing van iemand die dat niet zelf wil. Het kind, dat ondertussen 5 of 6 jaar is, zal ondertussen 5 of 6 keer van opvoedingsomgeving veranderd zijn. Dat is geen goede start voor de toekomst van zon kind.
Minister Jo Vandeurzen : Dat er geen moeilijkheden uit de weg zijn gegaan, blijkt uit het feit dat er ook afspraken zijn gemaakt om bij de toewijzing van niet-rechtstreeks toegankelijke hulp de meest moeilijke jongeren op te nemen. We weten dat dit een van de moeilijkheden is. Maakt u zich geen zorgen, het zal niet zo zijn dat de heer Vandenberghe het concept zal bepalen en dat u mag controleren en advies geven en uw wijsheid erover mag laten schijnen op het juiste moment.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door mevrouw Schryvers, door mevrouw Vogels en door mevrouw Dillen werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.