Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 27/05/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over bewegingsopvoeding op school
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : In 2003 werd decretaal vastgelegd dat in het kleuteronderwijs aanvullende lestijden voor lichamelijke opvoeding worden gefinancierd, namelijk 2 uur per week. Daarbij werd tevens decretaal bepaald dat in deze aanvullende lestijden voor lichamelijke opvoeding betrekkingen kunnen worden ingericht, ofwel in het ambt van kleuteronderwijzer, ofwel in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding.
Sinds de invoering van de ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs ligt de nadruk voor het leergebied lichamelijke opvoeding op drie pijlers: het ontwikkelen van de motorische competenties, het ontwikkelen van een gezonde en veilige levensstijl en het ontwikkelen van het zelfconcept en sociaal functioneren. Uit studies blijkt intussen dat er vooral meer aandacht moet worden besteed aan de ontwikkeling van de tweede pijler, namelijk een gezonde en veilige levensstijl. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat voeding en beweging een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van zwaarlijvigheid, maar ook van allerlei ziekten. Het aandeel van voeding en beweging is niet te onderschatten en wordt door wetenschappelijk onderzoek alsmaar beter in kaart gebracht.
Onderzoek wijst ook uit dat het aantal kleuters per vierkante meter bepalend is voor een goede beweging. Dat lijkt me evident. Hoe meer ruimte kleuters ter beschikking hebben, hoe actiever ze zijn. Dat lijkt me ook redelijk logisch. Hoe langer de les duurt, hoe actiever de kleuters worden. Daarbij gaat er te veel tijd verloren aan uitleg en lesorganisatie.
Men concludeerde dat bewustwording en enkele eenvoudige interventies de gewone lessen actiever kunnen laten verlopen. Bewegingstussendoortjes inlassen bijvoorbeeld zou al een groot verschil maken, zeker bij jonge kinderen. Onderzoekers geven ook een signaal aan het beleid: zorg voor meer ruimte en dunner bevolkte klassen.
Het onderwijs heeft een vormende en educatieve opdracht en kan bij de jongeren een mentaliteitsverandering teweegbrengen. De zorg voor de fysieke conditie van onze jeugd moet beginnen in de kleuterklas in de vorm van bewegingsopvoeding. In de basisschool moeten de lessen lichamelijk opvoeding kwalitatief worden ingevuld. In uw beleidsnota wordt het belang van sportbeleving en bewegingsopvoeding benadrukt.
Minister, erkent u het probleem van gebrek aan beweging vanaf de kleuterklas? Vroeger stond men er niet bij stil dat veel beweging ook in de kleuterklas belangrijk is. Zo ja, welke initiatieven mogen we verwachten op korte termijn?
Beweging kan worden geïntegreerd in alle lessen. Dat is een uitspraak van een aantal onderzoekers. Gaat u daarmee akkoord? Zo ja, voorziet u in mogelijkheden om de bewustmaking bij de scholen te vergroten?
Ziet u een meerwaarde in de aanwezigheid van leermeesters lichamelijke opvoeding in het kleuter- en basisonderwijs? Kunt u ons een idee geven over het aantal scholen dat de aanvullende lestijden lichamelijke opvoeding in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding aanwendt?
Is er controle door de onderwijsinspectie op een efficiënt tijdsgebruik tijdens de lessen lichamelijke opvoeding? Zo ja, wat is de vaststelling van de inspectie hierover?
Muzische expressie is eveneens een uitgelezen vorm van bewegingsopvoeding. Is er controle op het behalen van de ontwikkelingsdoelen en eindtermen muzische expressie? Scoren de meeste scholen daarop positief?
De zorg voor de fysieke conditie van onze kinderen overstijgt uiteraard de zuivere onderwijsproblematiek. Zult u het initiatief nemen om met uw collegas, onder andere de minister van Welzijn, hierover samen te zitten? Misschien is dat al gebeurd.
Minister, mogen we van u initiatieven verwachten, bijvoorbeeld in het teken van Brede School, om de mogelijkheid te onderzoeken van het geven van een extra lestijd sport buiten het voorziene lestijdenpakket en/of aansluitend op het einde van de schooldag? Misschien kan dat ook in het kader van de buitenschoolse kinderopvang.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, op 31 maart 2010 hebben we in de plenaire vergadering een Vlaams actieplan goedgekeurd over de gezondheidsdoelstellingen, voeding en beweging. Een van de basisdoelstellingen was beweging op school stimuleren voor basis- en secundair onderwijs. Tot mijn verbazing stond het kleuteronderwijs daar niet bij. Pas vanaf 7 jaar zou op die doelstellingen worden gefocust.
Nochtans is beweging zeer belangrijk. Vorige week kwam er bij ons in Erpe-Mere op het gemeentehuis in het kader van de actie Laat naar je borsten kijken voor borstkankerscreening een professor uitleg geven. Die zei dat sommige kankers zich al kunnen vormen vanaf 6 jaar om dan later te ontwikkelen. Hij wees op de rol van beweging en voeding.
Dat actieplan is voorgesteld door minister Vandeurzen, maar u zou die basisdoelstelling samen met hem hebben bekeken en ontwikkeld. Gelet op het grote belang van voeding en beweging, is er een bepaalde reden waarom het kleuteronderwijs hierin niet is opgenomen?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, zoals u terecht aanhaalt, benadruk ik in mijn beleidsnota Onderwijs 2009-2014 het belang van sportbeleving en bewegingsopvoeding. Mevrouw Vanderpoorten, ik erken dus het probleem dat u schetst. Ik stel ook vast dat het basisonderwijs zelf al heel wat aandacht besteedt aan bewegingsopvoeding, en dat niet alleen in en tijdens de lessen lichamelijke opvoeding. Dan denk ik voorbeeld aan de diverse bewegingsactiviteiten doorheen de dag in de kleuterschool en de aanpassing van de schoolinfrastructuur. Toevallig heb ik net nog een kleuter- en basisschool bezocht. Je ziet dat men daar heel bewust bezig is met het doen bewegen van die kleutertjes, in heel de programmering.
De problematiek van het stimuleren van bewegingszin bij alle kinderen en jongeren is aan bod gekomen op de gezondheidsconferentie Voeding en Beweging, die in oktober 2008 werd georganiseerd door de minister van Welzijn. U hebt ernaar verwezen. Op die conferentie werden diverse strategieën besproken om de mensen, dus ook kinderen en jongeren, ertoe aan te zetten meer te bewegen. Het actieplan dat daaruit is voortgekomen, bevat inderdaad informatie over strategieën, prioriteiten en bijkomende acties. Ik was me er in alle eerlijkheid niet meteen van bewust dat dit niet gold voor kleuters. We zullen dat aanpassen. Ik was ervan overtuigd dat dit voor alle kinderen gold, maar we zullen er bij de concretisering van het actieplan, waarbij we ook zijn betrokken, rekening mee houden dat daar ook voor kleuters aandacht aan moet worden besteed. Er is een werkgroep opgericht die het actiepan Voeding en Beweging opvolgt. Daar maken we deel van uit.
Uiteraard ga ik akkoord met de stelling dat beweging kan worden geïntegreerd in de lessen. Meer zelfs, ook buiten de lesuren op school kan en moet beweging worden geïntegreerd. Sommige leerplannen schenken daar ook aandacht aan. Onder meer de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS) stimuleert de scholen daarin, met de actie Schoolsport geeft Kleur. Een bekend voorbeeld, dat u zelf overigens hebt aangehaald, is dat van de bewegingstussendoortjes. Dat is een gemeenschappelijk initiatief van de SVS, het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) en Still Movin, dat aandacht besteedt aan korte, leuke en speelse vormen van beweging buiten de lessen lichamelijke opvoeding. De belangrijkste voordelen van die tussendoortjes zijn dat ze onder meer zorgen voor meer concentratie en een betere bewustmaking van de lichaamshouding. Na de bewegingstussendoortjes zijn de leerlingen fris en kunnen ze opnieuw de les volgen, met minder concentratiestoornissen en meer aandacht en discipline. Ook tijdens vrije momenten in middagpauzes kan beweging uiteraard worden aangemoedigd. Sommige scholen hebben trouwens ook een actief beleid om het actief transport van en naar de school te voet of met de fiets aan te moedigen.
Scholen beschikken nu dus al over mogelijkheden en instrumenten om meer beweging te stimuleren buiten de lessen lichamelijke opvoeding. Het is wel van belang dat het niet om losstaande initiatieven of activiteiten met een tijdelijk karakter gaat, maar dat alles wordt geplaatst in een beleid op het gebied van bewegen op school. In de verdere concretisering van het Vlaams actieplan Voeding en Beweging zullen we dat uitdrukkelijk mee in overweging nemen.
Op dit ogenblik worden in 1084 scholen lestijden lichamelijke opvoeding ingericht in het ambt van leermeester lichamelijke opvoeding. Zoals u weet, gebeurt de doorlichting tegenwoordig op een gedifferentieerde manier. Dat betekent dat de school niet meer integraal wordt doorgelicht. De inspectie plaatst na een gestructureerd vooronderzoek onder meer een aantal leergebieden in de focus die sterk en minder sterk scoren. De inspectie stelt dan vast dat lichamelijke opvoeding beduidend minder in de focus wordt opgenomen. Op dit ogenblik kan ik er geen uitspraak over doen of in die scholen lichamelijke opvoeding sterk of zwak heeft gescoord. De databases laten momenteel niet toe dat af te leiden.
De zorg voor de fysieke conditie van kinderen is, zoals u terecht hebt opgemerkt, een niveauoverschrijdende materie. Het gaat niet alleen over meer bewegen, maar ook over andere leef- en eetgewoonten. Uiteraard moeten we daar met alle collegas over spreken, en in eerste instantie met de minister van Volksgezondheid. Dat doen we ook concreet, bij het concretiseren van het Vlaams actieplan Voeding en Beweging, waarover ik het al heb gehad.
Wie aandacht vraagt voor sport en beweging op school, komt heel snel bij het discours van de brede school terecht. U hebt ook gemerkt dat daaraan aandacht wordt besteed in zowel de beleidsnota Sport als mijn beleidsnotas Onderwijs en Jeugd. Bij het stimulerende bredeschoolbeleid dat we de komende jaren zullen voeren, zullen we uitgaan van de expertise die is opgebouwd en blijven we uiteraard ook open staan voor alle andere suggesties en mogelijkheden.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : U zegt dat er in 1084 scholen leermeesters lichamelijke opvoeding zijn. In alle andere scholen zijn het nog de klasleerkrachten die lichamelijke opvoeding geven.
Minister Pascal Smet : Inderdaad.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Dat is niet de helft, die 1084.
Minister Pascal Smet : Dat is niet de helft.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Af en toe zijn er bij de inspectie themas die extra aandacht krijgen.
Minister Pascal Smet : Ja, ik neem uw suggestie mee in overweging. Nu is dat niet gebeurd, maar de volgende keer zal men dat bekijken bij die focus.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik hoor leerkrachten uit basisscholen daarover spreken. Ze ervaren zelf wel dat, als er een leerkracht lichamelijke opvoeding is, er natuurlijk een andere aanpak is dan wanneer de klasleerkracht dit moet doen. Dat lijkt me ook normaal. Ik kan me voorstellen dat niet alle leerkrachten er zich goed bij voelen dat ze dat moeten doen. Er moet dus wat extra aandacht worden besteed aan dat element. Dat behoort natuurlijk tot de vrijheid van de scholen, maar soms kan een school niet anders of heeft ze een andere prioriteit. Het zou jammer zijn, mocht dat ten koste gaan van de bewegingsmogelijkheid van de kinderen. We zullen dit blijven volgen.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U spitst zich toe op het Vlaams actieplan Voeding en Beweging, en terecht. U hebt verwezen naar de conferentie in 2008 waar dat alles is begonnen en naar een werkgroep die in het kader daarvan is opgericht. Met welke frequentie komt die werkgroep bijeen? Er werd immers gesteld dat dit zou worden geëvalueerd vanaf 7 jaar. Dat stond er uitdrukkelijk in. Volgens mij is dat te laat.
Minister Pascal Smet : Mijn collega is daarvoor bevoegd. Ik volg de frequenties van alle lopende werkgroepen niet op. Er zijn er heel wat. Ik houd niet alles minutieus bij. Ik ben nog niet Big Brother.
De voorzitter : Het incident is gesloten.