Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 02/06/2010
Vraag om uitleg van de heer Dirk Van Mechelen tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, en tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over windmolens in de historische slagvelden van de Eerste Wereldoorlog
De voorzitter : Het antwoord wordt gegeven door minister Bourgeois.
De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, minister, collegas, in 2014 en het nieuws deze voormiddag over de prijs voor het museum in Ieper was heel aangenaam zal het 100 jaar geleden zijn dat ons Vlaams gewest, jammer genoeg, in het brandpunt van de wereldgeschiedenis lag. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog zorgde er, ondanks onze neutrale houding, voor dat heel wat plaatsen in Vlaanderen gedurende 4 lange jaren bezet werden en de kern van het strijdtoneel gingen uitmaken.
Het is een terechte verzuchting van deze en de vorige Vlaamse Regering om te streven naar een erkenning van de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog als UNESCO-werelderfgoed in 2014. Ten behoeve daarvan werd enkele jaren geleden gestart met een uitgebreid inventarisatie- en beschermingstraject, de fameuze inventaris 1914-2014, dat de bedoeling heeft om de relicten van de Eerste Wereldoorlog maximaal voor bescherming in aanmerking te nemen. Een van de belangrijkste voorwaarden van UNESCO voor een erkenning als werelderfgoed is immers dat de relicten op het meest geëigende niveau in dit geval is dat vanzelfsprekend het niveau van het Vlaamse Gewest kunnen worden beschermd.
Tot nu toe werden vooral individuele objecten beschermd en wordt er nog gezocht naar een geschikt instrument om grotere gehelen en gebieden, en we hebben het nu in het bijzonder over de slagvelden, een eigen beschermingsprocedure en -statuut te geven. In afwachting daarvan is het belangrijk dat bijvoorbeeld in het kader van ruimtelijke ontwikkelingsprojecten de nodige aandacht wordt besteed aan de historische betekenis van bepaalde zones. Enkele jaren geleden werden vanuit die optiek bijvoorbeeld projecten voor de aanleg van een industriezone in Ieper of voor de aanleg van een ontsluitingsweg in Diksmuide gewijzigd ter vrijwaring van de slagvelden denken we maar aan het hele dossier over Pilkem Ridge. Als het de Vlaamse Regering echt menens is met haar voornemen om de slagvelden van WO I in 2014 als werelderfgoed te laten erkennen, is dat overigens ook de enige optie, de enige te volgen weg.
In opdracht van UNESCO onderzoekt de International Council on Monuments and Sites (ICOMOS) de intrinsieke waarden van de voorgestelde dossiers. Daarbij wordt onder andere de context van de relicten die worden voorgedragen, grondig geanalyseerd. Met andere woorden, onoordeelkundige ingrepen kunnen ervoor zorgen dat een dossier niet langer in aanmerking komt voor bescherming als werelderfgoed. Zo kreeg bijvoorbeeld het Antwerpse begijnhof in het verleden geen nominatieve vermelding in het dossier Vlaamse begijnhoven omdat van op het hof twee hoge appartementsgebouwen het uitzicht en volgens ICOMOS vooral de intrinsieke erfgoedwaarde grondig verstoorden. Ook inzake Brugge volgt UNESCO de ruimtelijke ontwikkelingen op de voet, we hebben het debat hierover enkele weken geleden in de commissie gevoerd.
Ik ben me er natuurlijk van bewust, minister, dat een erkenning van slagvelden iets bijzonder is en dat er moet worden gezocht naar een flexibele manier om om te gaan met deze plaatsen. We beseffen allemaal dat het gezien de hedendaagse behoeften en uitdagingen vanzelfsprekend geen optie is om alle slagvelden als het ware onder een stolp te plaatsen en geen enkele nieuwe ontwikkeling meer mogelijk te maken. Dat neemt natuurlijk niet weg, collegas, dat sommige plaatsen vanuit hun historische betekenis intrinsiek een dergelijk grote erfgoedwaarde hebben dat ook op basis van de afweging van andere maatschappelijke noden en behoeften, de erfgoedwaarde duidelijk zal primeren.
In uw beleidsnota lezen we dat u vooral voor de slagvelden in de Westhoek de nodige beschermingsmaatregelen wilt ontwikkelen. Spontaan denken we dan allen aan een drietal steden die, onder andere vanuit strategische overwegingen, letterlijk in het middelpunt van de actie lagen. In de eerste plaats denk ik aan de stad Ieper en haar beruchte Salient, waar vooral de troepen van het Gemenebest langs geallieerde zijde tegen de Duitsers vochten. Daarnaast zijn er natuurlijk ook nog Nieuwpoort en Diksmuide, die onlosmakelijk verbonden zijn met de aanwezigheid van ons Belgisch leger.
Iedereen weet dat in oktober 1914 de toestand van het Belgisch leger heel precair was. De vesting van Antwerpen was ondertussen gevallen en het leger trok zich terug. Dat leidde onder meer tot zeer hevige gevechten in Sint-Joris en vooral in Ramskapelle, vandaag deelgemeenten van Nieuwpoort, waarbij duizenden soldaten van de verschillende mogendheden sneuvelden. Iedereen herinnert zich dat het pas door de onderwaterzetting van de IJzervlakte was dat de opmars van het Duitse leger noodgedwongen tot stand werd gebracht en dat de stellingenoorlog langs het IJzerfront, met Diksmuide als bekendste plaats, gedurende 4 lange jaren zou worden gevoerd.
Blijkbaar wordt, minister, een van die meest historische plaatsen op dit ogenblik bedreigd. In het kader van het zoeken naar geschikte plaatsen voor het opstellen van windmolens, worden ook locaties in Sint-Joris en Ramskapelle op hun haalbaarheid onderzocht. Daarbij gaat het ook om plaatsen waar tijdens het fameuze oktoberoffensief van 1914 bijzonder hard werd gevochten en waarbij honderden Belgische jongens zijn gesneuveld.
Daarom stel ik u vandaag vanuit dit beleidsdomein een aantal vragen, zonder dat ik daarbij een waardeoordeel vel over de noodzaak om te komen tot meer groene energie in Vlaanderen.
Klopt het dat er in het kader van de plaatsing van windmolens ook locaties gelegen in de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog, worden onderzocht? Over welke locaties gaat het precies en wat is de stand van zaken? Wanneer mogen we een definitieve uitspraak verwachten?
Op welke manier wordt bij het zoeken naar deze locaties rekening gehouden met de intrinsieke erfgoedwaarden van deze zones en met het voornemen van de Vlaamse Regering om de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog als werelderfgoed te laten erkennen? Ik denk immers dat men in de fameuze windmolenwerkgroep niet onmiddellijk bezig is met deze historische beschouwingen en misschien moeten we daar op de een of andere manier deze kennis aan toevoegen.
Welke maatregelen worden genomen om de intrinsieke erfgoedwaarden van plaatsen zoals Sint-Joris en Ramskapelle te vrijwaren of zelfs te versterken? Zijn er binnen de Vlaamse Regering afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat vanuit andere beleidsdomeinen geen onoordeelkundige ingrepen gebeuren die de erfgoedwaarden onherroepelijk zouden vernielen?
In de beleidsnota staat in functie van de bescherming van de slagvelden aangekondigd dat er gezocht wordt naar een geschikt instrument. Vroeger was er reeds sprake, dat weet u ongetwijfeld, van een verruiming van de mogelijkheden van de aanduiding van ankerplaatsen en de erkenning als erfgoedlandschap hiertoe vandaar dat deze vraag naadloos aansluit bij de vorige.
Wat is de stand van zaken in dit dossier? Het is immers zo dat er één gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) werd goedgekeurd, namelijk dat voor het Peerdsbos in Brasschaat, dat gebeurde trouwens met een enthousiast gemeentebestuur. Hoe evolueert dit verder? Op welke manier wordt ook de minister voor Ruimtelijke Ordening betrokken bij het streven van het omzetten van die slagvelden in erfgoedlandschappen?Vandaar, minister, dat ik het nogmaals betreur, neemt u me dat niet kwalijk, dat deze twee belangrijke bevoegdheden opnieuw uit elkaar werden gerukt.
Wat is de vooropgezette termijn voor het verdere inventarisatie- en beschermingstraject? Wanneer zal het afgerond zijn en zullen de beschermingen een feit zijn?
Bent u er nog steeds van overtuigd dat de vooropgezette timing van 2014 nog steeds kan worden gehaald? U weet dat er voor de slagvelden nog geen uitgewerkt juridisch beschermingskader bestaat, en de praktijkervaring met de aanduiding van ankerplaatsen en de omzetting naar erfgoedlandschappen via ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUPs) heeft natuurlijk een lange doorlooptermijn. Enige haast is hier wel op zijn plaats. Vandaar mijn vraag, die daarnet al voor een stuk werd beantwoord, in welke zin het opmaken van gewestelijke RUPs die de omzetting van ankerplaatsen naar erfgoedlandschappen realiseren, een prioriteit voor deze Vlaamse Regering is. Laat het duidelijk zijn dat het voor de slagvelden gewestelijke RUPs zullen zijn, maar voor andere ankerplaatsen kunnen het net zo goed provinciale RUPs worden of gemeentelijke RUPs.
Ik heb nog één bedenking en het is jammer dat de heer De Meyer al weg is want in veel gevallen had de erkenning als erfgoedlandschap juist de bedoeling om de belangen van de landbouw te vrijwaren. Ik kan u wat adressen geven van plaatsen waar we dit gerealiseerd hebben en er net door de aanduiding als ankerplaats geen andere, nefaste, ingrepen in het landschap hebben plaatsgevonden.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, ik sluit mij aan bij het standpunt van de heer Van Mechelen: een bijzondere bescherming voor historische slagvelden is wenselijk. Volgens mij staat dat in de beleidsnota van de minister. Ik heb mij in een vorig leven ingespannen voor Pilkem Ridge. Dat voorbeeld is daarnet genoemd.
Het is een complexe materie. Als het over windmolens gaat, weten we uit eerdere debatten in deze commissie, maar dan vooral voor het onderdeel Ruimtelijke Ordening, hoe ingewikkeld dat is. We weten ook dat de bouw van windmolens in agrarisch gebied de laatste tijd versoepeld is. De vorige regering heeft dat behoorlijk versoepeld. Windmolens zijn in agrarisch gebied zone-eigen geworden. Ik heb hier destijds de kat de bel aangebonden bij minister Muyters, om daar een kader voor te maken en om het kader dat er vroeger was, te verfijnen omdat de mogelijkheden nu verruimd zijn.
Zon erfgoedlandschap kan een belangrijk deel van de oplossing zijn. Bij de vorige vraag bleek dat er wat onzekerheid is. Ik sluit mij aan bij de heer Sauwens: het erfgoedlandschap is een goed instrument. Wij mogen het kind niet met het badwater weggooien.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Wij hebben hierover al intens gediscussieerd met minister Muyters. Hij is bezig met een nieuwe werkgroep om de omzendbrief van de ministers Van Mechelen en Crevits te verfijnen en aan te vullen. Ik ken het dossier vrij goed omdat het aan mijn achterdeur ligt. Ik zal, rekening houdende met de lokale autonomie van het gemeentebestuur, hierover geen uitspraken doen. Maar ik wil wel waarschuwen, collegas. Iedereen heeft de mond vol van groene energie, van zonnepanelen en windmolens, maar zodra er een concreet dossier op tafel ligt om tot realisatie over te gaan, zijn er altijd redenen en probeert men wettelijke zaken te vinden om deze projecten onmogelijk te maken. Als het niet gaat om de nabijheid van een militair domein, dan is het de nabijheid van een ankerzone of een beschermd gebied of een eventueel toekomstig UNESCO-werelderfgoed.
Vlaanderen moet zeer goed weten wat het wil. Het heeft geen enkele zin om een kader te schetsen voor het plaatsen van windmolens als blijkt dat het op werkveld niet werkt. Niet dat er geen draagvlak is. Er is wel een draagvlak, maar niet als het in mijn tuin is. Dit is het not in my backyard-syndroom. Vlaanderen moet weten wat het wil. Men zou veel beter zeggen dat er in Vlaanderen door de dichte bebouwing, de lintbebouwing en nog zoveel andere zaken zo goed als geen plaats is om windmolens te plaatsen. We moeten daar heel eerlijk in zijn.
Jammer dat de collegas van Groen! hier niet zijn die zijn hoogstwaarschijnlijk op campagne, terwijl wij hier volop aan het werken zijn. Het heeft geen zin om in dit parlement voortdurend te roepen dat er meer windmolens moeten komen en dit in je partijpolitieke propaganda ook te stellen, en tegelijk op lokaal niveau oppositie te voeren tegen concrete projecten omdat ze niet goed gelokaliseerd zijn. Zoals we nu bezig zijn met duurzame energie, zijn we volledig de verkeerde weg aan het opgaan. Geen enkel project is op die manier nog mogelijk. Voor mij niet gelaten, maar dan moet de Vlaamse Regering heel duidelijk zijn.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Mijn collegas hebben het meeste wat ik wou zeggen al meegegeven. Het was een interessante vraag. Niet alleen vanwege de geschiedenisles maar ook vanwege wat de heer Verfaillie daarnet vertelde. De Vlaamse Regering, het Vlaams Parlement en het hele politieke veld hebben kamerbreed een aantal duidelijke ambities op het vlak van groene energie en windenergie. Dan zijn er inderdaad altijd bij de concrete realisaties op het terrein terechte en soms onterechte bezwaren tegen de inplanting van turbines. Minister Muyters heeft in deze commissie aangekondigd dat hij tegen de zomer klaar zou zijn met een nieuw ruimtelijk afwegingskader voor de windturbines. De zomer is weerkundig nu al gestart. We kunnen eventueel nog wachten tot 21 juni, maar de zomer nadert met rasse schreden. Minister, in welke mate bent u als minister van Onroerend Erfgoed betrokken bij de werkzaamheden die op dit moment worden uitgevoerd in verband met dat ruimtelijk afwegingskader en welk standpunt neemt u daar in?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Er waren twee aanvragen ingediend voor het plaatsen van grote windturbines op locaties gelegen in de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog, maar de aanvragers hebben beide dossiers ondertussen ingetrokken. De eerste aanvraag betrof elf turbines in Nieuwpoort, langs de E40. De aanvraag dateert van 18 december 2009 en is, zonder advies door de administratie Onroerend Erfgoed, ingetrokken op 11 mei 2010. De aanvraag van 25 september 2009 voor vier turbines in Zonnebeke werd ingetrokken op 4 februari 2010. Daar was er een ongunstig advies van de administratie Onroerend Erfgoed.
Alle aanvragen voor windturbines worden nauwkeurig onderzocht door de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar van Ruimte en Erfgoed West-Vlaanderen. Gezien de impact die het oprichten van dergelijke windturbines heeft op het landschap, betrekt de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar steeds zijn collegas, de erfgoedconsulenten landschappen, bij het onderzoek. Aanvragen die gelegen zijn op locaties in een beschermd landschap, in de nabijheid van een beschermd monument of in een ankerplaats, moeten trouwens sowieso voor advies worden voorgelegd aan het team Onroerend Erfgoed bij Ruimte en Erfgoed, afdeling West-Vlaanderen.
Conform de richtlijnen van de omzendbrief Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines van 12 juni 2006 worden alle aanvragen voor het oprichten van windturbines ook voorgelegd aan de zogenaamde Windwerkgroep. Deze interdepartementale werkgroep formuleert een preadvies, waarbij onder meer een landschappelijke afweging wordt gemaakt. Dossiers die in deze werkgroep aan bod komen, worden steeds geadviseerd door de erfgoedconsulenten landschappen. Zo werd recent een advies geformuleerd over de aanvraag in Nieuwpoort, het dossier dat door de aanvrager is ingetrokken.
De bestendige deputatie van de provincie West-Vlaanderen heeft op 19 november 2009 bovendien een beleidsvisie Ruimte voor windturbineprojecten in West-Vlaanderen vastgelegd. Gelet op de specifieke situatie van de frontzone, worden de mogelijke nadelige gevolgen voor de erfgoedwaarden bij elke aanvraag met betrekking tot de inplanting van gebouwen of constructies met een grote impact op de omgeving en het landschap steeds diepgaand onderzocht. In het kader van de herdenking van 100 jaar Groote Oorlog werden recent een aantal monumenten beschermd, waardoor inplantingen van windturbines in de omgeving hiervan onderhevig zijn aan een advies van Onroerend Erfgoed. Dit advies moet immers verplicht ingewonnen worden voor heel wat stedenbouwkundige vergunningsaanvragen, conform het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen. Negatieve adviezen van Onroerend Erfgoed hebben er bijvoorbeeld toe geleid dat recente aanvragen voor de oprichting van vier windturbines en twee elektriciteitscabines door Electrawinds NV Aspiravi NV in Diksmuide werden geweigerd.
De specifieke maatregelen vanuit het beleidsveld Onroerend Erfgoed heb ik daarnet geschetst. Zo zal mijn administratie altijd adviseren om de erfgoedwaarden van de frontzone te vrijwaren. Voor Sint-Joris en Ramskapelle zijn dat bijvoorbeeld open, vlakke landschappen waarin onder meer het vrijwaren van bepaalde vistas van belang is. Momenteel voert het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) onderzoek naar de archeologische en landschappelijke waarden van de frontzone. Dat onderzoek moet een antwoord geven op welke maatregelen in welke gebieden zouden moeten worden genomen, zowel door mijzelf als door de volledige Vlaamse Regering, om de erfgoedwaarden met betrekking tot Wereldoorlog I te vrijwaren.
Ik behandel uw vierde en zesde vraag samen. De UNESCO verwacht dat de lidstaat die een erkenning als werelderfgoed voorstelt, de nodige initiatieven heeft genomen om het optimale behoud van de voorgestelde goederen te verzekeren. Daarom kondigde de voormalige minister in zijn beleidsbrief van 2006-2007 aan dat hij het noodzakelijke en voorafgaande beschermingstraject wilde lanceren. Ik citeer: Ik stel een actieplan op voor het inventariseren, het behoud en de eventuele bescherming van erfgoed uit de Eerste Wereldoorlog. ( ) Voor het behoud en beschermen zet ik alle beschikbare instrumenten in om dit op de meest gepaste manier te garanderen, alsook de eventuele ontwikkeling van nieuwe instrumenten. Daarnaast voorzie ik in de nodige middelen om de coördinatie van de voorbereidingen te financieren.
Op 14 maart 2007 werd een eerste taskforce bijeengeroepen met de beheerders van de verschillende militaire begraafplaatsen op Vlaamse bodem, ter voorbereiding van de integrale bescherming van dit erfgoed. De Belgische militaire begraafplaatsen waren de eerste om voorlopig te worden beschermd, en wel op 31 juli 2007. Dit beschermingstraject werd op 1 april 2009 afgerond met de definitieve bescherming van de laatste 52 militaire begraafplaatsen van het Britse Gemenebest, en de enige Amerikaanse militaire begraafplaats.
Nog in 2007 werd de inventaris Oorlog en Vrede met betrekking tot het erfgoed van de Eerste Wereldoorlog opgesteld door de provincie West-Vlaanderen met de steun van de Vlaamse overheid, gekoppeld aan de eigen databank van het bouwkundig erfgoed zodat die informatie vlot kon worden ontsloten. Daarna, in 2007-2008, werd in de eerste plaats het beschermingstraject voor de militaire begraafplaatsen voortgezet, en werd de bescherming van een eerste pakket artistieke gedenktekens in de provincie West-Vlaanderen opgestart.
Na enkele informele gesprekken met het UNESCO-aanspreekpunt van het Waalse Gewest, werd een tweetal keer op ambtelijk niveau met Frankrijk en Wallonië overlegd. Conclusie van het tweede overleg, in de zomer van 2008, was dat er het best een wetenschappelijk comité zou worden opgericht om het dossier te begeleiden. Ruimte en Erfgoed heeft daaromtrent nooit een opdracht gekregen in de vorige regeerperiode. Ikzelf heb die opdracht gegeven in januari 2010 met de oprichting van een wetenschappelijk comité.
In de periode 2008-2009 zijn er geen nieuwe initiatieven genomen en ook geen nieuwe middelen uitgetrokken. Wel zijn er bijvoorbeeld gesprekken gevoerd met de Universiteit Gent om een centrum voor luchtfotografie op te richten, waarbij historische luchtfotos konden worden ingezet voor de inventarisatie van zichtbaar en onzichtbaar erfgoed van Wereldoorlog I, maar deze gesprekken hebben niet tot een resultaat geleid.
Ook zijn nooit middelen vrijgemaakt voor het projectsecretariaat herdenking WO I, noch voor de opvolging van het UNESCO-dossier, noch voor de noodzakelijke inventarisatie van het archeologische en landschappelijke erfgoed. Er zijn dus geen bijkomende middelen vrijgemaakt voor het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed, waardoor dit instituut in het najaar van 2009 via een interne herschikking een beperkt onderzoekstraject opzette, dat zal lopen tot midden 2011.
Wel werd het eerder ingezette beschermingstraject voortgezet, met de definitieve bescherming van militaire begraafplaatsen, de eerste artistieke gedenktekens, en de voorlopige bescherming van het resterende pakket gedenktekens en een aantal ad-hocdossiers. Op 1 april 2009 werd ook een tweede taskforce bijeengeroepen, ditmaal in functie van de bescherming van bunkerlinies en slagvelden.
Met het oog op het toekomstige UNESCO-dossier heeft het Agentschap Ruimte en Erfgoed, afdeling West-Vlaanderen, in het voorjaar van 2009 een projectzone afgebakend. Dat gebied wordt omschreven door de uiterste grenzen van de frontlijnen in de Westhoek tussen 1914 en 1918. Het gebied omvat ruwweg 600 vierkante kilometer.
Mijn administratie staat momenteel al heel ver in het inventariseren en beschermen van bouwkundige items, zoals monumenten, gedenktekens, bunkers en dergelijke. In het verleden waren al een aantal sites beschermd die herinnerden aan de Eerste Wereldoorlog, maar in 2007 werd een specifiek beschermingstraject opgestart in functie van het UNESCO-dossier.
Bij deze thematische beschermingsaanpak worden bewust de vijf provincies betrokken: de Eerste Wereldoorlog heeft immers in heel Vlaanderen sporen nagelaten. Voor het UNESCO-werelderfgoeddossier zijn de beschermingen buiten de Westhoek uiteraard niet essentieel. Ze verlenen echter een bijkomende geloofwaardigheid en ondersteuning aan het dossier en een waardering voor dit erfgoed in heel Vlaanderen.
Momenteel is het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed bezig om de lacunes in de kennis over het archeologisch en landschappelijk erfgoed aan te vullen. Dat onderzoek zal in principe in de eerste helft van 2011 afgerond zijn. De bescherming en verankering van de landschappelijke erfgoedwaarden in de frontzone, zoals die van de historische slagvelden, zal een aanzienlijke inspanning vergen.
Voor een klassieke bescherming is een oppervlakte van 600 vierkante kilometer alleszins ongezien. De grootste Vlaamse bescherming op dit moment betreft het Zoniënwoud op het grondgebied van de gemeenten Hoeilaart, Sint-Genesius-Rode en Tervuren. Het gaat hierbij om een bescherming als landschap, die een naar verhouding kleinere oppervlakte heeft van 27,53 vierkante kilometer. Bovendien valt de aard van het gebied niet te vergelijken met de situatie in de Westhoek: het gaat immers om een nagenoeg uniform bosgebied, terwijl de vroegere frontzone een zeer gevarieerd terrein is dat vandaag stedelijke kernen omvat, alsook industriezones, natuur- en landbouwgebieden enzovoort.
De klassieke bescherming van omvangrijke gebieden creëert administratief ook al snel onoverkomelijke problemen, onder meer bij de betekening aan het reusachtig grote aantal eigenaars. Een dergelijke maatregel zou in de context van de Westhoek ook een sterke toename van het aantal adviesvragen betekenen en op die manier de administratieve overlast onnodig doen toenemen bij de Vlaamse overheid en bij de betrokken gemeentebesturen die om advies moeten vragen. Dat gaat in tegen mijn beleidsvisie en die van de Vlaamse Regering.
Ook u, mijnheer Van Mechelen, was zich daarvan bewust als voormalige minister bevoegd voor het onroerend erfgoed. U lanceerde reeds in 2005-2006 het denkspoor om de landschappelijke erfgoedwaarden te verankeren via het instrument van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Dat instrument biedt meerdere voordelen. Het biedt de mogelijkheid om samenhangende gehelen te beschermen, dus ook landschappen, en te verankeren in de concepten en instrumenten van ruimtelijke ordening.
Ik ben echter niet van plan om dat denkspoor verder te volgen. Want, zoals u zelf suggereert in uw vraag, is het met deze instrumenten niet meer mogelijk om de vooropgezette timing van 2014 te halen. Niet omdat het instrument op zich niet voldoende zou zijn, maar wel omdat er te weinig initiatieven zijn genomen en we te weinig zijn gevorderd in de inventarisatie van de landschappelijke en archeologische waarde van de frontzone. In feite hadden deze waarden al tijdens de vorige regeerperiode moeten zijn geïnventariseerd. Het VIOE moest dat allemaal doen met eigen middelen en is pas in het najaar van 2009 gestart met een eigen specifiek onderzoekstraject, dat in 2011 rond moet zijn.
Als gevolg van deze vertraging kon er ook nog niet gestart worden met de voorbereiding van de ankerplaatsen en de RUPs. Nu het VIOE zijn eerste voorlopige resultaten binnenkort zal opleveren, kan mijn administratie nu pas beginnen met de voorbereiding van de ankerplaatsen. De eerste fase, het aanduiden van een ankerplaats die de frontzone gebiedsdekkend beslaat, kan de administratie onmogelijk realiseren op deze korte termijn. De grootst aangeduide ankerplaats in Vlaanderen op dit moment, Westhoekduinen - Duinen Cabour - De Moeren - overgang plateau van Izenberge, bedraagt een oppervlakte van 49,4 vierkante kilometer. Dat valt in het niet ten opzichte van de bijna 600 vierkante kilometer van de frontzone.
Deze eerste fase is dan nog maar een begin, want zolang een ankerplaats niet is opgenomen in de ruimtelijke uitvoeringsplannen of in de plannen van aanleg, vormt zij geen beoordelingsgrond voor vergunningen en attesten, behalve als de aanvraag van de overheid zelf komt. De vertaling van de ankerplaats in een ruimtelijk uitvoeringsplan, de omzetting naar een erfgoedlandschap, is dus noodzakelijk om de vereiste graad van bescherming te realiseren. Dit kan op gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk niveau gebeuren. Aan deze vertaling is een ruim vooroverleg met alle ruimtevragende sectoren en een specifieke procedure verbonden, die beide de nodige tijd vergen. We kunnen de eerste fase, de aanduiding als ankerplaats, niet overslaan. Want indien een RUP zou worden goedgekeurd vóór de aanduiding van een ankerplaats, vervalt deze laatste, en is ook de omzetting naar een erfgoedlandschap niet langer mogelijk.
Gelet op het beperkte tijdsbestek waarover we nu nog beschikken, ongeveer 2,5 jaar, lijkt een integrale aanduiding als ankerplaats, gevolgd door een omzetting in een of meerdere erfgoedlandschappen niet meer haalbaar. Ook is er het probleem dat het beleidsveld Onroerend Erfgoed ankerplaatsen kan aanduiden, maar dat deze slechts de sectorale insteek zijn in functie van de opmaak van eventuele ruimtelijke uitvoeringsplannen, en dat Onroerend Erfgoed nooit actief mag aansturen tot de opmaak van deze RUPs. Dat behoort tot het domein Ruimtelijke Ordening. Er is dan ook nog nooit eerder een RUP opgemaakt enkel en alleen in functie van de omzetting van een ankerplaats naar een erfgoedlandschap. Tot op vandaag wordt voor de omzetting van een ankerplaats naar een erfgoedlandschap steeds aangesloten bij een planningsinitiatief omwille van een andere doelstelling, bijvoorbeeld de uitvoering van het SIGMA-plan, de afbakening van het buitengebied enzovoort.
Het probleem is hierbij dat de Vlaamse overheid op korte of middellange termijn geen concrete plannen heeft rond de afbakening van de agrarische en natuurlijke structuur in dat gebied. Een gebiedsdekkende aanpak is aldus via het instrument van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen onmogelijk. Wel lijkt het mij zeker zinvol om het instrument van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen selectief in te zetten voor specifieke landschappen, zoals een historisch slagveld, en aan te vullen met een ander instrument. Want UNESCO laat de individuele lidstaten vrij om een eigen instrumentarium in te zetten bij de beschermingen op nationaal niveau.
Het voorstel van mijzelf en mijn administratie is om door de Vlaamse Regering een specifieke gewestelijke stedenbouwkundige verordening (GSV) voor de projectzone te laten uitvaardigen. De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet in de mogelijkheid om een GSV vast te stellen voor een deel van het Vlaamse grondgebied. Dat zou dus bijvoorbeeld de projectzone in de Westhoek kunnen zijn. Via een dergelijke GSV kan men stedenbouwkundige voorschriften opleggen in functie van een of meerdere van de onder artikel 2.3.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening limitatief opgesomde doelstellingen.
Voor het erfgoed van Wereldoorlog I zijn een aantal bepalingen van toepassing: de gezondheid, de instandhouding, de stevigheid, de fraaiheid en de esthetische waarde van de bouwwerken, de installaties en hun omgeving, en ook hun veiligheid, met name de beveiliging tegen brand en overstroming; de instandhouding, de gezondheid, de veiligheid, de bruikbaarheid en de schoonheid van de wegen, de toegangen en de omgeving ervan, evenals het ruimtelijk waarborgen van een adequate mobiliteit; de aanleg van groen en beplantingen.
De stedenbouwkundige verordeningen kunnen bovendien: functiewijzigingen die in beginsel toegelaten zijn, uitsluiten, of aan dergelijke functiewijzigingen voorwaarden verbinden; het wijzigen van het aantal woongelegenheden in een gebouw regelen. Dat instrument is een aanvulling op het instrument van de ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Stedenbouwkundige verordeningen kunnen immers enkel voorschriften bevatten van stedenbouwkundige aard, en moeten in overeenstemming zijn met de bestaande regelgeving voor de materie in kwestie. Er kan met een specifieke GSV dus géén locatiebeleid gevoerd worden.
Anderzijds is de procedure verbonden aan het uitvaardigen van een GSV, eenvoudig, ik durf zelfs te zeggen zeer eenvoudig, in vergelijking met het aanduiden van ankerplaatsen en de omzetting naar erfgoedlandschappen. Een beslissing ter zake kan eenvoudigweg door de Vlaamse Regering worden genomen. Ook op het vlak van voorbereiding en insteek vanuit Ruimtelijke Ordening bijvoorbeeld gaat het om een haalbare kaart. Ook inzake timing is dat een realistisch scenario.
Bijgevolg kan ik concluderen dat het instrument van de GSV op zich onvoldoende garanties biedt om de gevarieerde erfgoedwaarden in de vroegere frontzone te verankeren. Maar, binnen een gelaagde aanpak, waarbij een of meerdere andere instrumenten worden ingezet, kan het wel een meerwaarde betekenen.
Gelet op het voorgaande geef ik, ter aanvulling van het lopende klassieke beschermingstraject van landschappen en monumenten, de voorkeur aan een complementaire aanpak via een combinatie van het eerste en het tweede scenario. Er zou in dat geval een gewestelijke stedenbouwkundige verordening moeten worden opgesteld die van toepassing wordt gemaakt voor de vroegere frontzone in de Westhoek. Aanvullend wordt dan in de gebieden waar er ingegrepen moet worden op het ruimtegebruik, of waar een fijngevoeligere aanpak zich opdringt, gewerkt met een of meerdere RUPs die de erfgoedwaarden veilig stellen.
De combinatie van beide scenarios impliceert dat de betrokken administraties zich op een gecoördineerde manier scharen achter het geïntegreerde voorstel, en hiervoor tijd en personeel vrijmaken. Deze gecoördineerde en geïntegreerde aanpak dient zich minstens tot 2013 te bestendigen. Gelet op het initiatief van de provincie is het bovendien aangewezen dat er op geregelde basis wordt afgestemd, zodat ook in de provinciale initiatieven het oorlogslandschap op voldoende wijze wordt meegenomen. Ik pleeg hierover overleg met minister Muyters en met de beide administraties, het departement RWO, Ruimte en Erfgoed en het VIOE, om afspraken te maken over een gecoördineerde aanpak en een gezamenlijke timing. Ook plan ik binnenkort een overleg met UNESCO om na te gaan tot welk niveau zij verwachten dat wij stedenbouwkundige verordeningen uitvaardigen.
Sinds 2002 lopen bij de Vlaamse overheid twee inventarisatiecampagnes die de systematische inventarisatie van relicten uit de Eerste Wereldoorlog in de Westhoek tot doel hebben. Een eerste inventarisatieproject van Eerste Wereldoorlogerfgoed liep van november 2002 tot mei 2005 en was een samenwerkingsproject van de provincie West-Vlaanderen en de Vlaamse overheid, de toenmalige afdeling Monumenten en Landschappen. De klemtoon in dit project lag op de inventarisatie van materiële, bovengrondse relicten, vooral bouwkundig erfgoed zoals bunkers, schuilplaatsen, gedenktekens, militaire begraafplaatsen, noodwoningen. De resultaten zijn opgenomen in de inventaris van het wereldoorlogerfgoed en voor iedereen raadpleegbaar via de website van het VIOE.
Een tweede inventarisatieproject startte in november 2009 binnen het VIOE en vult het eerste onderzoeksproject aan voor landschaps- en archeologische relicten. Nu oorlogsveteranen niet langer kunnen getuigen over de Eerste Wereldoorlog, verschuift de aandacht naar het landschap als laatste getuige en als omgeving waar de Eerste Wereldoorlog nog op een authentieke manier kan worden beleefd. Het doel van het onderzoek is bepalen welke landschappen nog drager van het oorlogslandschap en gebeurtenissen uit 1914-1918 zijn, welke waardevolle gehelen tot een erfgoedlandschap afgebakend kunnen worden en hoe die ruimtelijk vertaald kunnen worden. Daarbij vormen de frontzone en het gebied van de verwoeste gewesten, van Nieuwpoort tot Heuvelland het 580 vierkante kilometer grote studiegebied.
Momenteel loopt het eigenlijke inventarisatiewerk, bestaande uit een deelonderzoek oorlogslandschap en een waarderingsonderzoek met betrekking tot archeologie van de Eerste Wereldoorlog. De methodiek bestaat uit een combinatie van de grondige analyse van loopgravenkaarten uit 1914-1918 in GIS, de vergelijking met hedendaagse GIS-lagen, opbouw van de historische kennis van het oorlogslandschap, terreinbezoeken en archeologisch waarderingsonderzoek op grond van proefsleuven. Daarna worden de resultaten gesynthetiseerd, wat uiteindelijk moet uitmonden in een aanbeveling voor de bescherming. Het inventarisatieproject moet midden 2011 afgewerkt zijn, zodat de timing voor de bescherming van het erfgoed van de Eerste Wereldoorlog kan worden gehaald. Rekening houdende met de opties die ik al eerder geschetst heb en het voorkeursscenario dat ik heb aangehaald, zal ik er met alle partijen voor zorgen dat de bescherming van de slagvelden tijdig wordt ingezet met het oog op de aanduiding van het UNESCO-dossier.
Wat de lopende klassieke monumentenbeschermingen betreft, kan ik volgende stand van zaken meegeven: grote themas zoals begraafplaatsen en gedenktekens zijn afgerond en voor noodwoningen en andere losse relicten is de procedure lopende; het thema bunkers in de frontstreek is gepland voor 2010 en 2011; voor bunkers in West-Vlaanderen buiten de frontstreek voor 2012 en 2013.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, collegas, een aantal kleine kantjes in het antwoord zal ik over me heen laten gaan. Ik voel me nog altijd goed bij de inspanningen die we in het verleden hebben gedaan, zeker als men weet dat er bijna geen enkele militaire begraafplaats in dit land is dat gelukkig groter is dan West-Vlaanderen waar we geen mooi werk hebben geleverd. Er is ook het Pools kerkhof in Lommel. Ik kan heel de batterij op tafel leggen. Het was een immens werk in heel Vlaanderen. Want ik ben altijd minister geweest van heel Vlaanderen, en niet alleen van West-Vlaanderen. We hebben mooi werk geleverd. We hebben ook heel wat gesprekken gevoerd met de bevoegde ambassades om uit te leggen wat de bedoeling en de meerwaarde was van de procedures die we voerden. Op die manier is dat trouwens ook succesvol afgerond. Zoals u ongetwijfeld weet, ging het over een zeer groot project.
De vraag vandaag is hoe we kunnen vermijden dat men in zeer waardevolle slagveldzones zoals in Sint-Joris en Ramskapelle windmolens neerpoot. Dat is geen debat over groene energie. Er zijn genoeg mogelijkheden via lijnstructuren, bijvoorbeeld parallel met de autosnelweg, om oordeelkundig windmolens in te plannen. Meer is daar een goed voorbeeld van. Het is niet aan een aantal bedrijven om te bepalen waar die molens zullen staan. Daarom had ik op Vlaams niveau de Windwerkgroep opgericht om ervoor te zorgen dat er geen ongelukken zouden gebeuren in Vlaanderen.
Het debat over het VIOE vind ik bijzonder boeiend. De sector heeft de voorbije 5 jaar heel wat financiële middelen gekregen. Als er een zaak is die behoort tot de wetenschappelijke kerntaken, dat is het vooruitgang boeken in dit dossier. Bovendien zijn er ook voor dit project middelen uitgetrokken bij het Departement internationaal Vlaanderen.
Het heeft inderdaad 3 jaar tijd gekost om een onderzoeksagenda van het VIOE te vinden die aansluit bij het Vlaamse beleid en die afstand neemt van de doctoraatsthesissen van bepaalde mensen die hier werken. De bedoeling was dat via die eigen onderzoeksagenda men zou kunnen sturen en resultaten boeken iedereen weet wat ik bedoel als ik dit op een heel beleefde manier probeer uit te leggen. Minister, kom me nu niet vertellen dat er geen financiële middelen zijn om voort te maken met het beleid dat in de beleidsbrieven van de minister stond en dat was goedgekeurd door het Vlaams Parlement.
Ik wil u vragen te vermijden dat er ongelukken gebeuren op het terrein. Daar zijn heel wat middelen voor. U zegt dat de ankerplaatsen en erfgoedlandschappen via RUPs te veel tijd in beslag zullen nemen. Voor zover ik weet, hebt u 5 jaar de tijd. U bent minister geworden in 2009. De deadline is 2014.
U kiest voor een gewestelijk stedenbouwkundige verordening. Ik zal dat opvolgen, want ik weet wat dat betekent en kan betekenen voor de rechtszekerheid op het terrein. Ik maak me daar zorgen over.
Wat planningsinitiatieven betreft, kunt u zich best eens informeren bij het departement RWO waar trouwens na het opsplitsen van de drie bevoegdheden R, W en O een complete chaos heerst, met het vervroegd ontslag van het afdelingshoofd Ruimtelijke Planning als gevolg. Op het departement was een initiatief genomen om te werken aan proefprojecten en een methodologie om dit soort zaken snel tot een goed eind te brengen.
U had het over 600 en 700 hectare. Dat is inderdaad heel veel. U moet wel weten dat in Frankrijk de slagvelden intussen integraal beschermd zijn. Het gaat daar over duizenden hectaren. Er zijn heel wat zones aangeduid waar niet mag worden gebouwd. Het komt er dus op aan de instrumenten oordeelkundig in te zetten, om hier een prioriteit van te maken en om af te wegen of men prioriteit geeft aan de groene energie of aan de bescherming van de slagvelden als werelderfgoed. Die beslissing komt toe aan de Vlaamse Regering. Wij zullen u daarover ondervragen.
Tot slot heeft uw antwoord nogal wat boeiende elementen opgeleverd voor een aantal interessante schriftelijke vragen. Die komen er dus zeker aan. We kunnen daar dan nog eens een debat in de commissie over organiseren.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Ik denk dat ik uitvoerig heb geantwoord. Ik wil u er alleen op wijzen dat het gaat over 600 vierkante kilometer en niet over 600 hectare.
De voorzitter : Het incident is gesloten.