Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 26/05/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Michèle Hostekint tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de moeilijkheden die sociale huisvestingsmaatschappijen ondervinden om te bouwen in woonuitbreidingsgebieden
De voorzitter : Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw Michèle Hostekint : Voorzitter, minister, collegas, de Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt dat sociale huisvestingsmaatschappijen mogen bouwen in woonuitbreidingsgebieden als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. Bepaalde voorwaarden zijn duidelijk omschreven. Zo mogen de gronden bijvoorbeeld niet gelegen zijn in overstromingsgebied. De aangevraagde stedenbouwkundige vergunning mag ook geen betekenisvolle aantasting inhouden van de natuurlijke kenmerken van een speciale habitat- of beschermingszone.
Hetzelfde artikel in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening bepaalt expliciet dat de bepalingen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan nimmer kunnen worden ingeroepen om de afgifte van de vergunningen vermeld in het eerste lid van dat artikel af te wijzen. Het was de bedoeling van de decreetgever om het voor sociale woonactoren gemakkelijker te maken om woonuitbreidingsgebieden aan te snijden.
Ik heb weet van een aantal praktijkvoorbeelden waarbij de ambtenaren van Ruimtelijke Ordening de goede ruimtelijke ordening aangrijpen om buitensporige eisen te stellen aan sociale huisvestingsmaatschappijen die willen bouwen in woonuitbreidingsgebieden, waardoor de decreetwijziging dode letter blijft. Het gaat onder andere, minister, over sociale huisvestingsmaatschappijen die een ontwikkelingsplan moeten voorleggen voor het hele woonuitbreidingsgebied waarvan zij een beperkt gedeelte bezitten. Ze moeten een ontwikkelingsplan voorleggen voor gronden die andermans eigendom zijn.
Minister, bent u van oordeel dat sociale huisvestingsmaatschappijen bij het indienen van plannen voor de ontwikkeling van een gedeelte van een woonuitbreidingsgebied kunnen worden verplicht om ontwikkelingsplannen in te dienen voor andere gronden in dat woonuitbreidingsgebied, waarvan zij geen eigenaar zijn, waarover zij niet beschikken en die ze niet wensen te verwerven? Bent u bereid om maatregelen te nemen zodat sociale huisvestingsmaatschappijen gemakkelijker kunnen bouwen in woonuitbreidingsgebieden?
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Minister, toen ik schepen was in Oud-Turnhout heb ik ook enkele keren meegemaakt dat de Vlaamse overheid aan sociale huisvestingsmaatschappijen of privéontwikkelaars bijkomend vraagt om een structuurschets te geven waarin het gebied een beetje in kaart wordt gebracht. Ik vind dat een zinvolle benadering. Dat kost wel dikwijls veel geld, waarvan ik vind dat de overheid, als zij het oplegt, het ook moet dragen. Wanneer er dan een nieuw initiatief komt, blijkt die structuurschets plots niet meer bindend en was dat maar een denkoefening in het kader van een eerste project. Wat is de meerwaarde van die dingen als die bij elke nieuwe aanvraag helemaal herdacht worden? Het is het een of het ander: of men maakt een bindende inrichting op kosten van de overheid of men doet dat niet, en dan heeft men niet het kader waarin men nu verzeild is geraakt.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Mevrouw Hostekint geeft terecht aan dat de codex het al makkelijker maakt voor sociale huisvestingsmaatschappijen om woonuitbreidingsgebieden aan te snijden, en dat was ook de bedoeling. Ik voeg hier nog aan toe dat het reparatiedecreet op de codex, waarmee we nu bezig zijn, daar eigenlijk nog wat versoepelingen en uitbreidingen aan toevoegt. Het is een goede beweging om extra inspanningen te doen voor de sociale huisvestingsmaatschappijen, en we staan daar ook allemaal achter, maar daartegenover staat ook dat we onze reserves niet in een al te snel tempo moeten opgebruiken, maar dat we via zuinig ruimtegebruik ook aan de toekomst moeten denken. Het is dus een evenwicht tussen beide elementen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, mevrouw Hostekint, er is al veel gezegd, maar in elk geval is het zo dat h et artikel 5.5.6 inderdaad toelaat dat een woonuitbreidingsgebied wordt aangesneden door een sociale huisvestingsmaatschappij. In het artikel staan inderdaad ook een aantal voorwaarden, maar de laatste voorwaarde stelt dat de inrichtingsaspecten in overeenstemming moeten zijn met de stedenbouwkundige voorschriften en de goede ruimtelijke ordening.
Wat kan dat betekenen? U zei het zelf al dat soms slechts een deel van het woonuitbreidingsgebied wordt ontwikkeld, en dan moeten we toch ook blijven nagaan of die deelontwikkeling de ontwikkeling van de andere delen niet onmogelijk maakt. Dat is eigenlijk wat wordt nagekeken. In dergelijke situaties kan het zijn dat een globale visie op het gebied nuttig is en gevraagd wordt, zodat duidelijk wordt dat het project dat vooropstaat, past in een aanvaardbare ordening voor het hele woonuitbreidingsgebied.
Zoals hier al naar voren werd gebracht, is het zogenaamde inrichtingsplan of ontwikkelingsplan zoals u het noemde, niet bindend en het hoeft evenmin gedetailleerd te zijn. Die plannen dienen ter motivatie van het project en geven aan of het ingediende project een verdere optimale ruimtelijke invulling van het gebied mogelijk maakt. Het is dus eigenlijk om te bekijken hoe het binnen het totaalbeeld past en het is niet bindend, want dan zouden er natuurlijk bindende stappen gezet moeten worden. Die kunnen worden gezet, ook door de gemeente, maar dit is een indicatie voor een sociale huisvestingsmaatschappij om er toch al een beetje zicht op te krijgen. Het kan niet bindend zijn, want dan moet de hele procedure worden gevolgd en dan heeft dat artikel geen zin meer.
Dit geldt voor verkavelingsaanvragen in woongebied; het is zelfs een verplichting bij verkavelingsaanvragen en ik zie niet in waarom dit onderzoek niet zou moeten worden gevoerd voor woonuitbreidingsgebieden. De ruimte in Vlaanderen is schaars en we moeten ervoor zorgen dat de gronden die dan toch al worden aangesneden, een verdere optimale aansnijding niet hypothekeren.
U vraagt of ik verdere maatregelen zal nemen om het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden door sociale woonorganisaties te vergemakkelijken. Ik denk dat door de recente Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening de regels voor het aansnijden reeds aanzienlijk versoepeld zijn. Momenteel is er nog de decreetwijziging die wordt behandeld in het Vlaams Parlement en wellicht een van de komende weken ook in de commissie, waarbij voor het artikel 5.6.6 enkele wijzigingen zullen gebeuren. Naast enkele technische wijzigingen wordt, als ik goed ben ingelicht, voorgesteld om de soepele regeling voor sociale woonorganisaties ook toe te passen in de woonreservegebieden. Daarnaast is ook de ligging aan een reeds ontwikkeld woonuitbreidingsgebied voldoende om de aanvraag in te willigen. Ik meen dat we daarmee naar een versoepeling gaan in de lijn van wat u vraagt.
De voorzitter : Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw Michèle Hostekint : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben het helemaal met u eens dat we zuinig moeten omgaan met de beperkte ruimte die we hebben. De ruimte is schaars en we moeten er inderdaad voor zorgen dat we onze reserves niet te snel opgebruiken, dat ben ik helemaal met u eens.
We moeten echter ook het volgende vaststellen. We hebben de decreetswijziging ingevoerd om ervoor te zorgen dat sociale huisvestingsmaatschappijen, woonactoren met een sociaal doel, makkelijker woonuitbreidingsgebieden zouden kunnen aansnijden, wegens die extra verplichting die wordt opgelegd. Ik spreek over een aantal gevallen in de praktijk. Ik beweer niet dat het overal op dezelfde manier gebeurt, maar er wordt toch een extra last opgelegd aan de sociale huisvestingsmaatschappij, die het vaak onmogelijk maakt, of in de praktijk heel moeilijk, om die woonuitbreidingsgebieden aan te snijden. Dat was toch niet de bedoeling van de bepaling in de codex.
De voorzitter : De heer Ceyssens heeft het woord.
De heer Lode Ceyssens : Voorzitter, ik wil mevrouw Hostekint steunen. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat als wij hier jarenlang nadenken over een nieuw decreet Ruimtelijke Ordening en voor alles duidelijke criteria afspreken en vastleggen, een aantal ambtenaren daar uiteindelijk nog een aantal bijkomende criteria aan toevoegen en op die manier toch weer een stap verder gaan.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik begrijp uw opmerking en ik ben het natuurlijk principieel eens met wat u naar voren brengt. Het is het parlement dat uiteindelijk over een decreet stemt en de ambtenaren dienen zich daaraan te houden, maar ik ben het niet eens met uw uitspraak dat ze nu een stap verder gaan en bijkomende voorwaarden opleggen. Het inrichtingsplan is iets dat al bestaat. Het lijkt me logisch dat als er iets wordt aangesneden, we er minstens zicht op krijgen of daarmee wordt gehypothekeerd wat er in de rest van een woonuitbreidingsgebied nog kan gebeuren. Wat er moet gebeuren, is bovendien niet bindend en niet gedetailleerd. Dit lijkt mij wel mogelijk. Als men op individuele basis te ver gaat, dan moeten we bekijken wat er gebeurt, maar het principe dat er wordt gevraagd naar een ontwikkelingsplan of inrichtingsplan is niet verkeerd. Het kan immers zijn dat door het aanleggen van wegen de rest van een gebied helemaal wordt gehypothekeerd. Het kan toch ook nooit de bedoeling zijn geweest van de decreetgever dat voor sociale huisvesting een gebied kan worden aangesneden, soms maar een klein onderdeel van een groter geheel, waardoor al de rest wordt gehypothekeerd. Als er misbruiken zijn in de praktijk, dan moeten we die gevallen individueel bekijken, maar algemeen kan ik de filosofie achter een inrichtingsplan bij het aansnijden door een sociale huisvestingsmaatschappij, voor 100 percent ondersteunen.
De voorzitter : Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw Michèle Hostekint : Minister, ik ben het helemaal met u eens dat een inrichtingsplan zeer nuttig kan zijn. Ik stel alleen vast dat als een sociale huisvestingsmaatschappij verplicht wordt om in een gebied waar ze zelf maar een heel klein deel van de gronden bezit, ook ontwikkelingsplannen of een plan voor de andere gronden uit te tekenen, men het de sociale huisvestingsmaatschappijen wel bijzonder moeilijk maakt. Men legt een zware administratieve last op om over te gaan tot het ontwikkelen van die gronden.
De voorzitter : Het incident is gesloten.