Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 24/06/2010
Vraag om uitleg van de heer Koen Van den Heuvel tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de 50+-club
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Minister, ik verneem dat sommigen twijfelen aan uw kennis van de Vlaamse arbeidsmarkt. Het is meegenomen om dat nog eens in herinnering te brengen.
U weet wellicht zeer goed dat eind 2008 tussen de Vlaamse Regering, de werkgevers en de vakbonden het akkoord Samen op de bres voor 50+ werd afgesloten. Een van de instrumenten hiertoe was de oprichting van de 50+-clubs georganiseerd door de VDAB. De instroom in deze clubs gebeurt na het volgen van een infomoment.
Vanaf 15 april 2009 wordt er een onderscheid gemaakt tussen 50-plussers jonger en ouder dan 53 jaar. Al wie meer dan 3 maanden werkloos is en ouder dan 50, is verplicht een infomoment bij te wonen dat is georganiseerd door de VDAB of de vakbond. Wie tot de leeftijdsgroep van minder dan 53 jaar behoort, en langer dan 3 maanden werkloos is, is verplicht om deel te nemen aan een begeleidingstraject bij de VDAB. Vanaf 53 jaar gebeurt dat op vrijwillige basis.
Een blik op de werkloosheidscijfers zegt mij dat het belangrijk is het functioneren van instrumenten op de arbeidsmarkt nauwkeurig op te volgen. In antwoord op een schriftelijke vraag ontving ik enige informatie over de 50+-club, zowel wat de toeleiding als wat de uitstroom uit de 50+-club betreft.
Met betrekking tot de toeleiding blijkt er een opvallend verschil afhankelijk van het feit of de infosessie door de VDAB, dan wel door de vakbonden werd georganiseerd. We hebben daar in de vorige legislatuur al vragen over gesteld. Toenmalig minister Vandenbroucke antwoordde dat daar misschien wel redenen voor bestonden. Daarom stel ik deze vraag nu aan u. Infomomenten georganiseerd door de VDAB geven 16 tot 17 percent toeleiding naar de 50+-club, terwijl dat bij de vakbonden rond 6 percent schommelt. Dat is slechts één derde van de VDAB.
De doorstroom of uitstroom van de 50+-club geeft een indicatie van de effectiviteit van de werking van de club. Men kan dan zien dat de mensen die een 50+-club hebben gevolgd, een lager uitstroompercentage vertonen dan degenen dat niet hebben gedaan. Het kan zijn dat mensen met een sterker profiel zeggen dat ze krachtig genoeg zijn om hun kansen op de arbeidsmarkt uit te spelen en dat ze de toeleiding via de 50+-club niet nodig hebben. Het is echter wel een cijfer waar we even moeten bij stilstaan.
Minister, hoe evalueert u de werking van de 50+-club? Acht u bepaalde bijsturingen aan dit instrument nodig? Zo ja, in welke bijsturingen voorziet u en op welke termijn zou dit gebeuren? Hoe kunnen we de toeleiding naar een 50+-club verhogen? Is er al overleg geweest met de vakbonden om het verschil tussen de VDAB-cijfers en die van de vakbonden wat te duiden? Zo ja, wat waren de conclusies van dat overleg?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : In het antwoord op de schriftelijke vraag, waarnaar de heer Van den Heuvel verwijst, wordt gewerkt met percentages en komt er eigenlijk één deel van een tabel naar voren. Het zou nuttig zijn om eens de absolute cijfers te bekijken, want werken met percentages geeft toch altijd een bepaald risico.
Men moet ook het totale traject bekijken. Ik heb zelf de oefening gemaakt op basis van cijfermateriaal. Het moet mij toch van het hart dat ik een aantal problemen vaststel. Als we kijken naar het totale aantal mensen dat op een bepaald moment gelabeld wordt enerzijds, en anderzijds info ontvangt van hetzij de VDAB, hetzij van een van de vakbonden, dan stellen we vast dat die laatste twee categorieën bijna gelijk zijn. In de cijfers waarover ik beschik, is dat voor de groep van 50- tot 52-jarigen 682 ten opzichte van 630. In orde van grootte lopen die niet ver uiteen. Maar de som daarvan komt niet overeen met de 2400 die gelabeld zijn. Blijkbaar is er daar al een heel groot verloop. Er is toch wel wat ruis op de cijfers. Als men die cijfers dan doorrekent en er percentages uit afleidt, dan komt men misschien wel tot resultaten die niet echt voor 100 percent correct zijn. Minister, kunt u daarover enige verduidelijking geven en absolute cijfers in plaats van percentages geven?
Ik heb ook een vraag over het totale bereik. Als men kijkt naar het totale bereik en de doorstroming naar trajectwerking, dan is de vaststelling toch dat de verschillen veel kleiner zijn dan die die zonet door mijn collega werden gegeven. Ik kom dan op een doorstroming van 18 en 27 percent na respectievelijk 3 en 6 maanden bij de VDAB en 15 en 18 percent na een info bij de vakbonden. Er circuleren toch wel andere cijfers dan die die net werden genoemd. De collega heeft het zeer consequent over sterkere profielen. Ik denk echter dat het ook zo is dat mensen die zich spontaan aanbieden, zich voor 97 percent naar de VDAB richten en dat die groep meegaat in de cijfers. Dat staat eigenlijk los van het profiel dat mensen op de arbeidsmarkt hebben. De mate waarin mensen staan te springen voor een andere job, is daarin mee bepalend.
De voorzitter : De heer Janssens heeft het woord.
De heer Chris Janssens : Minister, toen ik deze morgen de vraag van de heer Van den Heuvel erop nalas, moest ik terugdenken aan een artikel van vorige week in De Standaard. De titel was: 50-plusser mag niet bijscholen. In het artikel komt een 50-plusser aan het woord die ook wel wat kritiek heeft op de werking van de politiek en meer in het bijzonder van de VDAB. Hij haalt het voorbeeld aan van een alleenstaande moeder van 53 jaar met twee schoolgaande kinderen. Ze werkt nu deeltijds bij Carrefour en zou op brugpensioen moeten gaan. In plaats daarvan zou ze liever opnieuw voltijds willen werken, in dit geval in de verzorgingssector, wat ze vroeger ook al deed. Daarvoor wil ze een bijscholing volgen. De VDAB mag werkzoekende 50-plussers blijkbaar niet inschrijven in herscholingscursussen. Ze kreeg een negatief antwoord van de VDAB. Daar stelde men dat men geen opleidingen van meer dan 6 maanden mag geven aan 50-plussers omdat ze niet tot de doelgroep van het activeringsbeleid behoren.
Minister, klopt dat? Mogen 50-plussers zich niet inschrijven in herscholingscursussen? Mogen er ook geen opleidingen van meer dan 6 maanden gegeven worden aan 50-plussers? Als men rekening houdt met de zeer lage werkgelegenheidsgraad van die groep en met het feit dat er steeds meer wordt ingezet om iedereen langer aan het werk te houden, lijkt me dat niet erg efficiënt. Indien die gegevens correct zijn, ziet u dan de behoefte om daar enige verandering in te brengen?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik stel voor dat de laatste vraag apart wordt ingediend. Ik zal er dan met veel plezier op antwoorden.
Spijtig genoeg kan ik ook geen afdoend antwoord geven op de vragen van de heer Van den Heuvel. U weet dat ik een werkgelegenheidsbeleid wil voeren, samen met de sociale partners. Zoals we al in het verleden hebben aangekondigd, is de evaluatie van de volledige Samen op de bres voor 50+ een onderdeel van de evaluatie die we nu maken. Voor het einde van de maand hebben we daarover gesprekken met de sociale partners. Daarin zit ook het element van de 50+-clubs. Een omvattende evaluatie van het gehele begeleidingsmodel van de werkzoekende 50-plusser zal eerstdaags gefinaliseerd worden en daarna besproken worden met de sociale partners. Als dat gebeurd is, ben ik graag bereid om het hier naar voren te brengen. We zullen dan ook effectief voorstellen formuleren.
Ik neem ook de opmerking van de heer Janssens mee. Ze zal mee besproken worden. We zullen dan zien welke wijzigingen aan het beleid nodig zijn.
Ik vraag u nog heel even geduld te hebben. Die besprekingen over de 50-plussers zullen naar voren komen. Ik zal de absolute cijfers opvragen en ze u bezorgen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.