Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 28/04/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Lydia Peeters tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de interpretatie en toepassing van artikel 1.2 en artikel 4.2.6, §3 van het decreet Grond- en Pandenbeleid
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Voorzitter, minister, collegas, ik denk dat er meerdere lokale besturen vragen hebben over het Grond- en Pandendecreet, dat de verwezenlijking van een bescheiden woonaanbod stimuleert. Dat juichen we ten volle toe. Toch zijn een aantal bepalingen onduidelijk.
Artikel 1.2 van bovenvermeld decreet definieert het bescheiden woonaanbod als volgt: het aanbod aan kavels en woningen, met uitsluiting van het sociaal woonaanbod (artikel 4.2.2, paragraaf 1, tweede lid, en artikel 4.2.4, paragraaf 1, tweede lid), dat onverminderd de gevallen waarbij de oppervlakte- en volumenormen verder worden beperkt door een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening, bestaat uit a) kavels met een oppervlakte van ten hoogste 500 vierkante meter; b) woonhuizen met een bouwvolume van ten hoogste 550 kubieke meter; c) overige woongelegenheden met een bouwvolume van ten hoogste 240 kubieke meter.
Minister, over de toepassing van artikel 1.2 heb ik een specifieke vraag. Moeten we punten 1.a en 1.b telkens samen lezen? Moet er bij een verkaveling met grondgebonden kavels een stedenbouwkundig voorschrift worden opgelegd voor bescheiden kavels, dat een maximaal te bouwen volume tot 550 kubieke meter beperkt? Stel dat een nieuwe eigenaar aan wie de bescheiden kavel werd verkocht, een aanvraag tot verkavelingswijziging wil indienen om het volume te vergroten, kan dat dan? Is dat niet strijdig met andere voorschriften?
Minister, indien de in artikel 1.2 vermelde normen steeds tezamen moeten worden gelezen en toegepast, kan de koper van een bescheiden kavel dan een aanvraag tot verkavelingswijziging verkrijgen om het volume te vergroten? Zo niet, acht u dit dan niet strijdig met de voorschriften inzake zonevreemde woningen, waar een uitbreiding tot 1000 kubieke meter mogelijk is? Zo ja, kunnen we dan niet beter de normen van artikel 1.2.a en 1.2.b loskoppelen zodat er bij de aanvraag van een verkaveling geen volumebeperking wordt opgelegd voor bescheiden kavels, met uitzondering van een kavel van ten hoogste 500 vierkante meter?
Een tweede vraag betreft de interpretatie van artikel 4.2.6, paragraaf 3, van het decreet Grond- en Pandenbeleid. Dat artikel stelt dat bij de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening van het bescheiden gedeelte van een verkavelingsproject of een bouwproject te allen tijde wordt uitgegaan van de volgende dichtheden: ten minste 35 en ten hoogste 100 woningen per hectare in stedelijke gebieden, en ten minste 25 en ten hoogste 35 woningen per hectare in het buitengebied.
Voor een verkavelingsproject met grondgebonden kavels komt dit in stedelijk gebied neer op een oppervlakte tussen 3 en 1 are, en in het buitengebied komt de dichtheid tussen 25 en 35 woningen per hectare overeen met een kaveloppervlakte tussen 4 en 3 are. Deze dichtheden zijn kleiner dan wat in artikel 1.2 is vermeld. Moeten we artikel 1.2 en artikel 4.2.6, paragraaf 3 samen lezen en zodoende een bijkomende beperking leggen op de kaveloppervlakte van maximaal 500 vierkante meter?
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Het is goed om hier eens tot de kern van de zaak door te dringen. Er zijn twee belangrijke elementen: de ruimte in Vlaanderen is schaars en de bouwgrond is duur. Werken met kleinere kavels met beperkt volume en een hogere dichtheid dragen ertoe bij zuinig om te springen met die ruimte en de prijzen voor een huis beperkt te houden.
Op een bepaald moment lijkt mevrouw Peeters voor te stellen de normen los te laten. Ik zou daar problemen mee hebben. Dan halen we de essentie van de zaak onderuit.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : De normen die zijn vermeld in de definitie van het bescheiden woonaanbod in artikel 1.2 van het decreet moeten niet samen worden gelezen. In het artikel worden drie afzonderlijke vormen van bescheiden woonaanbod gedefinieerd. Het is of het een, of het ander, of het derde. Om als bescheiden woonaanbod in aanmerking te komen, moet een kavel dus enkel kleiner zijn dan 500 vierkante meter. Het is niet nodig dat de vergunningverlener in de stedenbouwkundige voorschriften een maximaal volume vastlegt.
U vraagt ook hoe de normen van artikel 4.2.6, paragraaf 3 verenigbaar zijn met de normen van bescheiden woonaanbod. Het artikel 4.2.6, paragraaf 3 stelt dat bij de toetsing aan de goede ruimtelijke ordening van het bescheiden gedeelte van een project te allen tijde wordt uitgegaan van de volgende woondichtheden: ten minste 35 en ten hoogste 100 woningen per hectare in stedelijk gebied, en ten minste 25 en ten hoogste 35 woningen per hectare in buitengebied. Hoewel ik niet kan ontkennen dat deze richtdichtheden nooit voor problemen kunnen zorgen, zie ik in eerste instantie geen fundamentele tegenstrijdigheid.
Het artikel spreekt over het bescheiden gedeelte, wat wil zeggen dat kleinere units kunnen worden afgewisseld met iets grotere kavels, voor zover de maximale afmetingen zoals gedefinieerd in artikel 1.2, gerespecteerd worden.
Indien men in een project slechts een of twee bescheiden woongelegenheden moet realiseren, kunnen uiteraard geen twee kavels van 500 vierkante meter ingetekend worden, omdat men dan niet voldoet aan de richtdichtheden. Indien het echter over een ruimer bescheiden aanbod gaat, kan er binnen dit bescheiden gedeelte van het project in voldoende variatie van kavels worden voorzien in bescheiden woongelegenheden.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Minister, het is me toch niet helemaal duidelijk. In verband met mijn eerste vraag over artikel 1.2 zegt u duidelijk dat a en b niet samen gelezen moeten worden. Het is dus of de kavel of het gebouw zelf. Ik stel me dan opnieuw de vraag of dit niet strijdig is met de voorschriften inzake zonevreemde woningen, waarbij wie een verkavelingsvergunning indient, wel tot 1000 kubieke meter hoger gaat. Stel dat men hier een verkavelingsvergunning indient, dan mag men niet gaan tot meer dan 1000. Mijn vraag blijft of er geen tegenstrijdigheid is.
Als u het hebt over artikel 4.2.6, paragraaf 3, zegt u dat het gaat om de richtlijnen: 35 en ten hoogste 100 woningen per hectare in stedelijk gebied en 25 en ten hoogste 35 woningen per hectare in het buitengebied. Dat zijn inderdaad richtlijnen, maar stel dat ik in het buitengebied een beperkte oppervlakte heb en ik deel die perfect op in kavels van 500 vierkante meter, dan is dat strijdig met de richtlijnen. Strikt genomen zou dat niet kunnen. U zegt dat men dan moet gaan naar een afwisseling van kleinere units en grotere, maar stel dat ik gewoon 1 hectare heb en ik wil daar overal kavels van exact 500 vierkante meter, dan is dat strijdig met de richtlijnen. Wat is het dan? Moet ik dan naar kavels van 300 à 400 vierkante meter gaan of naar 500 vierkante meter? Dat lijkt mij toch een grote onduidelijkheid.
Minister Philippe Muyters : Ik moet eerlijk zeggen dat ik de onduidelijkheid niet zie, noch in uw eerste, noch in uw tweede vraag. Ik zie echt de onduidelijkheid niet, niet inzake de bescheiden woningen en de zonevreemdheid, en ook niet in uw tweede punt. De wetgeving is ter zake heel duidelijk. Ik kan u niet meer uitleg geven, want ik begrijp niet waar de onduidelijkheid zit.
Mevrouw Lydia Peeters : Stel dat ik een kavel van 1 hectare heb en ik wil die opsplitsen, dan moet ik volgens de richtlijnen gaan naar kavels van 3 à 4 are in buitengebied terwijl artikel 1.2 zegt dat ook kavels van 5 are mogen. Wat is het dan?
Minister Philippe Muyters : Voor het bescheiden deel moet u daar effectief rekening mee houden.
Mevrouw Lydia Peeters : Ja, maar voor het bescheiden deel moet ik dan rekening houden met 3 à 4 are, maar anderzijds mag ik de facto tot 5 are gaan. Wat is het dan?
Minister Philippe Muyters : Ik zie de tegenstrijdigheid niet.
Mevrouw Lydia Peeters : Er is toch een serieuze tegenstrijdigheid. Is het nu het een of het ander? Moet ik dit samen lezen of niet? (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
De voorzitter : Mevrouw Peeters, als u hierover nog bijkomende vragen wilt stellen, dan stel ik voor dat u na het lezen van het verslag, schriftelijke vragen ter verduidelijking stelt.
Mevrouw Lydia Peeters : Oké, maar ik blijf op mijn honger zitten, want ik krijg geen duidelijk antwoord.
De voorzitter : Het incident is gesloten.