Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 27/04/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Valerie Taeldeman tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over de inplanting van windmolens in het Vlaamse Gewest
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, in het kader van de stedenbouwkundige en milieuvergunningsaanvragen voor de inplanting van windmolens in Vlaanderen worden de vergunningverlenende overheden steeds vaker geconfronteerd met diverse exploitanten die op dezelfde locatie windmolens wensen in te planten. Onder meer in mijn eigen gemeente Maldegem werden wij geconfronteerd met twee exploitanten die langs de expresweg elk zeven windmolens wensten in te planten. Uiteindelijk werden de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning verleend aan de ene, nadat de andere zijn aanvragen had ingetrokken.
Meestal gaat het in dat geval over projecten die op het vlak van milieuhygiënische en stedenbouwkundige aspecten heel vergelijkbaar zijn, waardoor bij de beoordeling van deze aspecten in het kader van de aanvraagprocedures geen onderscheid kan worden gemaakt. Vandaag wordt in het kader van de stedenbouwkundige en milieuvergunningsprocedure het principe toegepast dat wie eerst komt, eerst maalt. Met andere woorden: wie eerst een vergunningsprocedure inleidt, krijgt de vergunning. Bovendien worden eigenaars van percelen waar windmolens zouden worden ingeplant, geconfronteerd met verschillende exploitanten die beide hun project wensen te realiseren op die gronden.
Ten slotte moet ook worden gewezen op de eventuele incoherentie van de stedenbouwkundigevergunningverlener en de milieuvergunningverlener, waarbij conform de stedenbouwkundige vergunning windmolens kunnen worden ingeplant door een bepaalde exploitant, maar dat de milieuvergunningverlenende overheid een vergunning geeft voor windmolens van een andere exploitant. Dit komt de rechtszekerheid allesbehalve ten goede.
Minister, zijn er in het kader van de milieuvergunningsprocedure objectieve criteria opgenomen in de Vlaamse milieuregelgeving voor de beoordeling van een milieuvergunningsaanvraag voor de inplanting van windmolens? Geeft de huidige omzendbrief over de inplanting van windmolens voldoende rechtsbasis aan vergunningverlenende overheden om dergelijke aanvragen te beoordelen? Welke aanpassingen in de Vlaamse regelgeving zijn noodzakelijk om een oplossing te bieden aan deze problematiek, waarbij meerdere exploitanten met vergelijkbare projecten op het vlak van milieu en stedenbouw op dezelfde locatie windmolens wensen in te planten?
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Voorzitter, het is een zeer interessante vraag. Dat is evident, gezien de vraagsteller. Ik heb er in het verleden ook al vragen over gesteld. Minister Van den Bossche zei dat ze wil gaan voor de verviervoudiging van het geïnstalleerde vermogen van windenergie in Vlaanderen. Minister Muyters, die verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke ordening, zei dat hij in de loop van februari onder andere met de administratie Leefmilieu zou overleggen met het oog op een nieuw ruimtelijk afwegingskader, vertrekkende van de omzendbrief van 2006. De bedoeling zou zijn om dat nieuwe ruimtelijk afwegingskader klaar te hebben tegen de zomer.
Minister, is er al overleg geweest en wat is het resultaat ervan? De Interdepartementale Windwerkgroep speelt een belangrijke rol. Hoe ziet u die rol ten aanzien van het beleid?
De voorzitter : Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Mevrouw Tine Eerlingen : Minister, het lijkt me een absurde situatie. In welke mate is er een mogelijkheid tot overleg voor de aanvraag wordt ingediend? Denkt u dat de gemeenten of andere instanties een soort regisseursfunctie kunnen opnemen zodat men niet in de problemen komt op het moment dat die vergunning effectief wordt aangevraagd? Dan is men al een stap verder.
De heer Bart Martens : Minister, in welke mate kan de eengemaakte bouw- en milieuvergunning misschien een deel van de oplossing bieden? Dat gaat dan over het probleem dat sommige exploitanten in eenzelfde gebied de milieuvergunning krijgen van de bestendige deputatie op advies van de provinciale milieuvergunningscommissie, terwijl andere een conflicterend project hebben dat wel de stedenbouwkundige vergunning heeft gekregen van de gemachtigde ambtenaar. Dat zouden we kunnen vermijden door een permis unique toe te passen. Dat hebben we ook aanbevolen in de resolutie van de commissie-Sauwens. Misschien kan dat voor de windmolens al eens worden uitgetest. Het gaat deels over identiek dezelfde beoordeling. De provinciale milieuvergunningscommissie met alle adviserende instanties kijkt ook naar landschappelijke inpasbaarheid en dergelijke. Dezelfde beoordeling wordt deels gemaakt door de I nterdepartementale Windwerkgroep, die de gemachtigde ambtenaar adviseert. Dat is dus dubbel werk, waarbij we niet altijd consequent beleid krijgen.
Vandaag is er een benadering waarbij wie eerst komt, eerst maalt. De eerste exploitant die een vergunningsklaar project aanvraagt, valt vaak in de prijzen, maar dat is niet altijd het best onderbouwde en meest met de omgeving overlegde project. De vraag is in hoeverre we in een ander afwegingskader ook rekening moeten houden met de benutting van het totale potentieel in een bepaalde zone en het lokale draagvlak. Er zijn exploitanten die in een winstdeling voorzien met de ruimere omgeving en die een soort gebruiksrecht toebedelen aan de mensen die in een impactzone zitten, terwijl anderen enkel een opstalrecht geven aan die boer die toevallig de mast op zijn perceel krijgt, waar de omgeving dan met veel afgunst naar zit te kijken.
Misschien kan er in dat ruimtelijke afwegingskader, dat minister Muyters aan het opmaken is, ook rekening worden gehouden met de bredere, maatschappelijke lokale gedragenheid en participatie in bepaalde projecten.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mevrouw Taeldeman, het verlenen van de milieuvergunning voor de exploitatie van windmolens gebeurt krachtens het Milieuvergunningsdecreet en zijn uitvoeringsbepalingen, gebundeld in de titels I en II van VLAREM. Voorafgaand aan de beslissing over het toekennen van de vergunning voor de grotere inrichtingen, de klasse 1-inrichtingen, wordt iedere aanvraag onderworpen aan het advies van meerdere overheidsdiensten, zoals de afdeling Milieuvergunningen, het Vlaams Energieagentschap, de diensten bevoegd voor ruimtelijke ordening. Die diensten verlenen een advies in de schoot van de bevoegde milieuvergunningscommissies, die op hun beurt een eindadvies geven aan de vergunningverlenende overheden. Die werkwijze garandeert een doorgedreven afweging van alle hinder en risicoaspecten die aan de exploitatie van windmolens zijn verbonden.
Ik kan erin komen dat het bestaan van een aantal objectieve wettelijke normen rond de toelaatbaarheid van de windmolens de rechtszekerheid zou verhogen bij iedereen die bij het dossier betrokken is.
In de huidige stand van de wetgeving zijn volgens artikel 5.20, paragraaf 2 van titel II van VLAREM geen sectorale geluidsnormen van toepassing. In de milieuvergunning kunnen wel geluidsemissiegrenswaarden worden opgelegd in functie van de omgevingssituatie. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de milieukwaliteitsdoelstellingen inzake geluid, zoals bepaald in titel II van VLAREM. Bij de huidige beoordeling van de vergunningsaanvragen voor de exploitatie van windmolens wordt de omzendbrief EME/2006/01- RO/2006/02 betreffende het afwegingskader en de randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines als leidraad genomen. In die omzendbrief zijn een aantal milieukwaliteitsnormen opgenomen die toelaten een antwoord te geven op de vraag of de bewoners van woningen gelegen binnen een straal van 250 meter met overdreven geluidshinder te maken kunnen hebben.
De omzendbrief bepaalt ook dat windturbines, omwille van het maximaal vrijwaren van de open ruimte, zo veel mogelijk moeten worden gebundeld met grootschalige infrastructuur, zoals belangrijke verkeersaders, grootschalige industriegebieden, zeehavengebieden enzovoort. De omzendbrief heeft ook aandacht voor slagschaduw. De omzendbrief schrijft voor dat het aantal uren slagschaduw beperkt moet blijven tot 30 uur per jaar. Indien meer slagschaduw verwacht wordt, dient men ofwel een grotere afstand te bewaren ten aanzien van woningen, ofwel de windturbine stil te leggen op die momenten waarop slagschaduw optreedt.
Omzendbrieven hebben in principe geen verordenend karakter en kunnen bijgevolg ook geen nieuwe en dwingende rechtsregels creëren. De omzendbrief betreffende het afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines bevat bijgevolg slechts richtlijnen die de Vlaamse overheid zich voorneemt te volgen bij het onderzoek van aanvragen betreffende windturbines. Ik heb daarom aan de afdeling Milieuvergunningen gevraagd te onderzoeken of de bestaande toelaatbaarheidscriteria betreffende de hinder en de risicos die aan de exploitatie van windmolens zijn verbonden, in de regelgeving nog meer kunnen worden gespecificeerd. Minister Muyters onderzoekt momenteel ook of er op het vlak van ruimtelijke ordening nood is aan een duidelijker rechtskader voor de inplanting van windmolens. Daar is ook al overleg rond gepleegd.
Uit de praktijk blijkt dat niet alleen de gemeente Maldegem geconfronteerd wordt met het probleem dat verschillende exploitanten tegelijkertijd aanvragen indienen voor het inplanten van windmolens op dezelfde locatie. Meerdere op het vlak van milieuhygiëne en stedenbouw vergelijkbare aanvraagdossiers die voor dezelfde bedrijfslocatie werden ingediend, worden vandaag geadviseerd in chronologische volgorde van de data waarop ze ontvankelijk en volledig werden verklaard. Indien voor de betrokken terreinen al een vergunning werd afgeleverd of een positief advies voor de inplanting werd gegeven, wordt daarmee rekening gehouden bij de adviesverlening over het navolgende dossier.
De overheid is er ingevolge de bepalingen van titel II van VLAREM aan gehouden verschillende ingedeelde inrichtingen, die een milieutechnische eenheid vormen of zullen vormen, als een geheel te beschouwen met het oog op het beoordelen van het nadeel dat zij kunnen berokkenen aan mens of milieu. Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend eigendomsstatuut hebben, verhindert niet dat zij een milieutechnische eenheid kunnen vormen. Alleszins mag een opeenvolging van beslissingen niet tot gevolg hebben dat de veiligheid voor de omwonenden in het gedrang komt of de hinder onaanvaardbare proporties aanneemt. In dat geval beschikken mijn diensten over de mogelijkheid om gebruik te maken van hun beroep tegen de afgeleverde vergunning. Het zou van onbehoorlijk bestuur getuigen mocht de vergunningverlenende overheid door het toekennen van een nieuwe vergunning de rechten die zijn ontstaan uit een eerder afgeleverde vergunning beknotten of ongedaan maken. U stelt het zelf in uw vraag, en u stelt het ook zelf in vraag, dat vandaag voor vergelijkbare windmolenprojecten het principe dat wie eerst komt, eerst maalt, wordt gehanteerd.
Om de rechtszekerheid in het kader van de beoordeling van vergunningsaanvragen te verhogen, meen ik dan ook dat het opportuun is om te onderzoeken of er via een systeem van concessies voor de inplanting en exploitatie van windmolens kan worden gewerkt. In voorkomend geval moet worden onderzocht of hiervoor regelgevende initiatieven moeten worden genomen.
In de klassieke situatie zullen concessies echter maar kunnen worden verleend op gronden van de overheid, hetzij nadat de overheid heeft onteigend, hetzij nadat de overheid een zakelijk recht heeft verkregen, bijvoorbeeld een opstalrecht. Omdat overheden niet zomaar alle mogelijke zoeklocaties voor de inplanting van windmolens zullen kunnen onteigenen of er een zakelijk recht op kunnen nemen, zal de onteigeningsbeslissing of een beslissing om een zakelijk recht te laten vestigen, moeten worden voorafgegaan door locatiestudies om goed te weten waar windmolens het best kunnen worden ingeplant, natuurlijk ook rekening houdend met onder meer de leefmilieu-impact.
De windwerkgroep kan hierbij een belangrijke rol spelen door de ingediende studies te beoordelen en aan de betrokken overheid een eenduidig advies voor te leggen. In de regelgeving kunnen objectieve beoordelingscriteria worden opgenomen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan milieuhygiënische en stedenbouwkundige criteria. Ook bij het verlenen van de concessies zelf, is het in een dergelijk systeem van concessies wenselijk om de rol van de windwerkgroep te versterken in het kader van de beoordeling van de offertes van de verschillende aanvragers. Ook hiervoor kunnen objectieve criteria worden verankerd. Naast de stedenbouwkundige en milieuhygiënische criteria, kunnen hierbij ook de technische realiseerbaarheid en de kostprijs van een project en natuurlijk ook de energiecapaciteit als beoordelingcriteria gelden. Een alternatieve oplossing zou kunnen zijn om concessies te verlenen op het gebruik van wind binnen bepaalde ruimtelijk afgebakende zones. Het is duidelijk dat hier vandaag nog geen rechtsgrond voor bestaat. Vroeger bestond die wel, want voor de oude traditionele molens, die her en der nog staan, bestonden er windrechten. Misschien moeten we eerder in die richting denken.
Een andere mogelijke piste om meer rechtszekerheid te bieden, is om bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voorrang te geven aan coöperatieve structuren van windmolenexploitanten of tenminste om deze samenwerking aan te moedigen. De vraag is echter hoe dit juridisch kan worden verankerd en afgedwongen.
Vandaag kan ik u dus geen eensluidend antwoord geven op de vraag hoe deze problematiek het best kan worden aangepakt en welke regelgevende initiatieven hiervoor noodzakelijk zijn. Maar zoals gezegd, zijn er wel degelijk pistes die nader onderzoek verdienen. Met betrekking tot de problematiek van de verdere onderlinge afstemming van de milieu- en de stedenbouwkundige vergunning, waar ook de heer Martens naar verwees, wil ook ik verwijzen naar het onderzoek dat door de Vlaamse administratie wordt opgestart ingevolge de aanbeveling van zowel de commissie-Berx in haar rapport over een snellere en betere besluitvorming voor complexe projecten, als de conclusies van de commissie-Sauwens, waar de heer Martens trouwens een grote bijdrage aan heeft geleverd, om tot een mogelijke integratie te komen van de stedenbouwkundige- en de milieuvergunning voor specifieke projectcategorieën, en ik meen dat een windmolen daar perfect onder kan vallen. De inplanting van een park is een voorbeeld dat in een van de conclusies van de commissie-Berx of van de commissie-Sauwens naar voren wordt gebracht. Het is een perfect voorbeeld, we moeten er echt werk van maken. Ik ben ervan overtuigd dat we het kader beter moeten uitwerken.
Mevrouw Eerlingen suggereerde om op voorhand samen te zitten en ik meen dat daartoe een aantal mogelijkheden zijn. Zo staat in het nieuwe decreet Ruimtelijke Ordening de mogelijkheid om op basis van een project een soort preadvies te hebben, en misschien moeten we de windmolenparken daarin onderbrengen om op die manier iedereen op voorhand rond de tafel te krijgen en een preadvies te formuleren.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, bedankt voor uw antwoord. Het is inderdaad zo dat de bestaande omzendbrief van 2006 een aantal krachtlijnen of richtlijnen bevat over de manier waarop men de windturbines het beste inplant. Er is sprake van het behouden van een afstand van 250 meter ten opzichte van de eerste bewoning, men geeft de voorkeur aan een bundeling van turbines, dat zijn minimaal drie turbines, en in die omzendbrief staat ook een heel hoofdstuk over de slagschaduw. Zoals u zelf in uw antwoord hebt gezegd, zijn dit echter slechts richtlijnen en kan er vaak via een studiebureau of met een motivatienota een degelijk antwoord op gegeven worden en wordt er soms van afgeweken. Die omzendbrief kon daardoor ook in onze gemeente geen antwoord bieden op alle vragen en alles wat er toen leefde.
Ik heb begrepen dat u in de commissie een soort aanzet wilt geven om dergelijke problemen in de toekomst te vermijden en ik onthoud dat u een soort onderzoek vooropstelt naar concessies die kunnen worden verleend aan de hand van het toekennen van windrechten. Dat is een systeem dat waarschijnlijk van naderbij onderzocht moet worden. Ik onthoud ook dat u aanhaalt, en ik ben daar zelf ook voorstander van, dat er een mogelijkheid is om te werken met locatiestudies die zeggen waar windparken het beste kunnen worden ingeplant. Ik onthoud ook het voorstel van mevrouw Eerlingen over de projectvergaderingen.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Minister, dank u voor het uitgebreide antwoord. Het geeft een overzicht van wat er allemaal mogelijk is om regelgevend op te treden. Voor wat betreft het systeem van de concessies zal er moeten worden onderzocht hoe deze zich verhouden tot de bestaande sites en de bestaande niet-vergunde projecten, want daar zouden er ook problemen kunnen opduiken.
Ik heb begrepen dat er een overleg is geweest met minister Muyters. Is het de bedoeling om dat overleg nog te herhalen in de loop van de komende weken of maanden? Dit om een en ander op elkaar af te stemmen. De suggestie van de voorzitter ging ook in die richting. Het is belangrijk dat we in Vlaanderen een coherent geheel van richtlijnen, al dan niet in een decretaal kader gegoten, naar voren schuiven.
De heer Bart Martens : Minister, we zouden die concessies als een plan B kunnen beschouwen voor die sites waar projectontwikkelaars het niet eens worden of waar de projecten met elkaar conflicteren. Dan kan de overheid, of dat nu de gemeentelijke, de provinciale of de gewestelijke overheid is, zeggen dat geen enkele van de projecten vergunningsklaar is en dat zij zelf voor die locaties zal uitmaken waar er optimaal windmolens zouden komen. Dan zal zij concessies verlenen of het opstalrecht veilen aan de meestbiedende. Het voordeel daarvan zou zijn dat de gigantische sommen geld die nu een toevallige boer krijgt, door de overheid worden afgeroomd en misschien ter beschikking kunnen worden gesteld aan een ruimere omgeving. In Duitsland krijgt iedereen die binnen een bepaalde impactzone of geluidscontour rond een windmolen woont, een vergoeding. Dan valt, bij wijze van spreken, een ruimere omgeving in de prijzen dan in de huidige situatie waarin alleen de verlener van het opstalrecht gigantische sommen per jaar krijgt voor de windmolen op zijn perceel.
Dat systeem van de concessies is niet nieuw. Voor de offshoreparken verleent de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG), de federale regulator, de concessies. Meerdere exploitanten kunnen aanvragen indienen. Finaal beslist de CREG welk dossier het beste is: niet het dossier van diegene die als eerste zijn aanvraag heeft ingediend, maar wel het beste dossier valt daar uiteindelijk in de prijzen.
De voorzitter : Dit wordt ongetwijfeld vervolgd. Wij hebben ook aan minister Muyters gevraagd om op een bepaald moment eens terug te komen met zijn oefening over het ruimtelijk afwegingskader.
Het incident is gesloten.