Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 04/05/2010
Vraag om uitleg van de heer Ward Kennes tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de evaluatie van het inburgeringsbeleid
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de uitval in het inburgeringstraject
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Voorzitter, minister, collegas, het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving van de K.U.Leuven (HIVA) heeft een studie uitgevoerd naar de efficiëntie en de effectiviteit van ons inburgeringsbeleid. Zowel de enge invulling van effectiviteit het behalen van een inburgeringsattest als de mate waarin men na het behalen van dat attest daadwerkelijk is ingeburgerd, dus de impact van het beleid, werd onderzocht.
Het onderzoek geeft ons een massa interessante resultaten. Voor het behalen van het inburgeringsattest valt bijvoorbeeld op dat, hoewel de samenwerking tussen de verschillende partners die het traject uitvoeren, verbetert, nog steeds een niet te verwaarlozen deel van de aangemelde inburgeraars geen attest behalen, hoewel ze een contract daartoe hebben ondertekend. Voor degenen die in 2007 werden aangemeld, gaat het om iets meer dan 35 percent.
De onthaalbureaus schuiven werk en kinderopvang naar voren als belangrijke redenen voor de uitval. Zowel de gunstige economische conjunctuur in 2007 als de ingevoerde verplichting voor gezinsherenigers zou een rol kunnen spelen. Vanuit de onthaalbureaus wordt tevens aangegeven dat het doorgeven van gegevens aan de trajectbegeleider over het daadwerkelijk starten met of regelmatig deelnemen aan de cursus, vaak te lang duurt om tijdig in te grijpen. Ook de naadloosheid van het inburgeringstraject blijft een knelpunt. De meerderheid van de onthaalbureaus heeft nu wel een aangepast avond- en zaterdagaanbod voor werkende inburgeraars, maar de onderzoekers doen de aanbeveling om de onthaalbureaus de mogelijkheid te geven om zelf kinderopvang te organiseren, om nog beter op maat te kunnen werken.
De resultaten van het HIVA-onderzoek naar de impact van het inburgeringsbeleid, onder meer op taalbeheersing, sociaal-culturele oriëntatie en maatschappelijke participatie, zijn gebaseerd op een kwalitatief onderzoek. Men kan natuurlijk opwerpen dat het slechts over een beperkt aantal mensen gaat, maar dat is natuurlijk eigen aan het type onderzoek. Het ging over mensen die in 2005 of 2006 met een traject waren begonnen. Zoals te verwachten, konden er in het onderzoek drie groepen worden onderscheiden: diegenen die nooit zijn gestart met het traject dat ze wilden of zouden volgen, diegenen die hebben afgehaakt en diegenen die uiteindelijk wel een attest hebben behaald.
Op basis van de interviews komen de onderzoekers tot de niet verbazingwekkende conclusie dat het niveau van taalbeheersing bij de ondervraagde inburgeraars niet enkel samenhangt met het volgen van de taallessen. Van diegenen die niet met een inburgeringstraject zijn begonnen, heeft iets meer dan de helft een hoger taalniveau dan het basisniveau. Ook de persoonlijke motivatie speelt dus een grote rol om de taal goed te spreken. De overheid zet veel in op die taallessen. De jongste tijd hebben we het probleem van de wachtlijsten ter zake besproken in het parlement. Er blijkt echter dat door persoonlijke motivatie heel veel wordt bereikt, ook als mensen die lessen of dat traject niet volgen.
Positief is zeker dat wie een inburgeringsattest behaalde, ook op lange termijn correcter is geïnformeerd over bijvoorbeeld zijn rechten en plichten, over solliciteren, over de werking van de gezondheidszorg en over andere sociale voorzieningen in onze maatschappij.
Los van de groep waartoe ze behoren, hebben de inburgeraars die werden geïnterviewd in feite niet zoveel contact met autochtone Belgen en Vlamingen, met hun buren en hun collegas. Daar blijkt dus nog een kloof te bestaan om goed contact te leggen. Er zijn er ook maar weinig betrokken bij het buurtleven. Ook de deelname aan het verenigingsleven beperkt zich vaak tot de eigen gemeenschap, in de meeste gevallen de etnische gemeenschap. Hoewel dat niet noodzakelijk op alle vlakken een probleem hoeft te vormen, blijft er toch wel sprake van twee gescheiden werelden. Als de sociale cohesie in onze samenleving onze zorg is, dan moeten we daar toch aandacht voor hebben.
Minister, uw beleidsnota stelt een inburgeringsaanbod op maat voorop, om de doelmatigheid van het beleid te verbeteren. U hebt aangekondigd ook te willen onderzoeken hoe de inburgering nog meer kan worden afgestemd op specifieke doelgroepen. Uit de afgenomen interviews blijkt dat vooral de hooggeschoolde inburgeraars aangeven dat de lessen niet echt op hun maat zijn gesneden en vaak geen antwoord bieden op de vragen waarmee deze doelgroep zit. De onderzoekers concluderen ook dat de vaststelling uit de evaluatie van 2006, namelijk dat maatwerk wordt ingevuld als een optimale plaatsing van de nieuwkomer binnen het aangeboden standaardprogramma en niet zozeer als maatwerk in functie van het doelstellingen van de inburgeraars en de diversiteit van de groep inburgeraars, ook nu nog steeds geldig is. Daardoor verliezen de trajecten natuurlijk wat aan efficiëntie.
Minister, hoe wilt u de doorstroming binnen het traject efficiënter maken en hiertoe een betere samenwerking realiseren tussen de actoren, in functie van de opvolging en het naadloos op elkaar aansluiten van de diverse onderdelen van het traject? Hoe wilt u meer maatwerk in functie van de noden van specifieke doelgroepen en de doelstellingen van de inburgeraars realiseren? Hoe wilt u het reële probleem van de uitval verder aanpakken? Vindt u het opportuun om ook aan inburgeraars met een gezin de mogelijkheid van een flexibel traject te geven, zodat de lessen bijvoorbeeld ook beter op de werkuren van hun partner kunnen worden afgestemd? Er was al sprake van het avond- en zaterdagaanbod. Welke conclusies trekt u uit de resultaten qua taalbeheersing, interetnische contacten en maatschappelijke participatie? Kan het sociaal-cultureel volwassenenwerk en dan denk ik ook aan de zelforganisaties op deze vlakken volgens u een grotere rol spelen?
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Voorzitter, minister, geachte leden, mijn vraag sluit aan bij het onderwerp dat de heer Kennes al heeft aangehaald. Via heel wat schriftelijke vragen zal ik me op een later ogenblik nog toespitsen op bijkomende vragen, maar nu zal ik mijn vraag beperken tot de uitval, die ook al werd aangehaald. In 2007 haakte zon 35 percent van de inburgeraars af in de loop van het traject. Als oorzaak daarvan werden zowel persoonlijke als sociaal-economische en organisatorische factoren opgesomd.
Minister, in de commissievergadering van 20 oktober 2009 erkende u het probleem van het gebrek aan kinderopvang als oorzaak van de uitval. Terecht stelde u dat dit geen kerntaak is van het beleidsdomein Inburgering, maar u beloofde alvast de problematiek aan te kaarten bij de minister van Welzijn. Daarnaast verwees u naar de mogelijkheden van de onthaalbureaus om hun subsidie-enveloppe aan te wenden om kinderopvang te financieren.
Veel inburgeraars nemen geen deel aan inburgering omdat ze door hun sociaal-economische situatie prioritair worden gedwongen om werk te vinden. Voor deze groep inburgeraars die werken, doet het HIVA eveneens enkele aanbevelingen. Het rapport ziet onder meer een mogelijke oplossing in het voorzien van een kort avondaanbod Loopbaanbegeleiding of een aangepast avond- en weekendaanbod Maatschappelijke Oriëntatie in elk onthaalbureau.
Om de oorzaken van uitval op te sporen en effectieve uitval snel te kunnen tegengaan, lijkt een nauwgezette opvolging van de inburgeraar ons ten slotte zeer belangrijk. Dan blijkt dat een snelle informatie-uitwisseling tussen het onthaalbureau, het Huis van het Nederlands en de aanbodverstrekkers, aan de hand van een performant cliëntvolgsysteem, cruciaal is of zou zijn. Daarnaast zou het ook nog ontbreken aan systematische richtlijnen met betrekking tot de snelle opvolging bij een mogelijke uitval.
Het cijfermateriaal waarvan momenteel al melding wordt gemaakt, beperkt zich tot 2007. Minister, beschikt u reeds over recenter cijfermateriaal met betrekking tot die uitval? Kan er eventueel een evolutie worden gemeten? Hebt u ondertussen reeds contact gehad met de minister van Welzijn over die kinderopvang? Zo ja, met welk resultaat? Zijn er plannen of afspraken om tot een oplossing te komen op korte of lange termijn? Hebt u in dit kader ook een zicht op het aantal onthaalbureaus die zelf instaan voor de financiering van de kinderopvang? Hoe staat u tegenover de aanbevelingen van het HIVA om te voorzien in een avond- of weekendaanbod? In welke mate gebeurt dat vandaag al, en met welk succes? Welke richtlijnen of vervolgacties bestaan er vandaag om een snelle opvolging van de uitval te realiseren? Acht u bijkomende of nieuwe richtlijnen nodig, dan wel zinvol, en zo ja, hebt u plannen ter zake?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, mijnheer Kennes, mijnheer Segers, als u het er beide mee eens bent, zal ik uw vragen gezamenlijk beantwoorden. Ik begin met recenter cijfermateriaal. Ik heb hier tabellen bij me, die u kunnen worden bezorgd, denk ik. Het heeft niet zo veel zin dat ik alles in detail aflees. Dat zijn tabellen die iets zeggen over de uitval en de effectiviteit van het traject. Van alle inburgeraars die zich in een bepaald jaar hebben aangemeld, is nagegaan of ze in het jaar nadien tot een contract zijn gekomen. Zo is bijvoorbeeld van de inburgeraars die zich tussen 1 januari 2005 en 31 december 2005 hebben aangemeld, nagegaan wie tussen 1 januari 2005 en 31 december 2006 een contract heeft ondertekend.
We stellen vast dat van de verplichte nieuwkomers die zich in 2009 hebben aangemeld, 96 percent een contract heeft ondertekend. In 2005 ging het om 77 percent. Bij de rechthebbende inburgeraars dat zijn inburgeraars die niet verplicht zijn het traject te volgen, zoals EU-burgers en alle Brusselse inburgeraars is het aandeel aangemelde nieuwkomers dat een contract ondertekent, gedaald van 67 percent in 2008 tot 61 percent.
Voor de periode tussen contract en attest rekenen we 2 jaar, hoewel veel inburgeraars er langer over doen. Er is nagegaan wie van de inburgeraars die een contract ondertekenden tussen 1 januari 2005 en 31 december 2005, een attest behaalde tussen 1 januari 2005 en 31 december 2007. Van de inburgeraars die een contract tekenden tussen 1 januari 2005 en 31 december 2005, heeft 64 percent een attest behaald tussen 1 januari 2005 en 31 december 2007.
Ook voor de periode aanmelding tot attest rekenen we 2 jaar. Van de inburgeraars die zich aanmeldden tussen 1 januari 2005 en 31 december 2005, heeft 48 percent een attest behaald tussen 1 januari 2005 en 31 december 2007.
Voor 2009 kunnen we de aandelen nog niet berekenen omdat we willen tellen van 1 januari 2009 tot 31 december 2011. Ook de cijfers die voor 2008 zijn ingevuld, zijn onvolledig omdat we hier willen rekenen tot 31 december 2010. Gedeeltelijke resultaten vindt u in het overzicht.
Van wie in 2008 een contract heeft getekend, heeft 57 percent intussen een attest behaald. Van wie zich in 2008 heeft aangemeld, heeft 47 percent een attest behaald. Deze cijfers zullen nog stijgen aangezien we moeten uitgaan van een doorlooptijd van 2 jaar. Hoewel een traject van een jaar een streefdoel is, zijn er veel inburgeraars die er meer dan 2 jaar over doen om hun inburgeringsattest te behalen. Dat kan zijn omdat het lang duurt voor ze een passend aanbod Maatschappelijke Oriëntatie (MO) of Nederlands Tweede Taal (NT2) vinden, ofwel omdat ze traaglerend zijn en het jaren duurt voor ze voor NT2 alle modules van richtgraad Al hebben doorlopen.
De percentages voor 2008 mogen dus zeker niet geïnterpreteerd worden alsof de effectiviteit tussen 2007 en 2008 gedaald is. Wel blijkt dat de doorlooptijd van het inburgeringstraject voor heel wat inburgeraars vergroot tussen 2006 en 2009. Ik zal dit verder goed opvolgen.
Uitval is een probleem. Het is echter een probleem met diverse oorzaken en niet eenduidig te verklaren omdat de doelgroep zo divers is. Het eerste wat we doen, is het verder verfijnen van het cliëntenopvolgingssysteem, de Kruispuntbank Inburgering, zodat uitval sneller kan worden gedetecteerd. Dit vereist ook een nauw overleg met de andere partners binnen het inburgeringstraject: onderwijsaanbodverstrekkers, VDAB enzovoort.
Bij het voorkomen en snel opvolgen van uitval speelt de trajectbegeleider een sleutelrol. Na de zomervakantie zal de onderwijsinspectie, die in opdracht van inburgering in 2009 gestart is met de inhoudelijke en pedagogische inspectie van de onthaalbureaus, de trajectbegeleiding binnen de acht onthaalbureaus doorlichten. Deze inspecties en de verbetervoorstellen die hieruit zullen voortvloeien, zullen ongetwijfeld bijdragen tot een betere trajectbegeleiding en dus ook tot het terugdringen van uitval.
In het onderzoek is de periode 2005-2006 onderzocht, dus voor de invoering van het administratievegeldboetebesluit. Het besluit van de Vlaamse Regering van 12 september 2008 betreffende het opleggen van een administratieve geldboete aan rechthebbende en verplichte inburgeraars, moet de inburgeringsplicht waar nodig afdwingen en moet inburgeraars ertoe aanzetten om genomen engagementen effectief na te komen. Zoals ook opgenomen in de beleidsnota 2009-2014 zal ik de nieuwe sanctieprocedure van nabij opvolgen. Ik zal ook nagaan in welke mate deze nieuwe procedure effectief resulteert in efficiëntieverhoging van het inburgeringsbeleid.
Zoals blijkt uit de cijfers die ik zonet heb gegeven, ziet het ernaar uit dat het administratievegeldboetebesluit leidt tot een efficiëntieverhoging voor verplichte inburgeraars. Het risico op een boete lijkt rechthebbende inburgeraars af te schrikken. Het is echter voorbarig om conclusies te trekken op basis van deze cijfers. Er is een heel grote toename van het percentage bij de verplichte inburgeraars. Er is een afname bij de rechthebbende inburgeraars. De conclusie zou kunnen zijn dat wie verplicht is, een grote incentive heeft om het te doen, en wie rechthebbende is, weet dat hij een engagement aangaat. Hij krijgt een cadeau ter waarde van 1500 euro van de gemeenschap. Ik refereer aan de uitspraken van Eberhard van der Laan, die zegt dat inburgering moet worden gezien als een geschenk voor de nieuwkomers. De Vlaamse Regering stelt daar wel tegenover dat die nieuwkomers zich ook effectief inburgeren, zo niet volgt er een sanctie. Misschien schrikt dit de rechthebbenden af.
De cijfers tonen een zeer verschillende tendens aan. Ik wacht echter af om daar definitieve conclusies uit te trekken.
Tijdens de invoering van de procedures die de strikte opvolging mogelijk moesten maken, zijn een aantal moeilijkheden naar boven gekomen en werden oplossingen gezocht. Zo is het doorgeven van de regelmatige deelname aan de lessen NT2 verbeterd sinds de invoering van het administratievegeldboetebesluit. Die resultaten zijn niet zichtbaar in het onderzoek dat gebaseerd is op gegevens van 2005-2006.
Het evaluatieonderzoek inburgering brengt een aantal knelpunten in kaart en geeft interessante en nuttige aanbevelingen. Ter opvolging van dit onderzoek zijn initiatieven genomen die de efficiëntie van het inburgeringstraject zeker ten goede komen. Die dynamiek situeert zich op twee niveaus. Een daarvan betreft de administraties.
Het interdepartementaal overleg Inburgering het gaat dan over Inburgering, Onderwijs en Werk heeft op 1 april 2010 een studiedag georganiseerd om verder te reflecteren over de resultaten en opties te zoeken voor het oplossen van problemen. Het nog beter afstemmen van het aanbod op de vraag van de inburgeraar stond centraal bij de workshops. Verder werd binnen het Interdepartementaal Platform Inburgering (IPI) afgesproken om de partners op het terrein, met name de onthaalbureaus, de Huizen van het Nederlands en de VDAB, de opdracht te geven om de aanbevelingen te vertalen naar de regionale context, hieruit werkpunten te halen en hierover feedback te geven aan het IPI.
Een betere doorstroom binnen het traject en een betere aansluiting van het primaire en het secundaire traject zijn sowieso systematische aandachtspunten binnen het IPI.
Een tweede niveau betreft het veld. We werken in een realiteit van 1 VDAB met lokale afdelingen die een zekere autonomie hebben, 8 Huizen van het Nederlands, 8 Onthaalbureaus en 84 NT2-aanbodverstrekkers. De Kruispuntbank Inburgering is de databank die door alle instanties gedeeld wordt en een belangrijke rol speelt in functie van het opvolgen en aansluiten van de verschillende onderdelen. Dat betekent in de praktijk dat alle verschillende actoren hun registratiesystemen moeten laten uitwisselen met de databank Inburgering. Dat is een huzarenstukje, maar het werkt niet altijd optimaal.
Alle huidige en toekomstige actoren de aanbodverstrekkers NT2, de VDAB, het OCMW, de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen en de Huizen van het Nederlands werken continu verder aan de uitbouw en verfijning van de centrale databank waar verschillende partners gegevens over inburgeraars kunnen uitwisselen. De onthaalbureaus maken afspraken in hun werkingsgebied om vraag en aanbod optimaal op elkaar af te stemmen. Afsprakenkaders die de procedures van doorverwijzing en de uitwisseling van informatie vastleggen, worden regelmatig geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig. Werken op maat vereist de nodige flexibiliteit om de werking van de verschillende partners optimaal op elkaar af te stemmen.
De combinatie van de opvolging door het IPI, de voortdurende optimalisering van de werking van de Kruispuntbank Inburgering en de aandacht die de onthaalbureaus besteden aan de optimalisering van de samenwerkingsafspraken, zullen de opvolging van inburgeraars en de afstemming van de werking tussen de diverse partners verbeteren.
In de conclusies van het onderzoek staat dat meer maatwerk nodig is om de efficiëntie van het beleid te verhogen. Maatwerk voor specifieke doelgroepen, zoals alfaklanten dat zijn analfabete inburgeraars die het alfatraject in basiseducatie moeten doorlopen en hooggeschoolden komt ook aan bod op het interdepartementaal overleg Inburgering en op het overlegplatform met de onthaalbureaus. Daar zijn al verschillende initiatieven genomen.
Sinds januari 2009 werken de onthaalbureaus met een nieuw uniform handboek Maatschappelijke Oriëntatie, dat deel uitmaakt van een nieuwe totaalmethode. Deze methode laat toe om in te spelen op de diverse vormingsnoden die de inburgeraars in een groep MO hebben. De lesgever speelt dus in op vragen van de cursisten, eerder dan zijn eigen kennis over te dragen. De lesgever gaat uit van de vragen die binnen de groep leven.
Deze methode werkt en verhoogt de betrokkenheid van de cursisten, maar de methode blijkt wel moeilijker in te passen in een flexibel traject voor werkenden, omdat vooraf niet kan worden ingeschat welke dag welk onderwerp aan bod zal komen en dus ook moeilijk vooraf kan worden bepaald aan welke les een werkende inburgeraar zeker moet deelnemen en voor welke les hij of zij kan worden vrijgesteld.
Het bepalen van de doelstellingen van het traject gebeurt op maat van iedere individuele inburgeraar. Daarom zijn er ook drie perspectieven bepaald: professioneel, educatief en sociaal.
Voor inburgeraars met een professioneel perspectief is er al langer een goed uitgebouwd aanbod na inburgering dus in het zogenaamde secundair traject , onder meer via het Inwerkingsdecreet. Dat aanbod wordt, zoals u weet, aangeboden door de VDAB.
Voor 2009 en 2010 hebben de onthaalbureaus een bijkomende projectsubsidie ontvangen om werk te maken van een aanbod Loopbaanoriëntatie voor inburgeraars met een sociaal of educatief perspectief.
De discrepantie tussen de potentiële doelgroep en het aantal inburgeraars dat daadwerkelijk kiest voor een educatief secundair traject, is groot. De verklaring ligt zowel op het niveau van het primaire traject als van het secundaire traject. Tijdens het inburgeringstraject zelf wordt er momenteel nog te weinig aandacht besteed aan het onderzoeken van de mogelijkheid om verder te studeren en/of een breder sociaal netwerk uit te bouwen. Verenigingen, scholen en andere organisaties zetten anderzijds nog te weinig in op omkadering en/of aandacht voor inburgeraars die na inburgering in hun werking terechtkomen. Daar ligt nog een grote uitdaging voor de integratiesector, die als doel heeft die organisaties en verenigingen toegankelijk te maken.
Om de doorstroom naar onderwijs te verhogen, wordt in samenwerking tussen Onderwijs en Inburgering met projectmiddelen geïnvesteerd in zowel het versterken van het primair als in het uitbouwen van het secundair educatief traject. Dit project loopt nog tot eind augustus 2010. Daarnaast is er in maart 2010 met middelen van het Europees Integratiefonds een project gestart in Gent en in Antwerpen dat tot doel heeft meer inburgeraars toe te leiden naar een secundair educatief traject. Dat betekent concreet: de doorstroom van het inburgeringstraject naar een passende opleiding.
Het werken op maat gebeurt dus op meerdere niveaus. Verschillende initiatieven lopen al. De uitdaging is om ze verder te integreren in de werking van zowel de onthaalbureaus als van organisaties waarnaar inburgeraars worden doorverwezen.
Het doel is steeds om het aanbod zoveel mogelijk op maat van de inburgeraar te organiseren. Avond- en/of weekendaanbod MO hoort daar zeker bij. Zaterdag- en/of avondaanbod wordt georganiseerd zowel voor werkende inburgeraars als voor inburgeraars met een gezin. Er is vandaag zo goed als overal een avond- en/of weekendaanbod. U vindt de cijfers op het overzicht dat u al hebt gekregen.
Wanneer we kijken naar het aanbod MO in 2009 stellen we vast dat 77 percent van de cursisten les volgden overdag, 15 percent s avonds en 8 percent in het weekend. Ieder onthaalbureau heeft de mogelijkheid het eigen aanbod aan te passen aan de noden en de vragen in de eigen regio. Dat betekent afstemming van het aanbod MO op het aanbod NT2 in de regio. Daarom zijn er ook verschillen tussen de verschillende onthaalbureaus.
In West-Vlaanderen volgden 34 percent van de inburgeraars s avonds MO, in Gent 23 percent. In Brussel en West-Vlaanderen worden volgens de cijfers in het weekend geen cursussen MO gegeven, terwijl in Limburg 23 percent van de cursisten MO in het weekend volgt. Ik moet hierbij wel aanvullen dat dit vooral te maken heeft met de manier van registreren. Zo weet ik bijvoorbeeld dat men in West-Vlaanderen cursussen organiseert op zaterdagvoormiddag, maar steeds in combinatie met een avond in de week. Deze cursussen zijn hier geregistreerd als avondaanbod omdat het systeem niet toelaat om de combinatie avond-zaterdag te registreren.
Hoewel de meerderheid dus tijdens de weekdagen MO volgt, organiseren alle onthaalbureaus behalve de provincie Antwerpen ook s avonds cursussen en 6 van de 8 onthaalbureaus organiseren in het weekend cursussen MO. De VDAB organiseert momenteel nog geen avond- en weekendaanbod LO.
Naast de mogelijkheid om in te stappen in een avond-zaterdagaanbod, bestaan er ook flexibele trajecten. Een flexibel traject, zoals opgenomen in het uitvoeringsbesluit Inburgering, laat inburgeraars die beroepsmatig werkzaam zijn, toe om een afwijking te verkrijgen van het te behalen deelnamepercentage van 80 percent om een inburgeringsattest te behalen. Voor inburgeraars met een gezin is deze mogelijkheid niet opgenomen.
De algemene principes die worden gehanteerd voor inburgering, zijn vergelijkbaar met die principes die gelden voor werknemers of voor mensen in een opleidingstraject bij de VDAB. Ik denk bijvoorbeeld aan de redenen voor opschorting van een traject: zwangerschapsverlof, ziekte, de zorg voor een ziek familielid enzovoort worden als rechtsgeldige redenen aanvaard om het traject gedurende een bepaalde periode uit te stellen.
Een van de principes van inburgering is dat mensen zelfredzaam worden in onze samenleving, en het aanleren van de geldende regels voor afwezigheid, stiptheid en flexibiliteit en dergelijke behoren tot de doelstellingen van inburgering. Een van de redenen om vast te houden aan de verplichting is om mensen die geïsoleerd zijn net te verplichten om uit dat isolement te treden.
Daarom lijkt het mij niet aangewezen om flexibele trajecten te organiseren voor inburgeraars met een gezin. Met flexibele trajecten bedoel ik hier het afwijken van de standaard van 80 percent aanwezigheid. Uiteraard is het wel zinvol om voor inburgeraars met een gezin het traject zo veel mogelijk aan te bieden op maat van de inburgeraar, dus rekening houdend met het vervullen van randvoorwaarden zoals kinderopvang.
De mogelijkheid om in te stappen in een zaterdag- en/of avondaanbod bestaat voor inburgeraars met een gezin. Toch wil ik erop wijzen dat vooral inburgeraars die ouder zijn van een schoolgaand kind er bijzonder veel belang bij hebben om zo snel mogelijk Nederlands te leren. Enkel op zaterdag les volgen is dan wel heel weinig.
Het probleem van kinderopvang is een acuut probleem dat ik verder opneem met mijn collega-minister van Welzijn.
Op 4 november 2009 heb ik een brief gestuurd naar de Vlaamse minister van Welzijn met het verzoek om bij de uitwerking van het kaderdecreet en het uitbreidingsbeleid betreffende kinderopvang rekening te willen houden met de knelpunten kinderopvang in het kader van inburgering en met het verzoek om samen te bekijken welke oplossingen op korte en langere termijn mogelijk zijn.
Op 23 november 2009 heb ik een antwoord ontvangen van minister Vandeurzen waarin hij onder meer verwijst naar extra middelen die zijn toegekend aan lokale diensten voor buurtgerichte opvang, specifiek voor occasionele opvang. Deze plaatsen waren in eerste instantie gericht op doelgroepen als alleenstaande ouders, ouders die een opleidingstraject volgen enzovoort. Ook inburgeraars zijn vertegenwoordigd in deze doelgroepen.
Recent werden besprekingen gevoerd over het kaderdecreet Kinderopvang. Ook daar heb ik aangedrongen op voldoende aandacht voor flexibele en occasionele kinderopvang. Concreet is de optie van flexibele en occasionele opvang opgenomen in de afspraken. Er is ook bepaald dat kinderopvang kan worden uitgevoerd in de vorm van modules. Een bepaalde module zou gericht zijn naar specifieke doelgroepen. Ik zal blijven opvolgen dat ook inburgeraars hier gebruik van kunnen maken.
Wat de organisatie van kinderopvang door de onthaalbureaus betreft, verwijs ik naar het antwoord op de vraag om uitleg nummer 175 van Veli Yüksel.
Het uitvoeringsbesluit Inburgering van 15 december 2006 bepaalt dat de onthaalbureaus hun subsidies ook kunnen aanwenden om tussen te komen in de kosten met betrekking tot de randvoorwaarden voor het volgen van een inburgeringstraject. In uitvoering hiervan is in 2007 bij ministerieel besluit geregeld dat de onthaalbureaus hun subsidie-enveloppe ook mogen aanwenden voor de kosten voor de reguliere kinderopvang die de inburgeraar heeft voor de dagen dat hij of zij les volgt en voor de kosten die gemaakt worden als het onthaalbureau tijdens de cursus maatschappelijke oriëntatie kinderopvang organiseert.
Uit de financiële rapportage 2008 van de onthaalbureaus blijkt dat zeven onthaalbureaus kosten hebben ingebracht in het kader van kinderopvang. De rapportage 2009 is nog niet beschikbaar.
Mijnheer Kennes, ik deel uw mening dat wat taalbeheersing, interetnische contacten en maatschappelijke participatie betreft, er nog veel werk aan de winkel is. Nochtans zijn dat de drie speerpunten om van echte integratie te kunnen spreken.
Zoals ook vermeld in de beleidsnota 2009-2014 wil ik inzetten op een actief taalpromotiebeleid dat zich niet enkel richt naar anderstaligen die niet verplicht zijn een opleiding NT2 te volgen, maar ook naar verplichte inburgeraars en Nederlandstaligen. Het gaat niet enkel om Nederlands leren, maar ook om Nederlands actief gebruiken om te kunnen participeren in de samenleving.
Wat het stimuleren van internetnische contacten en maatschappelijke participatie betreft, dienen de onthaalbureaus in te zetten op de uitbouw van een aanbod loopbaanoriëntatie voor inburgeraars met een sociaal perspectief. Op die manier kunnen inburgeraars worden gestimuleerd en worden toegeleid naar een passend sociocultureel aanbod. Een van de randvoorwaarden is het verhogen van de toegankelijkheid van socioculturele organisaties. Hierin is een rol weggelegd voor de integratiediensten en -centra. Sommige onthaalbureaus nodigen autochtonen uit in de lessen MO om interetnische contacten te stimuleren.
Naast het gebruik van het Nederlands om ons allen te verbinden, is het nodig dat er verbindingen worden gemaakt met de bredere samenleving. Een mogelijke manier om dit te doen, is het inzetten van inburgeringscoaches. Inburgeringscoaches zijn ingeburgerde nieuwkomers of mensen uit de ontvangende samenleving die zich vrijwillig inzetten voor nieuwkomers. De inburgeringscoach ondersteunt de nieuwkomer bij het leren en in de praktijk brengen van de Nederlandse taal en bij het wegwijs worden in de Vlaamse samenleving.
In Nederland bestaat een dergelijk model van coaches. De focus ligt daar op taal. Nederland stelt zich als doel om op 3 jaar tijd 20.000 zogenoemde taalkoppels te vormen. Men is optimistisch dat men dat doel zal halen. Alle gemeenten in Nederland werken daaraan mee. Het is een prachtig voorbeeld van samenwerking tussen de overheid nationaal en lokaal , het verenigingsleven de Nederlandse Gilden en de burgers inburgeraars en andere Nederlanders. Mijnheer Dehandschutter, aan de Gilden heb ik trouwens de Visser-Neerlandiaprijs mogen overhandigen.
Of het sociaal-cultureel volwassenenwerk hierin een rol kan spelen, wordt momenteel onderzocht door een project in het kader van het Europees Integratiefonds. De opdracht bestaat erin om een concept van inburgeringscoaches uit te werken en het nodige materiaal te ontwikkelen voor de implementatie van het systeem zoals het in Nederland reeds bestaat. Ik verwacht van de opdrachtnemer concrete aanbevelingen hoe het sociaal-cultureel volwassenenwerk een rol kan opnemen in het systeem van inburgeringscoaches.
Collegas, bij mijn aantreden heb ik gezegd dat het een van mijn grote doelstellingen is de ontvangende samenleving meer te betrekken bij de verdere integratie. Ik vind niet dat inburgering ophoudt na het afwerken van het contract tussen overheid en inburgeraar, al dan niet met toepassing van boetes. Als de mensen in de samenleving treden, hebben wij de plicht om die mensen te begeleiden. Uit alle mogelijke studies blijkt dat kinderen, volwassenen die iemand hebben uit de ontvangende samenleving, waarmee ze nauw contact hebben, die hen begeleidt, de taal leert, het ook veel sneller veel verder brengen in die samenleving, dat ze veel sneller integreren. Dat geldt voor jonge mensen die het beter maken in het onderwijs, en dat geldt evenzeer voor volwassenen. Dat is ook de reden waarom ik heb gezegd dat ik wil afstappen van dat systeem van de Dag van de Inburgeraar, met heel wat mensen, maar toch vooral autochtonen en heel weinig allochtonen.
Ik zou willen inzetten op de gemeenten, op de lokale overheid, die die mensen ontvangt. Veel gemeenten en steden doen dat op het gemeentehuis voor de nieuwkomers. Om de 3 of 6 maanden worden de nieuwkomers wegwijs gemaakt in de stad. Waarom kan de voorzitter van het buurtcomité van de wijk waar die inburgeraar gaat wonen, daar niet zijn om die mensen te verwelkomen? Waarom kan de sportvereniging daar niet zijn? Die kan openstaan voor de kinderen van de inburgeraar en zeggen dat ze kunnen komen voetballen, aan atletiek doen en aangeven met wie ze contact kunnen opnemen. Waarom kunnen de lokale werkgevers daar niet zijn op dat moment? Daar wil ik op inzetten. Momenteel wordt daarover allerlei onderzoek gedaan. Ik heb de bedoeling om daar meer op in te zetten.
Mijnheer Kennes, het systeem om verder te integreren via taalparticipatie is inderdaad bijzonder belangrijk. Het systeem in Nederland blijkt goed te werken. De mensen die dat doen, zijn heel enthousiast. Zowel de coach als degene die gecoacht wordt, heeft daar heel positieve ervaringen mee. Daar kunnen we van leren. We moeten daar ook verder op inzetten.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord en voor het ter beschikking stellen van recenter cijfermateriaal. Het gaat inderdaad verder dan de periode waar de studie betrekking op heeft. Terecht merkt u op dat de cijfers waar in de studie naar wordt verwezen, dateren van voor het systeem van de administratieve geldboete en dat er sindsdien een en ander is gewijzigd.
Ik noteer ook dat u zegt dat het bij de kruispuntbank beter loopt, maar dat er nog ruimte is voor verfijning en verbetering. Ik vertrouw erop dat daar ook werk van wordt gemaakt.
Voor de kinderopvang moet inderdaad contact worden opgenomen met de minister van Welzijn, die dat punt mee moet realiseren.
U verwijst terecht naar de inburgeringscoaches in Nederland als een interessante piste. Samen met u kijk ik uit naar het onderzoek dat met middelen van het Europees Integratiefonds zal worden uitgevoerd en de aanbevelingen die daarin geformuleerd zullen worden. Via de samenwerking tussen de overheid, het verenigingsleven, de inburgeraars en betrokken burgers zijn er heel wat mogelijkheden om de inburgering in de praktijk, op het terrein, in de dagelijkse realiteit sterk te verbeteren.
Ik ben blij dat u zegt dat er de afgelopen jaren heel wat vooruitgang is geboekt, maar dat er ook continu onderzoek wordt gedaan om wat beter loopt, nog te verfijnen en te verbeteren.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord en het cijfermateriaal. Het geeft inderdaad een beter zicht op een complexe sector, waarvan we allemaal weten dat die zeer belangrijk en in beweging is. Ik zal niet herhalen wat de heer Kennes naar voren heeft gebracht. Hij haalt net hetzelfde aan als wat ik naar voren wilde brengen. We kunnen dat allemaal lezen in het verslag. De cijfers tonen vooral dat het de goede richting uitgaat. We geven het inburgeringsbeleid van morgen hier toch ook gestalte. Minister Bourgeois had het daarnet over de periode van 2 jaar en voor sommigen 3 jaar of langer. Het is voor die mensen dat we nu de nodige en correcte maatregelen moeten nemen. Uit het antwoord blijkt toch dat dat er positief uitziet.
De voorzitter : Het incident is gesloten.