Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 28/04/2010
Vraag om uitleg van de heer Dirk Van Mechelen tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de rol van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) in de inventarisatie
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Voorzitter, ik heb met veel genoegen geluisterd naar het debat over Brugge. Dat debat, van Toyo Ito tot Crepain, over Renaat Braem, was misschien wel een boeiend debat als inleiding bij de problematiek die ik vandaag aan de orde wil brengen.
Naar aanleiding van een recente interpellatie van mevrouw Van der Borght over de bescherming van het hoperfgoed in de streek rond Asse en Aalst, is de problematiek van de inventarisatie van relicten aan bod gekomen. Minister, ik was eigenlijk geschrokken toen ik uw antwoord daarop las. Volgens u ligt de verantwoordelijkheid voor het inventariseren immers niet langer bij de Vlaamse overheid, meer bepaald bij het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE), maar wel bij de lokale besturen, plaatselijke verenigingen en vrijwilligers.
Ter herinnering citeer ik even uit de Handelingen. Mevrouw Van der Borght vroeg u letterlijk: Minister, u gaat ervan uit dat die inventaris hoe dan ook lokaal moet gebeuren. Het is dus niet het VIOE dat dit moet doen? U antwoordde: Het is inderdaad een lokale taak en dat vergt ook veel werk. Mevrouw Van der Borght antwoordde daarop, wellicht veeleer gezien de Aalsterse context: Het is juist daarom dat ik bang ben. U repliceerde daarop: De mensen van het agentschap kennen de streek onvoldoende om te weten waar ze moeten aan werken. Ik neem aan dat er lokale verenigingen en heemkundige kringen zijn die de zaken goed kennen, zoals de Keteniers, die al veel hebben gedaan voor de streek. Die organisatie heeft al een eerste onderzoek gedaan. De lokale overheid kan dat doen, eventueel in samenwerking met een lokale vereniging. Dat is niet zon reusachtig werk. Dat werk moet dan wel worden verfijnd voor het wordt opgeleverd. Het VIOE moet een echt onderzoek doen en dat typologisch benaderen. De eerste elementen daarvoor moeten worden aangereikt.
Minister, eerlijk gezegd verbaasde dit standpunt me wat. Enerzijds houdt het een reflex in om een belangrijke taak met betrekking tot het behoud van ons onroerend erfgoed door te schuiven naar lokale overheden. Wij hebben dat ook gedaan, met het decreet met betrekking tot de ruimtelijke ordening. We hebben daarbij een soort alarmbelprocedure ingevoerd voor het slopen van geïnventariseerde gebouwen, maar ik denk dat dit een vrijwel automatische procedure zal zijn als de inventaris zal zijn gelinkt aan het vergunningenregister. Hier is het echter veeleer de opzet de lokale overheden actief te betrekken bij het inventariseren, terwijl de Vlaamse overheid toch aanzienlijke middelen heeft geïnvesteerd in een wetenschappelijke instelling die inventarisatie als een van haar kernopdrachten heeft.
Ik heb nog eens even nagekeken wat de mission statement van het VIOE is. Er staat letterlijk te lezen: Het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) is de wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid die het onroerend erfgoed in Vlaanderen onderzoekt, inventariseert en de resultaten daarvan ontsluit. Voor mij is dat een heel nadrukkelijke opdracht, die de Vlaamse Regering bij beslissing van 5 maart 2004 heeft toegekend aan het VIOE. In zijn eigen missieomschrijving geeft het VIOE bovendien aan dat het, als basis voor dit wetenschappelijk onderzoek en als hulpmiddel voor het beleid, uitgebreide inventarissen van het bouwkundig erfgoed, archeologische vindplaatsen, landschap en maritiem en varend erfgoed beheert en ontsluit. Daarmee kan ik het alleen maar eens zijn.
In zijn strategische doelstellingen van de lopende beheersovereenkomst heeft het VIOE zelf de volgende omschrijving gegeven: Integreren, uitbreiden en ontsluiten van interne en externe inventarissen in heel het domein van het Vlaams onroerend erfgoed om een optimaal beleidsinstrument en een solide basis voor de onderzoeksbalans te kunnen aanbieden in het kader van beschermings-, ruimtelijke ordenings- en inspectiebeleid en van de programmatie en de uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek.
In de operationele doelstellingen, voorzitter, vinden we als indicator onder andere terug dat het succes van het VIOE mag worden afgemeten en dat vind ik toch wel heel boeiend aan het aantal thematisch-typologische inventarissen dat werd ontwikkeld, aan de actualisatie van de inventaris en aan de eventuele koppeling met externe databanken. Het VIOE zegt zelf dat je het mag afrekenen na zijn prestaties en het goed werken en uitvoeren van de beheersovereenkomst op basis van deze indicatoren die, naar mijn bescheiden mening, alles te maken hebben met de hele taakstelling rond inventarisatie.
Minister, w at is volgens u de opdracht van het VIOE met betrekking tot zijn kerntaak aangaande het beheer en de ontsluiting van inventarissen?
Hoeveel mensen zijn binnen het VIOE bezig met de actualisatie van de inventaris, de herinventarisatie, het ontwikkelen van wat we ooit hebben aangekondigd predictive modelling door het opstellen van archeologische evaluatiekaarten, de inventarisatie van het roerend archeologisch erfgoed, van het varend erfgoed en van het maritiem erfgoed? Wie is daar binnen het VIOE mee bezig? Hoeveel mensen zijn er met de inventarisatie bezig en hoeveel anderen hebben er andere taken? We weten dat er een heel belangrijk spanningsveld is tussen enerzijds de ambitie die het VIOE terecht heeft om ook een wetenschappelijke instelling te zijn die zich ook internationaal positioneert, en anderzijds de kernopdracht van inventarisatie.
Aan welke thematisch-typologische inventarissen wordt momenteel door het VIOE gewerkt? We zouden een voortschrijdend proces moeten zien. Sinds wanneer is men hier mee bezig? Wat mogen we verwachten?
Op welke manier wordt de actualisatie en de herinventarisatie van het bouwkundig erfgoed door het VIOE aangepakt? Ik heb het signaal gekregen dat dit nogal eens ad hoc gebeurt. Is dat de aanpak die we beogen, of doen we dat op een meer systematische manier? Doen we het bijvoorbeeld gemeente per gemeente, of thematisch-typologisch? Zijn er termijnen voor vastgelegd?
U zult mij nooit kunnen verwijten dat ik het niet voor vrijwilligers heb. Ik heb ooit als minister van Onroerend Erfgoed de stelling geponeerd dat ik liever professionele vrijwilligers heb dan amateuristische professionals. Deze woorden hebben toen nogal wat stof doen opwaaien, maar het was goedbedoeld. In de erfgoedsector hebben we gelukkig heel veel goede vrijwilligers die actief zijn. Bij het opstellen van de inventarissen wat volgens mij een kerntaak van het VIOE is en waarvoor ook uitgebreide middelen beschikbaar zijn moeten we toch een check and balance doen en nagaan wat de rol is van de vrijwilligers en de lokale besturen in de opdracht van het VIOE.
Binnen welke termijn plant u dat deze lokale besturen en verenigingen deze basisinventarissen ter beschikking zullen stellen? Ik kan eerlijk gezegd niet goed inschatten wat die basisinventarissen moeten voorstellen.
Hoe schat u de moeilijkheidsgraad van deze opdracht in? Ik heb zelf de eer burgemeester te mogen zijn van een middelgrote gemeente, maar ik zie me nog niet onmiddellijk aan een inventaris beginnen in die kleine leuke gemeente ten noorden van Antwerpen. Hoe moet dat gebeuren? In het antwoord op de vragen van mevrouw Van der Borght zegt u dat het een taak is van de lokale besturen en dat het veel werk vraagt en even nadien zegt u dat lokale besturen en verenigingen eventueel kunnen samenwerken omdat het niet zon reusachtig werk is. Wat is het nu en wat verwacht u van de lokale besturen?
Het feit dat het VIOE dit als wetenschappelijke instelling moet trekken, betekent dat er de ambitie is om een globaal afwegingskader te hebben. Dat was trouwens ook de reden van de thematisch-typologische aanpak. Men kan een vakwerkhoeve per Limburgse gemeente bekijken of men kan dé vakwerkhoeves bekijken en nagaan welke exemplaren er absoluut bewaard en beschermd moeten worden. Dat vraagt natuurlijk een bovenliggend globaal afwegingskader.
Ik vergelijk het een beetje met de inventarissen die het Sint-Lucasarchief ooit heeft opgesteld en waarbij er bijna quoteringen worden gegeven op basis van het belang op lokaal niveau en op provinciaal niveau. Dat kan toch niet de bedoeling zijn, als we inventariseren met het oog op wat we in ruimtelijke ordening hebben ingeschreven en wat een duidelijke beleidskeuze was, namelijk dat men niet meer zomaar kan slopen. Inventariseren is ook een basis voor bescherming, vandaar dat het belangrijk afwegingskader toch Vlaams moet zijn en van voldoende kwaliteit.
Tot slot, op welke manier gaat het VIOE pro-actief op zoek naar externe inventarissen die een aanvulling kunnen betekenen voor de eigen inventarissen? Ik geef een voorbeeld. We weten dat de Koninklijke Militaire School een belangrijke inventaris heeft. Ik lees ook bij de budgetbespreking dat u, terecht, begaan bent met de viering van de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog. De Koninklijke Militaire School heeft heel wat inventarissen van de slagvelden en thesissen over het archeologische aspect, maar ook over het militair-strategische aspect. Is men daarmee bezig? Wordt dit gebruikt? Als eenvoudige zoon van een zelfstandige heb ik ontdekt en geleerd dat het wiel al is uitgevonden en dat we dat geen twee keer moeten doen.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, collegas, ik begrijp uw zorg over mijn antwoord dat een beetje cryptisch was en aanleiding kan geven tot bijkomende vragen.
Mijnheer Van Mechelen, ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat het opmaken van inventarissen een kerntaak van het VIOE is, zoals u zelf aanhaalt. U kunt ook in mijn beleidsnota lezen dat inventarisatie een van mijn grootste beleidsprioriteiten is om te kunnen beschikken over betrouwbare inventarissen van het waardevolle erfgoed dat Vlaanderen rijk is. Het vormt de basis voor een kwaliteitsvol beleid inzake de bescherming en het beheer van dat onroerend erfgoed. Zonder inventaris kan je veel moeilijker een beleid ontwikkelen.
Zoals u weet, is een aanzienlijk deel van het onroerend erfgoed van Vlaanderen al in kaart gebracht. Het VIOE zet nu volop in op het aanvullen en het vervolledigen van deze instrumenten. Om deze inventarissen op een efficiënte manier aan te vullen, verzamelt het VIOE nieuwe gegevens en vult ze waar mogelijk aan met gegevens die door derden, onder andere lokale besturen, kunnen worden aangereikt. Die beleidsdoelstelling zal als een essentieel element worden opgenomen in de nieuwe beheersovereenkomst van het VIOE.
De verschillende inventarissen van het onroerend erfgoed die op gewestelijk niveau ter beschikking worden gesteld, kunnen de basis zijn voor een lokaal-erfgoedbeleid doordat ze kunnen fungeren als referentiekader voor adviesverlening, planning en regelgeving op lokaal niveau. Het strekt tot aanbeveling, maar het staat de lokale besturen vrij om deze inventarissen aan te vullen. Het moet evenwel duidelijk zijn dat de coördinatie en de wetenschappelijke toetsing van de inventarisatie van het onroerend erfgoed van Vlaanderen een opdracht blijft van de Vlaamse overheid, met name van het VIOE. De lokale besturen, verenigingen en particulieren kunnen hier echter altijd een bijdrage aan leveren.
Inventarisatie is voor het VIOE geen op zich staande activiteit, maar maakt inherent deel uit van het integrale onderzoeksproces. Om die reden is die activiteit binnen het VIOE geïntegreerd in de generieke functie erfgoedonderzoeker, samen met andere kernactiviteiten, zoals de adviesverlening, de ontsluiting van de onderzoeksresultaten naar de wetenschappelijke wereld en naar het brede publiek, en de bijdrage tot de kwaliteitsborging en verhoging van methodes en technieken voor het onderzoek en beheer van het onroerend erfgoed. Van elke erfgoedonderzoeker binnen het VIOE wordt verwacht dat al die aspecten voldoende aan bod komen in het dagelijkse functioneren.
Het erfgoedonderzoek dat door het VIOE wordt uitgevoerd, kan worden ingedeeld in vier vakgebieden.
Voor het bouwkundig erfgoed zijn er momenteel 15 onderzoekers werkzaam in het VIOE. Samen vertegenwoordigen ze 14,3 VTE. Daarvan worden op dit ogenblik ongeveer 9,3 VTE of 65 percent gebruikt voor inventarisatie. Voor het vakgebied landschap telt het VIOE 7 onderzoekers die samen 6,8 VTE vertegenwoordigen. Zij werken aan de actualisatie en de uitbreiding van de landschapsatlas, de inventaris houtige beplantingen met erfgoedwaarde, historische tuinen en parken, en voor de periode 2010-2011 aan het Wereldoorlog I-erfgoed in de frontstreek, in de Westhoek. Daaraan werken 5,1 VTE of 75 percent.
Voor de inventarisatie van het archeologisch erfgoed kunnen twee aspecten onderscheiden worden: de aanvulling en de optimalisatie van de centrale archeologische inventaris (CAI) en de aanduiding en waardering van bewaarzones die staan voor zones met bekend waardevol archeologisch erfgoed. In de CAI worden de locatie en de gegevens van de gekende archeologische sites en vindplaatsen verzameld. Voor de actualisering van deze inventaris, het inhoudelijk redigeren van de data, het ingeven van vondstmeldingen, rapporten van het Agentschap Ruimte en Erfgoed, het aanvullen van hiaten en de opmaak van de thesaurie, enzovoort, zet het VIOE op dit moment 3 VTE in.
De inzet van andere onderzoekers voor archeologisch erfgoed voor de CAI, onder meer voor het opvolgen van vondstmeldingen, het verwerken van resultaten en het verzekeren van de registratie in de CAI en de controle op de gegevens bedraagt ongeveer 2 VTE. De bewaarzones zijn zones waar volgens de beschikbare kennis waardevol archeologisch erfgoed aanwezig is. Om die zones in kaart te brengen worden alle onderzoekers archeologie ingeschakeld. De totale inzet daarvan bedraagt ongeveer 2,5 VTE. Het VIOE zet voor het vakgebied archeologie 7,5 VTE in voor inventarisering, op een totaal van 13 beschikbare onderzoekers, wat dus een aandeel van 58 percent betekent.
Voor de inventarisering van het varend en het maritiem erfgoed, met onder meer de uitbreiding tot beroepsschepen van de binnenvaart, zet het VIOE 0,5 VTE in, op een totale beschikbare capaciteit van 1 VTE. Samengevat: het VIOE zet momenteel voor de inventariseringstaken van de diverse vakgebieden ongeveer 22,4 VTE in, op een totale onderzoekscapaciteit van 35,1 VTE, of 64 percent.
Om dergelijke complexe en omvangrijke inventarissen goed te kunnen beheren en ontsluiten is uiteraard een optimale IT-omkadering nodig. Het VIOE beschikt over 3 IT-specialisten die verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen en beheren van de applicaties. Daarvan werken 2 VTE aan de ontwikkeling, de exploitatie en het onderhoud van de inventariseringssystemen.
Ten slotte kan ik nog vermelden dat personeelsmiddelen die om diverse redenen soms kunnen vrijkomen, worden geherinvesteerd in tijdelijke aanwervingen die maximaal worden ingezet voor inventarisering. Die extra inventariseringscapaciteit via kortlopende contracten is op dit moment goed voor 4,5 VTE.
Het VIOE werkt momenteel aan meerdere thematische inventarissen, met name aan de inventaris houtige beplantingen met erfgoedwaarde, die is opgestart in 2006. Tot op heden is de methodologie uitgewerkt en onderbouwd en zijn in een proefproject drie gemeenten gebiedsdekkend geïnventariseerd. Dit jaar wordt een vierde gemeente aangepakt.
De inventaris historische tuinen en parken is nog opgestart door de afdeling Monumenten en Landschappen. Vanaf dit jaar wordt die inventaris helemaal door het VIOE beheerd. De eerste prioriteit zal zijn om een aangepaste digitale structuur en ontsluiting voor deze inventaris uit te bouwen. Daarnaast wordt dit jaar gestart met de inventarisatie van een volgende regio. De inventaris van historische orgels is ongeveer 35 jaar geleden begonnen. Momenteel wordt een aangepaste digitale ontsluiting van de inventarisgegevens, geïntegreerd in de inventaris van het bouwkundig erfgoed, uitgebouwd. Deze inventaris zal in 2013 gebiedsdekkend zijn.
Het onderzoek van het oeuvre van architect Renaat Braem zal resulteren in een oeuvrecatalogus die, zoals ik vorige week maandag al aankondigde, eind september wordt gepubliceerd. De inventaris van het WOI-erfgoed in de frontstreek van de Westhoek is een kortlopend project, dat tracht om tegen midden 2011 dit erfgoed in kaart te brengen met het oog op de erkenning als UNESCO-werelderfgoed. Op de afronding van deze en andere inventarissen kom ik later terug.
Na het thematisch onderzoek van de maalderijen, in 2009 gepubliceerd in de Relicta-monografie 3 In de ban van Ceres. Klein- en grootmaalderijen in Vlaanderen, is een thematisch onderzoek van mouterijen aangevat. In eerste instantie wordt hierbij gefocust op het typologisch onderzoek van moutasten. De resultaten van het typologisch onderzoek van hopasten zullen, zoals reeds eerder gemeld, worden gepubliceerd in het tijdschrift Relicta 6.
Zoals ik al op 28 oktober 2009 in deze commissie toelichtte, zijn een aantal instrumenten uitgewerkt en er is in mogelijkheden voorzien voor de actualisatie van de inventaris van het bouwkundig erfgoed. Ik som ze hier niet meer op, en verwijs naar het uitvoerige antwoord dat ik toen gaf.
Voor de herinventarisatie van het bouwkundig erfgoed geef ik, zoals vermeld in mijn beleidsnota, in deze regeerperiode prioriteit aan de Vlaamse Rand en aan de historische stadskernen van Leuven, Antwerpen, Gent en Tienen. In 2010 worden de gemeenten Kraainem en Linkebeek volledig geherinventariseerd. De herinventarisatie van de gemeente Dilbeek wordt heropgestart om in 2011 te worden afgerond. Voor de historische stadkern van Leuven zullen in 2010 de beschrijvingen van een twintigtal gebouwencomplexen worden geactualiseerd en uitgewerkt. Ook de herinventarisatie van de historische stadskern van Antwerpen start nog dit jaar, en de voorbereidingen daartoe worden getroffen.
Een inventaris is steeds een momentopname. Daarom kan men nooit spreken van een volledig afgewerkte inventaris. Dat is een voortdurend proces, en daarom is het VIOE nu al bezig met de actualisering van de inventaris voor wat ooit als allereerste is geïnventariseerd. Zo worden we bijvoorbeeld in Brabant geconfronteerd met veel te oude gegevens.
Ik bespreek nu het belangrijke punt van de lokale besturen en de vrijwilligers. Ik onderschrijf helemaal uw mooie quote over het vrijwilligerswerk. Een belangrijk deel van de Vlaamse bevolking vindt erfgoed belangrijk, identificeert zich met zijn historische leefomgeving en houdt er zich in zijn of haar vrije tijd spontaan mee bezig. Zeer regelmatig wordt mijn administratie dan ook gecontacteerd door lokale besturen, verenigingen en particulieren die informatie aanleveren voor inventarissen en onderzoek of die meer informatie willen over de aanpak van eigen inventarisaties en onderzoek. Een goed voorbeeld hiervan is de grote opkomst van geïnteresseerden in archeologie op de provinciale infodagen.
De aanwezigheid van een team van het VIOE op deze en soortgelijke bijeenkomsten om mensen te motiveren om archeologische vondsten te melden, heeft al tot concrete resultaten geleid. In 2009 werden door het VIOE 376 meldingen van archeologische vondsten geregistreerd. De gegevens hiervoor werden hoofdzakelijk aangeleverd door particulieren en lokale overheden. Deze bereidwilligheid en de nood aan actuele inventarissen hebben mij ertoe aangezet om in mijn beleid in mogelijkheden en instrumenten te voorzien die beide kunnen verbinden. Zo hebt u in mijn beleidsnota kunnen lezen dat mijn administratie een handleiding voor de inventarisatie van bouwkundig erfgoed uitwerkt.
U vraagt hoe een burgemeester van een middelgrote gemeente daarmee kan omgaan. Ik begrijp die vraag. Vaak beschikken gemeenten over de nodige expertise. Het VIOE is bijna klaar met de handleiding. In een eerste fase komen er een of meerdere proefprojecten met steden en gemeenten die bereid zijn om mee te werken. Pas nadien kan die handleiding dan op de gemeenten worden losgelaten.
Ik heb er eerder al op gewezen dat er gemeenten en steden zijn die spontaan al een inventaris uitwerken. Dat is goed bedoeld. Veel vrijwilligers pakken het professioneel aan. Het VIOE werkt natuurlijk ook professioneel. We moeten gebruik maken van de lokale inzet en gedrevenheid. Het punt is dat een aantal steden en gemeenten inventarissen opmaken, maar daarvoor niet de methode van het VIOE gebruiken. In een toekomstige interne staathervorming kan het nuttig zijn om daarom te voorzien in een aanvullende, lokale inventaris die richtinggevend is voor het lokale beleid en verschilt van de hoge normen van het VIOE.
Het gebeurt dat men zegt dat zaken die op de inventaris staan, niet noodzakelijk hoeven te worden beschermd en dat mijn administratie dit advies verleent omdat ze niet beantwoorden aan de uniciteit- en de kwaliteitstandaarden die wij vooropstellen. Maar de administratie voegt daar vaak aan toe dat het best kan zijn dat een lokaal bestuur vindt dat dit in een lokale context wel aan de orde kan komen. Wij moeten in de latere, interne staatshervorming oog hebben voor die aanvullende bevoegdheid. Maar laten we wel wezen: het VIOE is de instelling die in Vlaanderen met hoogwaardige standaarden werk maakt van de inventarisatie die als beleidsinstrument dient. Daar zullen wij niet van afstappen.
Het is dus niet zo dat ik of mijn administratie aan externen vraagt om gratis voor ons werk te leveren, maar wij proberen optimaal gebruik te maken van lokale initiatieven en dubbel werk te voorkomen.
Ik heb al in de bespreking van 27 maart gezegd dat tijdens plaatsbezoeken naar aanleiding van de evaluatiestudie van het VIOE van de inventaris van het hoperfgoed van De Keteniers bleek dat bij de meeste betrokken gemeenten uit de regio Asse-Aalst de wens leeft om eveneens rond het hoperfgoed te werken of om een vergelijkbare eigen inventaris op te stellen. Ik wil deze bereidwilligheid ten volle benutten.
Wij vragen dat de gemeenten op basis van hun terreinkennis de basisgegevens over hopasten aanleveren, die dan net zoals de inventaris van De Keteniers door het VIOE verder kunnen worden geëvalueerd.
Ik heb in deze commissie ook toegelicht dat er mondelinge afspraken werden gemaakt naar aanleiding van het bezoek van de heer Frank Becuwe. Toen werd gezegd dat wij de basisgegevens voor deze inventaris lokaal zullen verzamelen. Ik heb toen gevraagd of dat op papier was gezet. Dat werd niet bevestigd. Ik heb mij toen luidop afgevraagd of daarover geen misverstand is ontstaan. Is het voldoende begrepen dat dit een afspraak is die op het terrein zal worden uitgevoerd? Ik heb daarom toen in mijn antwoord aangekondigd dat ik het VIOE heb gevraagd om contact op te nemen met die gemeentebesturen. Dat is ondertussen gebeurd. Het VIOE heeft de gemeentebesturen gevraagd om er werk van te maken.
Mijnheer Van Mechelen, als die gemeentebesturen dat niet willen doen of zeggen dat ze geen lokale vereniging hebben zoals De Keteniers, zal het VIOE dat doen. Ik heb in antwoord op uw vraag geschetst waarmee het VIOE nu bezig is. Dat is een maximale inzet, die heel veel werk vraagt. Ik heb dat beklemtoond, misschien een beetje te cryptisch. De uiteindelijke inventaris door het VIOE vergt enorm veel werk. Dat is zeer arbeidsintensief. Het vergt een toetsing aan een aantal standaarden die worden gehanteerd. Als ik zei dat het niet veel werk vergt, dan bedoelde ik het eerste collecteren op het terrein. Een dergelijke basisinventaris, die aan het VIOE zou worden bezorgd, zou het VIOE heel veel praktisch werk uit handen nemen. Dat was de afspraak die daar ter plaatse werd gemaakt en waaraan geen uitvoering is gegeven. Ik verwijt die gemeentebesturen niets. In het algemeen vind ik dat je mondelinge afspraken moet bevestigen om alle misverstanden te vermijden. Als zij zeggen dat ze het niet zo hebben begrepen, dan is dat ook duidelijk. Ik vrees dat wij hier tijd hebben verloren. Ik heb in elk geval naar aanleiding van deze vraag aangekondigd dat ik onmiddellijk de opdracht gaf om voor vier van de hopeesten die wel al in kaart waren gebracht, de beschermingsprocedure in te zetten. Dat was de vraag van mevrouw Van der Borght. Er is nu een bescherming gebeurd in de streek van Poperinge. Maar waar blijft het hier? Er was al duidelijkheid rond die vier en ik vind dat we niet op een exhaustieve inventaris moeten wachten om die vier waardevolle hopeesten te beschermen.
Sinds onze laatste bespreking heeft het VIOE de gemeentebesturen van Aalst, Asse, Dilbeek en Ternat gecontacteerd met de vraag om te laten weten in welke mate het hoperfgoed in die gemeenten al in kaart is gebracht. Daarop is nog geen antwoord gekomen. Het VIOE heeft het aanbod geformuleerd om bestaande overzichten typologisch te evalueren met het oog op een mogelijke bescherming van dit erfgoed, of om een toelichting te geven over de typologische ontwikkeling van hopasten als wetenschappelijke onderbouw voor het in kaart brengen van dit erfgoed in de betrokken gemeenten.
Er is op het VIOE nog geen antwoord binnengekomen. Er zijn daarvoor ook geen termijnen opgelegd. Toch hoop ik dat we een antwoord krijgen. Als men zegt dat men het niet zo heeft begrepen en dat men daar niemand voor heeft en dat men geen lokale vereniging heeft met kennis en expertise, zoals in Poperinge waar men prachtig voorbereidend werk heeft gedaan, dan zal het VIOE zelf het integrale werk doen. Ik neem aan dat het niet bij dat ene contact blijft en dat het VIOE nog eens zal aandringen.
Zoals ik tijdens de vorige bespreking in deze commissie aangaf, wil ik in het algemeen een beroep doen op de bereidheid en de terreinkennis van de gemeentebesturen. Ik wil die kennis optimaal koppelen aan de expertise en de gespecialiseerde kennis van dit industrieel, technisch en landelijk erfgoed. De gegevens over waar nog hopasten of ander hoperfgoed in de betrokken gemeenten te vinden is, is vermoedelijk bekend bij gemeentelijke ambtenaren, heemkundigen of andere erfgoedliefhebbers. Indien deze gegevens aan de expert in mijn administratie kunnen worden bezorgd, bespaart dit veel tijd. Die tijd moet de expert niet besteden aan het systematisch aflopen van de vier betrokken gemeenten, te meer daar die gemeenten in 2008 grote bereidwilligheid en interesse hadden betoond. Op deze manier kunnen we op de kortst mogelijke termijn en in samenwerking het gestelde doel bereiken: de waardering en bescherming van het erfgoed in de streek Aalst-Asse.
Voor het beheer en de actualisatie van de inventarissen streef ik naar samenwerking met particulieren, verenigingen en lokale besturen. Om de kwaliteit van de inventarissen als basis voor een kwalitatief beleid met betrekking tot onderzoek, beheer en bescherming te garanderen, wordt alle aangeleverde informatie door het VIOE wetenschappelijk getoetst. Enkel relevante en correcte gegevens over onroerend erfgoed worden in de inventaris opgenomen. Deze screening neemt vanzelfsprekend veel tijd in beslag. Daarom werkt het VIOE tegelijkertijd aan een verbetering van de kwaliteit van de aangeleverde informatie. Gebruiksvriendelijke handleidingen en wetenschappelijke begeleiding zijn hierbij belangrijke leidraden voor wie al dan niet op vrijwillige basis werk wil maken van de inventarisatie van het erfgoed. Het werken met de handleidingen biedt voordelen voor zowel de partners als voor mijn administratie, maar uiteindelijk vooral voor het onroerend erfgoed dat centraal staat in heel deze zaak.
Mijn administratie besteedt dus reactief en proactief voldoende aandacht aan de kwaliteit van de inventarissen die zij beheert. Bovendien krijgen particulieren, erfgoedverenigingen en lokale besturen op deze manier de kans om via deze inventarissen zorg te dragen voor het onroerend erfgoed dat zij belangrijk vinden en dat bovendien van gewestelijk belang is.
Het VIOE gaat proactief op zoek naar externe inventarissen als het kan garanderen dat de aangereikte informatie op een goede en efficiënte wijze geanalyseerd en verwerkt kan worden. Koste wat het kost wordt immers vermeden dat te hoge verwachtingen van externen voor hun inventarissen niet kunnen worden ingelost.
Ik wil die werkwijze illustreren met twee zeer goede recente praktijkvoorbeelden.
In het kader van de opmaak van de onderzoeksbalans deed het VIOE in 2008 een onderzoek naar de bestaande inventarissen die een input zouden kunnen leveren voor het aanvullen van de inventaris Bouwkundig erfgoed. Voor de realisatie van dit project is op verschillende sporen gewerkt. Er werd aan een groep contactpersonen gevraagd om mee te helpen zoeken naar informatie over hun vakgebied of regio. Zo werden de vijf Vlaamse diensten voor Onroerend Erfgoed en de Vlaamse Erfgoedcellen bevraagd. Daarnaast is een open oproep tot het aanleggen van inventarissen gelanceerd via de website van het VIOE en via een aantal erfgoedtijdschriften: het West-Vlaamse In de Steigers, Monumenten & Landschappen en Heemkunde Vlaanderen. Ten slotte werden de belangrijkste wetenschappelijke bibliotheekcatalogi op inventarissen doorzocht. Aan de Universiteit Gent werd in de vakgroep Kunstwetenschappen een steekproef gedaan van de licentiaatsverhandelingen Bouwkunst. Dit had zeer interessante resultaten. In de onderzoeksbalans vindt u een niet-exhaustief overzicht van bestaande lokale inventarisprojecten die van een geografische afbakening vertrekken en die daarbinnen een overzicht bieden van het waardevolle bouwkundige erfgoed. Hiermee is een overzicht van inventarissen gemaakt. De screening van de gebruikte methodologieën en de bruikbaarheid van de beschrijvingen, administratieve gegevens en locatie van de gegevens in deze inventarissen blijft natuurlijk noodzakelijk indien een opname in de inventaris van de Vlaamse overheid wordt overwogen.
Een nog recenter voorbeeld van de proactieve aanpak voor het aanvullen van de eigen inventarissen van het VIOE in 2009, was de oproep om het oorlogserfgoed te helpen in kaart te brengen. Via een online formulier konden gegevens over onderzoek en inventaris van wereldoorlogerfgoed in heel Vlaanderen aan het VIOE worden bezorgd. In totaal zijn meer dan 70 interessante projecten gemeld door lokale besturen, heemkundige kringen, culturele raden en particulieren.
Die projecten worden op dit moment geëvalueerd op hun bruikbaarheid voor het aanvullen van de inventaris van het wereldoorlogerfgoed in Vlaanderen. De resultaten van die informatie zullen voor het zomerreces voor iedereen raadpleegbaar zijn op de website van de Onderzoeksbalans Onroerend Erfgoed.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Minister, in de hoofdlijnen komen we back to basics. Het is duidelijk dat u het VIOE ziet als de wetenschappelijke instelling die de leiding neemt in het inventariseren, onderzoeken en ontsluiten van de resultaten. Op dat vlak is het misverstand alleszins opgehelderd.
Inzet van mankracht is heel significant. Ik zal dat voorbehouden voor schriftelijke vragen. We moeten er vooral voor zorgen dat we die mensen optimaal kunnen inzetten, zeker in het kader van de herinventarisatie. Ik krijg signalen dat er af en toe ad hoc wordt opgetreden, waardoor de efficiëntie ver weg is. Op 1 dag kunnen de mensen niet de noodzakelijke efficiëntie bereiken omdat ze soms op terrein komen waarvan ze onvoldoende kennis hebben. Door een gebrek aan voorbereiding laat de efficiëntie te wensen over.
De thematische inventarisatie is bekend: de historische tuinen en landschappen, en onze orgels, die we hebben gerestaureerd. Het verhaal van Renaat Braem krijgt zijn voltooiing na 10 jaar onderzoek.
Minister, u zegt dat de herinventarisatie is opgestart binnen stadskernen als Leuven en Antwerpen. Renaat Braem zal niemand betwisten, maar gelukkig zijn er nog andere belangrijke 20e-eeuwse architecten actief geweest in die steden. Ik noem één opmerkelijk architecturaal project van niemand minder dan de eerste Vlaamse Bouwmeester bOb Van Reeth, op de Antwerpse kaaien. Als u begint te inventariseren, zou het de moeite zijn om ook daarnaar te kijken. Ik dank u trouwens voor het voortzetten van de bescherming van de mooie architectuurpareltjes van iemand als Jo Crepain, die ons ondertussen is ontvallen.
Samenwerking in archeologie is gemakkelijker omdat daar meldingsplicht is. Men moet melden welke vondsten men heeft gedaan. Ook dat heeft wat sensibilisering met zich meegebracht. Dat is een goede zaak. Ik kijk alleszins uit naar de handleiding inventarisatie bouwkundig erfgoed. Dat kan een belangrijke leidraad zijn.
Minister, toen u begon over de interne staatshervorming, was ik de draad even kwijt. Misschien moeten we dat debat op een ander moment voeren, ook naar aanleiding van de discussie over de koppelsubsidies. Wie doet wat, wie is waarvoor bevoegd? Hoe zit het met de reorganisatie van onze structuren voor erfgoed die we hadden opgestart?
We moeten misschien overwegen om bij de start van een thematisch-typologische afweging een consensus te bereiken over kwaliteit en waarde van inventarissen die worden aangeleverd. Er zijn al twijfels geweest bij het VIOE over de basisinventaris van de Keteniers. We kunnen grote vragen stellen bij de inventaris van de Faluintjes in de streek van Aalst. De gids voor het Belgisch luchtvaartpatrimonium hebben we ooit bekeken als een leuke start.
Als we de inventarisatie die is gemaakt door vrijwilligers of verenigingen, niet als waardevol erkennen, zouden we best op voorhand bepalen wat wordt aangeleverd en hoe we ermee werken en welk gevolg we eraan geven. We moeten er geen sterrenrestaurant van maken, om 1 of 2 of 3 sterren te geven, maar het zou goed zijn om bij de start een kwalificatie te geven en te zeggen hoe we ermee omspringen. Dat zou veel misverstanden tussen enerzijds het VIOE en de overheid, en anderzijds het vrijwilligerswerk oplossen.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Mijnheer Van Mechelen, u hebt enkele besluiten getrokken. We zijn het in grote lijnen eens. U hebt bijkomende suggesties gedaan voor andere interessante architecten. We noteren dat meteen. Alle waardevolle suggesties nemen we in aanmerking.
Het debat over de interne staatshervorming zullen we later moeten voeren. Het is in elk geval de bedoeling dat beleidsprocessen over maximaal twee niveaus gaan. We weten dat lokale overheden heel nauw zijn betrokken bij het onroerend erfgoed. Ik doe nog geen voorafname over welke twee niveaus in beeld zullen komen. Het is vanzelfsprekend dat steden en gemeenten daarin een grote rol zullen willen blijven spelen omdat zij het terrein kennen. Maar dat is een ander debat.
Brugge heeft daarin een traditie en heeft kennis en expertise opgebouwd. Ook bij andere gemeenten ontstaat het. Kleinere steden en gemeenten gaan zich zelfs verenigen om gezamenlijk een erfgoedbeleid te ontwikkelen. Voor één ambtenaar-expert is er te weinig werk, die kunnen ze zich niet veroorloven. Samen kunnen vijf gemeenten dit wel. Ze kunnen elk 20 percent het loon betalen. We moeten hier oog voor hebben.
Ik loop niet vooruit op de resultaten van het debat over de interne staatshervorming. Dit wordt met betrekking tot alle beleidsdomeinen gevoerd. Ik ben hiermee bezig met betrekking tot het binnenlands bestuur. Het staat vast dat we oplossingen voor het erfgoed zullen moeten vinden.
Tot slot wil ik nog even ingaan op de laatste suggestie van de heer Van Mechelen. Hij heeft het daarnet gehad over de beoordeling van de lokale inventarissen. Indien we in staat zouden zijn die inventarissen beter te evalueren of te waarderen, zou het agentschap dit zeker moeten onderzoeken. Door middel van deze handleiding willen we de mensen op het terrein helpen. Het gaat om spontane vragen. Dit zal in de toekomst nog gebeuren. Veel mensen zijn op dit vlak actief. Ik denk aan vrijwilligers, verenigingen, heemkundige kringen, steden en gemeenten.
Onze administratie stelt geregeld vast dat deze actoren bijna parallel werk hebben geleverd. Ze hebben een eigen kader ontwikkeld. Aan de kust is dit in volle gang. Koksijde en Oostende zijn ermee bezig. Knokke heeft dit ook al aangekondigd.
Het lijkt me dan ook een goed idee dat het VIOE een handleiding ontwikkelt. Op die manier kunnen we deze mensen een instrument aanbieden. Dit instrument moet hun duidelijk maken hoe ze dit kunnen aanpakken. We willen vermijden dat we hun werk goedbedoeld maar onbruikbaar moeten noemen. In die gevallen moeten we zelf van voren af aan herbeginnen. Indien hier veel energie in is geïnvesteerd, is dit zeer jammer.
Het gaat hier niet om een verplichting. De handleiding is bijna klaar. We zullen de handleiding eerst uittesten. Die proefperiode moet duidelijk maken hoe alles op het terrein verloopt.
De voorzitter : De heer Van Mechelen heeft het woord.
De heer Dirk Van Mechelen : Als de kustgemeenten zich met hun eigen erfgoed willen bezighouden, moeten ze wel de Villa Malvinas laten staan.
De voorzitter : Het incident is gesloten.