Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 29/04/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het recht op onderwijs voor langdurig zieke kinderen
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Voorzitter, minister, collegas, statistieken tonen aan dat 20 percent van de kinderen in Vlaanderen ten gevolge van sociaal-emotionele problemen, specifieke psychische problemen of ten gevolge van een langdurige of chronische ziekte, kampen met leerachterstand. Te veel afwezigheden in de school kunnen resulteren in een ongekwalificeerde uitstroom.
Er bestaan al heel wat mogelijkheden om deze jongeren te helpen zodat ze na hun herstelperiode nagenoeg naadloos kunnen aansluiten bij hun eigen klas. Helaas zijn deze mogelijkheden nog onvoldoende gekend, en daar knelt het schoentje. Tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH) garandeert langdurig zieke kinderen recht op onderwijs. Met het decreet Basisonderwijs van 1997 kreeg tijdelijk onderwijs aan huis immers een officieel en afdwingbaar karakter. De Vlaamse overheid benadrukt hiermee duidelijk het belang dat zij hecht aan recht op onderwijs voor alle kinderen. Voor diegenen die om een of andere reden niet in de mogelijkheid zijn regulier onderwijs te volgen, wordt met dit decreet voorzien in kansen om via bijscholing leerachterstand te voorkomen.
Buiten het decreet om zijn er echter nog andere mogelijkheden om zieke kinderen te helpen hun leerachterstand beperkt of onbestaande te houden. Om alle initiatieven in verband met dit onderwerp beter op elkaar af te stemmen en om een duidelijk kader te scheppen om het recht op onderwijs van elk kind concreet waar te maken, werd in de schoot van de Koning Boudewijnstichting het Fonds Ivens-Boons opgericht. De deelnemers aan het eerste symposium van het Fonds Ivens-Boons, dat enkele maanden geleden is georganiseerd, waren het erover eens dat, zeker voor kansarme gezinnen, de communicatie over het recht op onderwijs voor langdurig zieke kinderen en de bestaande ondersteuningsmogelijkheden, beter en efficiënter moet gebeuren. Scholen zijn vandaag alleen verplicht om de mogelijkheid op tijdelijk onderwijs aan huis te voorzien in hun schoolreglement. Er staat echter heel veel in een schoolreglement, en spijtig genoeg lezen niet alle ouders dat grondig. Scholen zijn ook verplicht om aan een gewettigde vraag van de ouders te voldoen. Ze zijn dus niet verplicht om zelf stappen te zetten indien een geval zich voordoet.
Minister, onderschrijft u het gebrek aan voldoende informatie over de reeds bestaande onderwijskansen voor de groep langdurig zieke kinderen? Zo ja, kan aan de scholen een soort meldingsengagement opgelegd worden? Kunt u een aanzet geven om in een uitbreiding van de maatregelen voor ouders en hun kinderen te voorzien, zoals ze nu in het decreet Basisonderwijs opgenomen zijn? Verschillende Vlaamse ministers hebben een verantwoordelijkheid in dit verhaal. Mogen we van u initiatieven verwachten om deze problematiek met uw collegas te bespreken? In eerste instantie denk ik aan de minister van Welzijn.
Het symposium heeft een vrij ruime weerklank gevonden en de minister was zelf aanwezig. Hij is dus goed ingelicht over de concrete aanbevelingen die het fonds doet.
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Martens : Voorzitter, minister, collegas, voldoende info is één zaak, maar een goed functioneren van de bestaande projecten is zeker zo belangrijk. Jaarlijks zijn er ongeveer 2000 leerlingen tussen 6 en 18 die langer dan een maand niet naar school kunnen omdat ze langdurig ziek zijn. Vanuit Bednet worden er jaarlijks ongeveer een 100-tal leerlingen begeleid, maar in de toekomst wil Bednet uitbreiden naar 500 leerlingen per jaar. Bednet startte in het schooljaar 2006-2007. Er wordt jaarlijks een beoordeling doorgevoerd, met het oog op de verlenging van de toegekende detachering, maar ook voor de werkingsmiddelen.
Minister, naar aanleiding van uw positieve indrukken tijdens uw werkbezoeken, hebt u aan uw administratie gevraagd om te onderzoeken hoe dit project kon worden voortgezet en uitgebreid. Bijgevolg kwam er een uitbreiding van 100 naar 500 leerlingen. Wil dat zeggen dat de voorwaarden versoepeld worden? Of is dit een tegemoetkoming om eventuele wachtlijsten weg te werken?
Op mijn schriftelijke vragen over wat de budgettaire weerslag is van deze uitbreiding, of er voldoende capaciteit is, hoe groot eventuele wachtlijsten zijn, of er wachttijden zijn en hoe groot die zijn, over de taakbelasting van leerkrachten in TOAH en Bednet, en of er een uitbreiding komt van het aantal ziekenhuisleerkrachten, kon u nog niet antwoorden, omdat er een evaluatie liep. Is die evaluatie intussen afgerond? Zijn er al resultaten van bekend?
Naast TOAH en Bednet en ziekenhuisscholen zijn er verschillende vrijwilligersorganisaties die zich belangeloos inzetten om zieke kinderen bij te werken, zowel aan huis als in ziekenhuizen. Is er een samenwerking met die mensen? Of is er op dat vlak een gebrek aan coördinatie?
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, de collegas hebben de problematiek perfect geschetst. Het is heel belangrijk dat de ouders via allerlei kanalen de beschikbare ondersteuningsmaatregelen kennen. Dat is immers een van de zwaarste zaken binnen het onderwijs, kinderen die ziek zijn en niet kunnen participeren. Als een kind langdurig afwezig is en in het ziekenhuis ligt, is het bijzonder moeilijk om daar contact mee te houden, alleen al omdat kinderen vaak niet gewenst zijn op een kinderafdeling. Voor een volwassene is dat al bijzonder zwaar, laat staan voor een kind.
Ik sluit me heel graag aan bij de vragen van de collegas. Mijn bijkomende vraag ging over de uitbreiding van de capaciteit, onder andere van Bednet, maar dat heeft mevrouw Martens zonet al gevraagd.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collegas, de vraag of het tijdelijke onderwijs aan huis onvoldoende gekend is, moeten we voorzichtig benaderen.
We stellen een aantal dingen vast. Uit de cijfers van de jongste jaren blijkt dat het aantal kinderen en jongeren dat we met tijdelijk onderwijs aan huis helpen, stijgt. In 2005-2006 was dat in het basisonderwijs 162, in 2006-2007 201, in 2007-2008 zelfs 212, en in 2008-2009 206. Voor het secundair onderwijs bedroeg dat aantal 238 in 2005-2006, 378 in 2006-2007, 393 in 2007-2008 en 360 in 2008-2009. Er is daar dus toch een stijging aan de gang.
Diezelfde cijfers leren ons ook dat niet elke school jaarlijks geconfronteerd wordt met de organisatie van tijdelijk onderwijs aan huis. Gelukkig maar, want dat zou betekenen dat nog veel meer kinderen langdurig ziek zijn. Anderzijds is het daarom wel aannemelijk dat scholen, ondanks de verplichting om de bepalingen omtrent TOAH in hun schoolreglement op te nemen, niet zo heel vertrouwd zijn met het gegeven.
We kennen alleen het aantal jongeren dat TOAH krijgt. Cijfers over jongeren die geen TOAH krijgen, maar er eigenlijk wel gebruik van zouden kunnen maken, zijn er niet. We beschikken enkel over gegevens van jongeren die meer dan 30 halve dagen problematisch afwezig zijn. We weten dat in het kader van de schooltoelagen. Wie ziek is, is evenwel niet problematisch afwezig, want een doktersattest wettigt de afwezigheid.
We hebben geen cijfers ter beschikking over hoeveel kinderen langdurig gewettigd afwezig zijn. Niet iedereen die langdurig afwezig is omwille van een ziekte of de gevolgen van een ongeval is gedurende die periode in staat om het TOAH aan te kunnen. Maar ik zou het wel een interessante oefening vinden om, steekproefsgewijs, na te gaan voor enkele regios in hoeverre de cijfers van langdurige afwezigheid overeenkomen met het georganiseerde TOAH. Ik heb mijn diensten daartoe een opdracht gegeven, mevrouw Vanderpoorten. U hebt een terechte vraag gesteld.
Hoe dan ook, hoe meer de mogelijkheden van het TOAH bekend zijn, hoe beter. Het is immers zo, en u onderschrijft dat ook denk ik, dat begeleiding tijdens de periode van afwezigheid van school achterstand beperkt of zelfs vermijdt en de terugkeer vergemakkelijkt. Daarvoor zijn de verschillende maatregelen die we treffen voor zieke kinderen ook bedoeld. Elk initiatief om meer bekendheid te geven aan dit onderdeel van de onderwijsregelgeving is dan ook positief.
We nemen initiatieven. U hebt verwezen naar het Fonds Ivens-Boons in de schoot van de Koning Boudewijnstichting en de link die gelegd wordt naar gezinnen in kansarmoede. Zoals u hebt gezegd, was ik aanwezig op het symposium. Enkele maanden geleden heb ik de heer Ivens ook persoonlijk ontmoet op mijn kabinet om met hem nog eens een overzicht te maken. Hij heeft een heel belangrijk punt aangehaald en hij is als mens enorm geëngageerd. Dat waardeer ik als minister. Mijn medewerkers en die van minister Lieten, vanuit haar bevoegdheid als minister van Armoedebestrijding, hebben met het fonds contact gehad en met het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen om te kijken hoe we het TOAH kunnen inpassen in de problematiek van kansarmoede. Vaak loopt de communicatie fout bij kansarme gezinnen.
U vraagt of ik maatregelen kan nemen voor de uitbreiding van de voorwaarden. Maatregelen voor het onderwijs aan zieke kinderen zijn een typisch voorbeeld van regelgeving die constant aandacht krijgt en constant verbeterd wordt. In 1997 werd in het decreet Basisonderwijs het TOAH geïnstalleerd. In 1997 was het zo geregeld: enkel voor lager onderwijs, 28 dagen wachttijd en 2 uur per week. De afstand tussen de school en de verblijfplaats moest 10 kilometer zijn voor gewoon onderwijs en 20 kilometer voor buitengewoon onderwijs.
Sindsdien is het systematisch verbeterd: uitbreiding naar het secundair onderwijs en 5-jarige kleuters, inkorting van de wachttijd van 28 naar 21 dagen, wegvallen van de wachttijd voor leerlingen die hervallen en behoud bij minder dan de helft van de schoolhervatting. Er is een regeling ingevoerd voor chronische ziekte, met één attest per schooljaar door de geneesheer-specialist, waarbij de ondersteuning vrijkomt telkens na een contingent van 9 halve dagen afwezigheid. Het aantal lestijden of lesuren is van 2 naar 4 gegaan. De kilometers zijn hetzelfde gebleven, maar er is een volledige betaling van verplaatsingskosten indien er een grotere afstand is.
Als we naar de toekomst kijken, doen we dat naar mijn aanvoelen het best binnen een nieuw referentiekader betreffende leerzorg waarin een leerzorgniveau 5 voorzien wordt. Dit leerzorgniveau is bedoeld voor leerlingen die omwille van medische, psychiatrische, justitiële of residentiële opvang of begeleiding niet of niet voltijds aanwezig kunnen zijn op school, maar die we toch niet willen loslaten. Leerzorgniveau 5 vat in de eerste plaats alle maatregelen voor leerlingen die tijdelijk of niet naar school gaan. Daarnaast heeft het leerzorgkader en dus ook het leerzorgniveau ook altijd de bedoeling gehad om hiaten te detecteren. Ik sta niet huiverachtig tegenover een uitbreiding van de voorwaarden of de doelgroepen, zeker niet op termijn, maar we moeten dit plaatsen in een groter geheel. We zijn er ook niet van overtuigd dat een uitbreiding van het TOAH altijd en voor elke doelgroep de geschikte oplossing is. Zo zal voor sommige situaties een regeling zoals we die kennen voor de kinderpsychiatrische diensten een betere oplossing bieden.
Ik heb al overlegd met minister Lieten. We kijken hoe we dat verder kunnen uitbreiden. Ik overleg ook met minister Vandeurzen. We kijken of we niet nog wat meer synergie kunnen teweegbrengen.
Bednet ben ik bijzonder genegen. Ik weet niet of u al eens hebt gezien hoe dat werkt in een klas. Het is emotioneel om te zien hoe die kinderen ermee omgaan. Ik heb het zelf meegemaakt. Ik vind dat heel goed. In het kader van leerzorg moeten we kijken of formules zoals toegepast door Bednet vervangend kunnen optreden voor het thuisonderwijs. Ik denk dat we die richting uit moeten, maar de evaluatie is nog niet klaar.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik dank u voor uw zeer positieve antwoord, minister. Leerzorg lijkt me inderdaad een goede piste. Als de steekproef achter de rug is, kunnen we daar dan de resultaten van vernemen?
Minister Pascal Smet : Absoluut. Daarom heb ik het ook uitdrukkelijk vermeld.
Mevrouw Katleen Martens : Wanneer wordt het resultaat van die evaluatie verwacht?
Minister Pascal Smet : Dat heb ik niet in mijn hoofd.
Mevrouw Katleen Martens : Is er een coördinatie voor de verschillende mensen en organisaties die belangeloos werken? Of werken zij volledig los?
Minister Pascal Smet : Ik denk dat die lokaal coördineren met betrokkenen. Ik wil dat wel eens nakijken voor u.
De voorzitter : Het incident is gesloten.