Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 01/04/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Danielle Godderis-TJonck tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de begeleiding op school van kinderen met diabetes
De voorzitter : Mevrouw Godderis heeft het woord.
Mevrouw Danielle Godderis-TJonck : Minister, in de voorstelling van het jongste jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat werd in een knelpuntennota aandacht gevraagd voor het stijgende aantal problemen bij het begeleiden van kinderen met diabetes type 1 in het onderwijs.
Diabetes type 1 is een vorm van suikerziekte waarbij de alvleesklier nauwelijks insuline aanmaakt en die voorkomt vanaf de kinderleeftijd. Bij deze vorm is het belangrijk dat de suikerspiegel meerdere malen wordt gecontroleerd om de aangepaste dosis insuline toe te dienen. Controle en toediening moeten dus ook gebeuren in de schoolomgeving.
Het is in deze context dat de Vlaamse Diabetescentra voor Kinderen en Adolescenten (VDKA) vaststellen dat steeds meer onderwijzend en begeleidend personeel in het basisonderwijs elke vorm van medische handeling of interventie bij leerlingen met diabetes weigert wegens de dreigende juridische verantwoordelijkheid. Dat gebeurt op basis van KB nummer 78 van 10 november 1967, de wet op de gezondheidsberoepen, dat verklaart dat enkel gekwalificeerd personeel een medische behandeling kan stellen.
Een belangrijke kwestie hierin is wat verstaan wordt onder de term medische handeling en de toepassing op de bepaling van de bloedspiegel en de toediening van insuline.
De grootste slachtoffers zijn de kinderen en jongeren met diabetes die door het ontbreken van begeleiding bij hun ziekte hun schoolloopbaan ernstig bedreigd zien worden. Dit kan als discriminerend worden bestempeld en druist in tegen bepaalde principes geponeerd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
De discussie over de invulling van de term medische handeling is er een voor het federale niveau.
Van de minister van Onderwijs zou ik graag vernemen hoe deze problematiek door de Vlaamse scholengemeenschap wordt aangepakt. Bent u op de hoogte van de problematische begeleiding van leerlingen met diabetes in de Vlaamse scholen? Hoe wilt u de zorgondersteuning van deze kinderen degelijk begeleiden? Zijn er andere groepen van leerlingen die extra zorgbegeleiding nodig hebben? Gaat u uw federale collega van Volksgezondheid aanspreken over deze problematiek, gezien de impact op een kwetsbare groep in Vlaanderen en bij uitbreiding op andere gemeenschappen van het land? Kan dit eventueel worden besproken op het Overlegcomité?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collegas, ik deel de bezorgdheid van mevrouw Godderis over de participatie van kinderen met een chronische of langdurige aandoening of ziekte waarvoor ook tijdens de schooluren medicatie moet worden ingenomen of toegediend. In uw vraag verwijst u specifiek naar kinderen met diabetes type 1, maar daarnaast zijn er kinderen met een andere chronische of langdurige aandoening die specifieke zorgen tijdens de schooluren nodig hebben, zoals epilepsie.
Ik vroeg mijn administratie dan ook reeds eind vorig jaar om hierover met vertegenwoordigers uit de medische sector en de onderwijswereld aan tafel te gaan zitten. Uit dat overleg, dat plaatsvond in december 2009, bleek dat ouders de school niet altijd inlichten over de chronische of langdurige ziekte van hun kind. Dit is een probleem. Op school zou er immers minstens één persoon op de hoogte moeten zijn. Daarom raden we scholen nu ook aan om bij de inschrijving te vragen of het kind een chronische of langdurige aandoening heeft. Bij chronische ziekte zou ook het CLB altijd betrokken moeten worden omdat dit heel wat implicaties kan hebben op het leren en participeren op school.
Specifiek wat betreft diabetespatiënten, bleken er tot nu weinig scholen te zijn waar niemand bereid werd gevonden om een inspuiting te geven. Scholen met kinderen met diabetes krijgen nu al één keer een diabetesteam op bezoek dat hen goed informeert en richtlijnen op papier meegeeft over de toe te dienen medicatie. Bovendien zegt de medische sector ons dat leerlingen vanaf 6 en 7 jaar zelf hun inspuitingen kunnen toedienen. Dit betekent dat vaak enkel in het kleuteronderwijs de hulp van een leerkracht moet worden ingeroepen. Bovendien komt volgens de medische sector op die leeftijd diabetes slechts uitzonderlijk voor. Toch moet er altijd, ongeacht de leeftijd van het kind, iemand in de school worden gevonden die in geval van nood de inspuiting kan toedienen.
Voor andere chronische of langdurige aandoeningen vind de medische sector het zinvol dat de huisarts of de behandelende arts geschreven richtlijnen voor de school meegeeft, zodat de school er op een veilige en kwaliteitsvolle wijze mee kan omgaan. Gezien de afspraken die uit het overleg tussen mijn administratie, de onderwijswereld en de medische sector naar voren kwamen, denk ik dat er geen bijkomend overleg op federaal niveau, en zeker niet via het Overlegcomité, nodig is.
Laten we kijken wat de afspraken van december in concreto opleveren. Maar ik besef ook dat de aard van ons onderwijs ertoe leidt dat in het samenspel van ouders, scholen en huisartsen deze zaak op schoolniveau moet worden aangepakt, misschien wel op basis van het subsidiariteitsprincipe. In elk geval zijn de richtlijnen gegeven, is het overleg georganiseerd en is de doorstroming van de informatie mogelijk gemaakt.
De voorzitter : Mevrouw Godderis heeft het woord.
Mevrouw Danielle Godderis-TJonck : Ik dank u voor het antwoord. Dit betekent wel dat kinderen met een beginnende diabetes, waarvan de ziekte nog niet door een bloedafname is vastgesteld, bijvoorbeeld tijdens turnlessen in problemen komen zonder dat de leerkrachten weten wat er aan de hand is. Mensen die een lerarenopleiding volgen, krijgen wel een EHBO-opleiding, maar dat volstaat niet om een diagnose te stellen.
Minister Pascal Smet : Uiteraard is dat zo. Ik denk dat die zaken in een persoonlijk onderwijsdossier moeten worden geïntegreerd. In het kader van het decreet op de leerlingenbegeleiding zullen we daarover goed nadenken. Niet alle informatie moet in het dossier komen, want de privacy moet worden gerespecteerd. Maar men kan eventueel wel aangeven dat er iets scheelt, waarna de mensen die het moeten weten, geïnformeerd kunnen worden. U geeft een mooi voorbeeld waarom een persoonlijk onderwijsdossier toch noodzakelijk is.
De voorzitter : Het incident is gesloten.