Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 27/04/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Valerie Taeldeman tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de evaluatie van proefprojecten met betrekking tot centra voor kinderopvang (CKOs)
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Voorzitter, minister, collegas, van mei 2007 tot december 2009 liepen er in Vlaanderen 16 proefprojecten omtrent CKOs (Centrum voor Kinderopvang). In een CKO werkt een groep opvangvoorzieningen lokaal of regionaal samen om het opvangaanbod af te stemmen op de lokale of regionale behoeften. De groep realiseert de drie functies van kinderopvang economisch, sociaal en pedagogisch en besteedt in het opnamebeleid aandacht aan de toegankelijkheid van kinderopvang voor gezinnen uit alle doelgroepen.
Ondertussen is het eindrapport van de proefprojecten CKO afgewerkt. Minister, welke conclusies trekt u uit het afgeronde proefproject CKO, onder meer op het vlak van het opnamebeleid en het pedagogisch functioneren van het aanbod? Welk werkingsgebied van CKO is het meest efficiënte? Gaat de voorkeur uit naar een lokaal of regionaal werkingsgebied? Is er een draagvlak voor het bestendigen van een CKO? Zal de werking van de CKOs worden voortgezet? Zijn er plannen om dit systeem te verankeren in het nieuwe kaderdecreet Kinderopvang?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Naar aanleiding van andere vragen die hier in de herfst werden gesteld over die proefprojecten, dacht ik dat er was afgesproken om het eindverslag in deze commissie te bespreken. Zal dat nog gebeuren? Misschien staat daar wel interessante informatie in voor bespreking in de commissie.
De voorzitter : Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits : Het is nog wat vroeg om daar nu over te discussiëren. We moeten dit probleem opnemen in het decreet over kinderopvang, en dit dus vandaag niet geïsoleerd bespreken. Het is absoluut noodzakelijk dat we inzake het aanbod tot een samenwerking komen, als we willen vermijden dat ouders naar tien verschillende plaatsen moeten lopen om het aanbod te kennen. Dan moet worden uitgemaakt wat het beste niveau is waarop die samenwerking wordt georganiseerd. We moeten het aanbod centraliseren.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : We moeten niet wachten tot het decreet Kinderopvang klaarligt om dat te bespreken. Mevrouw De Vits, u zit mee aan tafel als de debatten over dat decreet plaatshebben. Tegen dat het in de commissie komt, zullen we alleen nog kunnen praten over de keuzes die u hebt gemaakt. Een van de fundamentele keuzes is of we vragen aan alle voorzieningen kinderopvang die binnen een lokale entiteit actief zijn om samen te werken. Destijds was dat gepland door de gemeenten een grotere rol te geven. Of kiezen we zoals in de proefprojecten CKO voor de vrijheid-blijheid van het werkveld, waar de voorzieningen die daar zin in hebben, kunnen samenwerken en waar andere uit de mand vallen, en waarmee je de duidelijkheid voor de ouders niet vergroot, omdat ze niet weten welk kinderopvanginitiatief bij welke overkoepelende entiteit is aangesloten.
Gaan we naar een tweedeling van openbare kinderopvanginitiatieven versus vrije kinderopvanginitiatieven, of durven we die brug te slaan? Dit fundamenteel debat zou ik liever voeren voor de meerderheid beslist. Ik heb daar mijn eigen ideeën over. Misschien is het ook interessant om het werkveld zelf te horen.
Mevrouw Vera Van der Borght : Ik vraag ook naar de evaluatie en wil verwijzen naar een aantal besprekingen die we hebben gehad. Op 29 november 2007 hadden we de bespreking van de begroting 2008, en toen zei onze toenmalige collega Elke Roex dat ze weinig hoorde over de centra voor kinderopvang in de proefprojecten. In het verslag staat: Ze wil weten wanneer de commissie zal kunnen beschikken over de conclusies van dat project. Ze wil dat tijdig kunnen bespreken in de commissie. De fractie wil niet worden geconfronteerd met een beleid dat is uitgestippeld aan de hand van de conclusies zonder dat er in het parlement over werd gesproken. De heer Caron sloot zich hierbij aan. Minister Vanackere heeft toen geantwoord: Voor het vierde kwartaal van 2008 wordt er een rapport verwacht dat conclusies moet bevatten over de CKOs dat moet leiden tot een afstemming van het lokale beleid en een afstemming van vraag en aanbod. Het antwoord aan mevrouw Roex is dat het niet de bedoeling is om een ontwerp van decreet voor te leggen zonder in het parlement overleg te plegen over de lopende projecten en over de evaluatie.
Ik denk dus dat de vraag terecht is om eerst de bespreking van de evaluatie te houden. Mevrouw Dillen, u kunt de documenten vinden op de website van Kind en Gezin. In een van de documenten staat heel duidelijk dat met het eindrapport de proefperiode is afgerond. We moeten dus niet ingaan op de suggestie van mevrouw De Vits. Kind en Gezin voorziet vanaf 2010 niet meer in begeleiding of projectsubsidies voor de proefprojecten.
Het is inderdaad nuttig om niet te wachten tot het kaderdecreet er is, want ik vraag me af hoe de situatie vandaag is met de zestien proefprojecten. Is er nog een financiering voor? We moeten hierover duidelijkheid krijgen. Maar in eerste instantie vraag ik ook eerst een bespreking van de evaluatie om dan na te gaan hoe we verder gaan. Dat lijkt me de logica zelf.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, collegas, er zijn een aantal conclusies over de werking van CKOs, die over de lokale kinderopvang gaan.
De zoektocht naar kinderopvang verloopt vlotter. Men moet maar één keer de vraag stellen. Betere en gecentraliseerde informatie voor de ouders zorgt voor een transparanter opvangaanbod. Ouders kunnen worden ondersteund in het zoeken naar opvang. De beschikbare plaatsen worden beter benut. De wachtlijst wordt uitgezuiverd van dubbele aanmeldingen.
Belangrijk is ook nog dat de proefprojecten CKO meer kansen bieden aan maatschappelijk kwetsbare gezinnen om opvang te vinden. De samenwerking verhoogt mogelijkheden tot actieve toeleiding binnen een gezamenlijk voorrangsbeleid. Hiervoor is het nodig om het coördineren van opvangvragen te koppelen aan het opnamebeleid. Dit beleid zorgt ervoor dat alle ouders dus ook maatschappelijk kwetsbare hulp krijgen in hun zoektocht naar opvang.
Op vlak van de pedagogische functie van de kinderopvang geeft men aan dat deze samenwerking een ondersteunende impact heeft op de deskundigheid en professionaliteit van de opvangvoorzieningen, onder meer door het delen van kennis en het gezamenlijk organiseren van vormingen. Samenwerken motiveert hen om blijvend hun inhoudelijke werking te versterken.
Deze proefprojecten waren opgezet om te leren over de mogelijkheden en beperkingen van samenwerking binnen dit versnipperde landschap met zn vele en diverse initiatiefnemers en dit in functie van een nieuw decretaal kader. Kind en Gezin heeft vanaf 2010 geen specifieke begeleiding of projectsubsidie meer voor de proefprojecten. Elk samenwerkingsverband kan wel op eigen initiatief verder werken. Wie dat wenst, kan ook steeds een nieuw initiatief nemen om samen te werken aan de kernopdrachten van een CKO.
In het perspectief van een nieuw decreet moeten een aantal resultaten van deze proefprojecten worden bekeken. Er is de meerwaarde van één lokaal en waar nodig regionaal informatiepunt over kinderopvang waar gezinnen informatie vinden over beschikbare opvangplaatsen en ondersteuning krijgen in de toeleiding naar een opvangplaats. Voor de opvangvoorzieningen moet dit toelaten om het beschikbare opvangaanbod zo optimaal mogelijk te benutten. De kwalitatieve meerwaarde van samenwerken is zeker ook aangetoond. Een optie is om in de toekomst elke opvang voor pedagogische en kwalitatieve aspecten intern of extern te laten omkaderen door een pedagogisch gekwalificeerde persoon of instantie.
Er zijn uiteraard nog een aantal vragen waarover we nog geen duidelijke positie hebben ingenomen, maar waarover wordt gepraat in het perspectief van een nieuw decreet. Een aandachtspunt blijft wie de initiatiefnemer is van deze samenwerking. Wat is de rol van de lokale overheid? Is er een onderscheid tussen de regie- en actorrol? Deze vragen komen in de discussie rond het decreet nog volop aan bod zodat er een visie wordt ontwikkeld die het kaderdecreet kan onderbouwen.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U formuleert zelf een aantal voordelen van een CKO. Een aantal proefprojecten lopen ten einde. Blijkbaar waren de CKOs een goed antwoord op het versnipperde opvanglandschap in Vlaanderen. Die versnippering leidt ertoe dat ouders soms moeilijk een plaats vinden en dat er geen zicht is op het werkelijke tekort in de opvang. Veel voorzieningen werken apart en geïsoleerd. Ik kan concluderen dat de CKOs daar blijkbaar een antwoord op bieden.
Wij wachten de verdere voorbereiding af en de verankering van dergelijke werking in het kaderdecreet Kinderopvang.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Minister, ik dank u voor uw antwoord. We hebben een aantal vragen gesteld die u niet moet beantwoorden. Het parlement is meester van zijn eigen agenda. Voorzitter, laat ons bij de regeling van de werkzaamheden eens nagaan hoe we dit kunnen bespreken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.