Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 04/03/2010
Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de tegemoetkoming aan de Brusselse instellingen voor hoger onderwijs
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Soms is het in dit parlement theater zoals te verwachten en te voorzien was, met referentie aan een stuk van Jan Fabre. Ik ken het antwoord van de minister nog niet, in tegenstelling tot het debat van gisteren.
Ik wil het hebben over de mogelijke tegemoetkoming aan de Brusselse instellingen voor hoger onderwijs. We weten in welke situatie het hoger onderwijs in heel Vlaanderen zich bevindt: er moet worden gerationaliseerd in functie van het doorwerken van de Bolognahervorming en er is de moeilijke financiële situatie waardoor moet worden bespaard. Elke hogeronderwijsinstelling in Vlaanderen kampt daar vandaag mee, maar het lineair doorwerken van deze twee mechanismen komt misschien in enkele Brusselse instellingen iets harder aan. Ze zitten sneller op het bot dan andere instellingen waar er soms nog wat vlees en vet is.
Bepaalde zaken laten mij toe om hier toch nog eens bijzondere aandacht te vragen voor het hoger onderwijs in Brussel. Het bevindt zich in een meer internationale sfeer dan sommige andere hogeronderwijsinstellingen, al moet ik mijn woorden wikken en wegen. Het is ook zo dat vele andere hogeronderwijsinstellingen in Vlaanderen voor flankerend beleid een beroep kunnen doen op lokale overheden. Dat is hun gegund, want het is een normale situatie. Die lokale overheden bieden maar al te graag een bepaalde ondersteuning aan die instellingen omdat zij mee zorgen voor het prestige van de stad en voor instroom. Daar is het in Brussel wel wat moeilijker. De VGC probeert een bepaalde rol te spelen, maar heeft niet voldoende allure om op deze schaal mee te kunnen werken. Er zijn dus elementen die anders liggen dan in andere steden.
Vanuit de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) hebben de gemeenschappelijke rectoren u recent gecontacteerd om voor dit probleem aandacht te vragen. Mochten alleen de Brusselse instellingen aandacht vragen voor dit probleem, zou ik die vraag misschien ook stellen. Dat is nu eenmaal onze opdracht en ons lot als volksvertegenwoordigers. We komen altijd ergens vandaan en in die zin vertegenwoordigen wij de Vlaamse natie als geheel en onze achtertuin. We bewegen ons elke dag in dat spanningsveld. Dat is niet altijd even gemakkelijk.
Het nieuws is dat de rectoren van alle Vlaamse onderwijsinstellingen hebben verklaard dat we een nieuwe stap zouden moeten zetten om op meer objectieve gronden een inspanning voor de Brusselse hogeronderwijsinstellingen te leveren. Dat kan op drie, in mijn ogen overigens complementaire, manieren gebeuren.
Het minimum minimorum is de enveloppe die de vorige Vlaamse Regering heeft vrijgemaakt voor het platform dat de Vlaamse hogeronderwijsinstellingen in Brussel overkoepelt. De besparingen hebben daar echter toegeslagen. De vraag is wanneer de volledige enveloppe zal worden toegekend.
Het mag wat verder gaan. De andere hogeronderwijsinstellingen kennen een bijzondere toelage, die inhoudt dat een gedeelte van de mobiliteitskosten van het personeel kan worden opgevangen. In Brussel is dat niet mogelijk. Hoe lossen we dat op? Het gaat hier om een objectief verschil. Ik permitteer me de luxe de minister hierover vragen te stellen. Dat is nu eenmaal de rolverhouding waarbinnen we ons bevinden. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Daarnaast kunnen we een breder debat voeren. Moeten we al dan niet een additionele Brusselnorm voor het hoger onderwijs invoeren? Een aantal zaken hebben met internationalisering te maken. Zelfs op dit onderwijsniveau hebben bepaalde zaken zelfs met taalachterstand te maken. Verder spelen de prijzen van de huisvesting een rol. Daarnaast nemen de andere lokale besturen een aantal flankerende maatregelen. Die zijn hier niet of veel minder aan de orde. Ik zou nog andere factoren kunnen opsommen.
Het lijkt me niet slecht deze zaken eens te objectiveren. Indien we dit niet zouden doen, zouden we in de nattevingersfeer blijven steken. Dat is goed voor passionele debatten, maar niet om rationele oplossingen te vinden.
Minister, welke perspectieven biedt u om met deze pijnpunten om te gaan? Het gaat niet enkel om de enigszins voorspelbare vraag van het Brussels hoger onderwijs. Alle Vlaamse rectoren hebben een duidelijke vraag gesteld. Welke antwoorden op deze pertinente vragen mogen we op korte en op middellange termijn verwachten?
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Voorzitter, ik sluit me graag aan bij de pertinente vragen van de heer Gatz. Hij heeft al gealludeerd op het feit dat de Brusselse instellingen niet altijd worden verwend door de omgeving waarin ze functioneren. Dat is zeer paradoxaal. Enerzijds ageren ze in een zeer internationale omgeving. Anderzijds zijn ze met handen en voeten gebonden aan lokale besturen, waar we ons soms vragen bij kunnen stellen. Eigenlijk zouden we hier partners van de instellingen mogen verwachten. Dat blijkt niet steeds het geval te zijn. Er is een groot verschil met de Vlaamse instellingen in Vlaanderen.
Minister, ik zou u graag een bijkomende vraag stellen. Het gaat om een knelpunt dat momenteel een heel belangrijk rationalisatieproject van een belangrijke Brusselse hogeschool en een Brusselse universiteit hypothekeert, namelijk de lage investeringscapaciteit.
Bent u bereid te onderzoeken of u voor de Brusselse campusconsolidaties, die erop zijn gericht de verspreide campussen van de instellingen in het licht van rationalisering en synergievoordelen tot grotere gehelen te laten evolueren, in een tegemoetkoming zou kunnen voorzien?
Ik verwijs hier naar de specifieke kenmerken van de Brusselse immobiliënmarkt. De heer Gatz heeft hier ook al naar verwezen. De prijzen voor de aankoop van gronden en de huur van gebouwen verschillen zeer sterk met wat in andere Vlaamse regios kan worden waargenomen. Daarnaast is er een gebrek aan steun van de lokale partners. Zou u dit overwegen? Op die manier zou u een al te grote discrepantie tussen de mogelijkheden van onze universiteiten en hogescholen reduceren.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, de oprichting en de financiering van Vlaams Overlegplatform Hoger Onderwijs Brussel (VLOPHOB) heeft een dubbel doel. Het eerste doel is het scheppen van meer samenwerking tussen de instellingen. Het tweede doel is het nemen van maatregelen om een aantal remmende factoren weg te werken die aan de ligging in Brussel zijn verbonden. Het is de bedoeling van de vorige Vlaamse Regering geweest een flankerend beleid mogelijk te maken. Het gaat niet om een compenserende financiering.
In de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor 2008 is voor de eerste maal een bedrag van 2 miljoen euro ingeschreven. Ten gevolge van de moeizame oprichting van het platform is de Vlaamse Regering pas op 5 december 2008 tot de toekenning van dit in de begroting 2008 ingeschreven bedrag overgegaan. Deze middelen waren bestemd voor de financiering van acties en projecten tijdens het academiejaar 2008-2009. In 2009 moest het platform een beleidsplan voor de periode 2009-2013 voorleggen. In dat beleidsplan moesten de gemeenschappelijke acties en doelstellingen met betrekking tot de versterking van het hoger onderwijs in Brussel worden uitgewerkt.
Op 8 juli 2009 heeft het platform bij de Vlaamse overheid een beleidsplan, inclusief meerjarenbegroting, en een werkingsplan voor het academiejaar 2009-2010 ingediend. Het voorleggen van deze plannen gold als voorwaarde voor de uitbetaling van de tweede schijf en van het saldo voor de subsidie voor het academiejaar 2009-2010. Op basis van een aantal fundamentele opmerkingen vanuit het beleid is op 4 december 2009 een aangepast werkingsplan ingediend. Op basis van dit werkingsplan kon de subsidie van 2 miljoen euro worden vastgelegd. De toekenning van de subsidies voor 2009 zijn noodzakelijkerwijze opnieuw aan de periode van een academiejaar, in dit geval het academiejaar 2009-2010, gekoppeld. In 2010 komt hier definitief een einde aan. De vzw moet haar werking en haar financiering op kalenderjaren afstemmen. Hierdoor kunnen de middelen die in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap zijn ingeschreven ook in dat begrotingsjaar worden aangewend. In functie van deze afstemming is voor 2010 1 miljoen euro geschrapt. In feite gaat het niet om een besparing. De subsidiëring wordt op het kalenderjaar gealigneerd. Het gaat niet langer om een periode die 2 jaar bestrijkt.
Ik wil opmerken dat geen enkele universiteit onder de regeling voor de terugbetaling van de aan het woon-werkverkeer verbonden vervoerskosten van het openbaar vervoer valt. Eventuele andere toelagen vallen onder de verantwoordelijkheid van het beleidsdomein Mobiliteit.
Een recurrente toelage die enkel aan de Brusselse universiteiten zou worden uitgekeerd en die buiten de mogelijkheden van de middelen van het VLOPHOB valt, is vanuit het budget voor onderwijs niet mogelijk. Die middelen zouden al van het Brusselfonds moeten komen. Indien het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de aanwezigheid van Nederlandstalig onderwijs belangrijk zou vinden, zou het hier ook voor kunnen zorgen. Dat is momenteel niet het geval.
De eventuele toepassing van een additionele Brusselnorm is een punt dat tijdens het maatschappelijk debat over de mogelijke integratie van de academiserende hogeschoolopleidingen in de universiteiten zeker aan bod zal komen.
De heer Van Damme heeft de synthesenota De toekomst van de academische hogeschoolopleidingen in het Vlaams hogeronderwijslandschap in eigen naam geschreven. Hij verbindt hiermee de Vlaamse Regering of mezelf tot niets. Deze nota vormt de basis voor een debat. Een van zijn aanbevelingen bestaat uit een bijkomende financiële stimulans voor het hoger onderwijs in Brussel. Als minister mag ik geen voorafname op het maatschappelijk debat doen. Ik wil dit debat eerst zijn gang laten gaan.
De opmerking van de heer Gatz over de VLIR klopt. Ik sluit niet uit dat die additionele Brusselnorm tijdens de evaluatie van de financiering aan bod zal komen. De vraag is natuurlijk in welke mate dit element doorslaggevend zou zijn. We horen hier soms andere geluiden over. We zouden eens moeten berekenen wat dit in de praktijk betekent. Dit moet evenwel een onderdeel van het maatschappelijk debat vormen. Het is niet aan mij daar voorafnames op te doen. Dat geldt voor alle aspecten die tijdens dit debat aan bod zullen komen.
De voorzitter : We kijken uit naar dat maatschappelijke debat.
De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Ik kijk daar eveneens naar uit.
Ik heb een duidelijk antwoord op mijn vraag over het eerste denkspoor gekregen. Het debat over het VLOPHOB hebben we naar aanleiding van de bespreking van de begroting en van de beleidsnota al gevoerd. Dat heeft een positief resultaat gekregen.
Het debat over de mogelijke toelagen die aan mobiliteitscriteria zijn verbonden, wordt eventueel naar een andere commissie verschoven. Dit debat vormt echter niet de kern van de zaak. Het gaat hier enkel om een bijkomende toelage.
De kern van de zaak is het globale debat over de additionele financiering die we Brusselnorm zouden kunnen noemen. Volgens de minister is dat momenteel niet mogelijk. Ik heb daar begrip voor. De vraag is of het wenselijk is. Volgens de minister maakt die discussie deel uit van het maatschappelijk debat over de finalisering van de hervorming van het hoger onderwijs. In die zin ligt alles daar op tafel. Op zich is dat een goede zaak. Dat laat immers nog een opening.
Als Brusselaar vind ik dat we de discussie zo veel mogelijk moeten objectiveren. De fase waarin allerlei cadeaus moesten worden gegeven, zijn we al een tijdje voorbij. De romantiek van Vlaanderen laat Brussel niet los heeft ons zeker heel ver gebracht tot enkele jaren geleden, maar we moeten nu misschien meer in aantoonbare zakelijke criteria kunnen zeggen welke middelen waar naartoe gaan en waarvoor. Dat is trouwens een bredere discussie dan alleen die van het hogere onderwijs. In die zin ben ik daar zeker voor te vinden. Ik neem aan dat het voor u toch ook als betrokken minister interessant is. U laat uiteraard het maatschappelijke debat even los, dat is ook de bedoeling. U beschikt natuurlijk ook over een aantal mogelijkheden om die discussie mee te objectiveren. U bent een van de mensen die vaak zegt meten is weten. Dat laat u ook toe om daar zelf bepaalde stappen in te ondernemen. Dat zou ik bijzonder willen aanmoedigen.
Ik ga de brug nu niet leggen naar de steun die mogelijk zou kunnen komen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Op dat vlak deel ik wel uw bekommernis, maar ook daar is het een kwestie tussen mogelijk en wenselijk, en zitten we ook alweer in de problematiek van wafelijzers en andere dingen. Als de vraag zou worden gesteld wat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wil doen als flankerend beleid voor het Nederlandstalig hoger onderwijs, zitten we in een veel bredere discussie. We hopen nog altijd dat we daar uitkomen.
Ik onthoud twee dingen: de VLOPHOB-discussie kent een positief antwoord en de andere discussie wordt verlegd naar de komende weken en maanden. Het zou toch interessant zijn, mocht u daar ook de nodige stappen zetten door eventueel een studie te bestellen of anderen aan te spreken die onafhankelijk kunnen onderzoeken hoe men de criteria kan objectiveren. Ook de bekommernis van de heer Delva kan onderzocht worden, zodat we op een bepaald moment sterker in onze schoenen staan om te weten waarover we nu eigenlijk debatteren en het niet alleen meer gaat over het voluntarisme dat we als sympathieke ketjes tentoon kunnen spreiden.
De voorzitter : Het incident is gesloten.