Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 23/02/2010
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over het milieuhandhavingsrapport 2008
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Mevrouw de minister, mijnheer de voorzitter, geachte collegas, ik heb een vrij lange vraag omdat het een samenvoeging is van vier vragen die ik eerst afzonderlijk had ingediend. U moet het mij dus vergeven.
In het najaar van 2009 werd zowel in de plenaire vergadering als in de commissie Leefmilieu gesproken over milieuhandhaving. In december 2009 kregen we het milieuhandhavingsrapport 2008 van de afdeling Milieu-inspectie toegestuurd.
Het rapport bevat enkele voor mij onthutsende vaststellingen. Ik geef enkele voorbeelden. Bij de verwerkers van afvalstoffen werd 35 percent van de 26 gecontroleerde bedrijven geverbaliseerd omdat ze niet in orde waren met de regels inzake de traceerbaarheid van aan- en afgevoerde afvalstoffen. De inbreuken hadden vooral te maken met het niet correct bijhouden van datum en uur van aanvoer, van de samenstelling van het afval, van de vervoerder of de producent.
Ik geef een tweede voorbeeld. Uit havencontroles bleek dat het aantal illegale zendingen steeg tot 21 percent in 2008, tegenover 12 percent in 2007. Vooral de uitvoer naar China, Hongkong en India werd gecontroleerd. De meeste controles werden uitgevoerd in de Waaslandhaven. Bij drie vierde van de uitvoer van elektroschroot bleek het om illegaal transport te gaan; met name China verbood de invoer van e-schroot.
Ook meer dan een derde van de uitvoer van teerhoudende kabels bleek illegaal te zijn. Ook kunststof wordt voor een belangrijk deel zowat een vijfde illegaal uitgevoerd. Bij 15 percent van de controles op wegtransporten bleek het om illegale transporten te gaan. Bij 27 percent bleek er een overtreding te zijn op de afvalstoffenwetgeving.
Van de gecontroleerde installaties voor biomassa en houtverbranding voldeed slechts 20 percent aan alle VLAREM-verplichtingen.
Van de gecontroleerde koelinstallaties bleek 62 percent niet lekdicht te zijn, waardoor ozonafbrekende stoffen en broeikasgassen ontsnappen. In 2000 werd bepaald dat installaties met R22 moesten worden afgebouwd. Nu, 10 jaar later, blijken er nog steeds heel wat van die installaties in gebruik te zijn en is 91 percent daarvan niet lekdicht.
Bij controles van grondwaterwinningen werd er bij 77 percent van de gecontroleerde bedrijven tekortkomingen vastgesteld. 8 bedrijven werden geverbaliseerd. 39 bedrijven kregen aanmaningen. 3 bedrijven kregen een raadgeving. 8 bedrijven pompten meer grondwater op dan vergund. 9 bedrijven hadden een aftappunt vóór de debietmeter in plaats van erna. 18 bedrijven hadden geen correct geijkte debietmeter. 5 bedrijven voerden de debietmetingen niet correct uit. En bij 36 bedrijven waren de peilputten en/of de metingen niet in orde. Voor mij zijn deze cijfers vrij schokkend, zeker als we weten hoe schaars ons grondwater intussen wordt.
In het kader van hun milieuvergunning moeten nogal wat bedrijven zelf metingen uitvoeren op hun geloosde afvalwateremissie. Uit de controles van de Milieu-inspectie van deze zelfcontrole van 82 bedrijven, bleek dat slechts de helft voldeed aan alle gestelde emissiegrenswaarden. Slechts 70 percent voldeed aan de gestelde voorwaarden voor zelfcontrole.
In 2008 werden 605 processen-verbaal opgesteld en 682 navolgende processen-verbaal waarin aanvullende inlichtingen worden bezorgd aan de procureur des Konings. Enerzijds tonen de cijfers aan dat er wel degelijk wordt gecontroleerd, en dat het aantal controles lichtjes toeneemt. En dat is alvast een positief punt. De beste manier om minder overtredingen vast te stellen, is immers minder of minder streng controleren. Anderzijds tonen de controles aan dat er nog bijzonder veel overtredingen en tekortkomingen zijn. Dat is een negatieve vaststelling.
Aangezien 2008 het laatste jaar is waarin het Milieuhandhavingsdecreet nog niet in werking was getreden de aanpak is intussen veranderd , lijkt het moment geschikt om een evaluatie te maken. Mevrouw de minister, bent u van oordeel dat het aantal controles volstaat? Beschikt u over cijfers voor de periode 2002-2008 waaruit blijkt in hoeveel gevallen een aanmaning of raadgeving van de Milieu-inspectie volstond om een einde te maken aan een overtreding of de anomalie? In hoeveel gevallen kwam er via een administratiefrechtelijk optreden een einde aan een inbreuk? In hoeveel gevallen leidde een proces-verbaal tot een strafrechtelijke veroordeling?
Bent u van plan om de koelinstallaties met R22 versneld uit de omloop te nemen? Zo ja, welke maatregelen kunt u nemen? Bent u van mening dat de huidige regelgeving en de huidige wijze van controle voor de grondwaterwinning volstaan? Ziet u mogelijkheden om te verfijnen zodat een beter resultaat want ik vond dat echt een slecht resultaat en minder tekortkomingen worden bereikt?
Vindt u het niet verontrustend dat 30 percent van de bedrijven die zelfcontroles uitvoeren niet voldoen aan de voorwaarden die hun op dat vlak worden opgelegd? Is deze vaststelling van aard om u te doen twijfelen aan de deugdelijkheid van het systeem van zelfcontrole?
Nogmaals mijn excuses voor het lange verhaal, maar het is een bundeling.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Vandaele, ik denk dat excuses hier niet op zijn plaats zijn. Het gaat hier over de essentie van milieuvergunningen, namelijk het sluitstuk: de handhaving. Dat is zeker aandacht waard in deze commissie.
Het rapport van 2008 is, zoals u zelf zegt, het laatste dat onder de oude regelgeving valt. Het is in ieder geval interessant dat we via zon rapport zicht krijgen op wat er allemaal is gebeurd en wat de resultaten zijn. Meten is weten.
Sinds 1 mei 2009 is het Milieuhandhavingsdecreet volledig operationeel. U vraagt me of we goed bezig zijn. Ik ben dus verplicht om naar dat decreet te kijken. Een van de essentiële elementen van het decreet is een slagkrachtige overheid die kan toezien op de verschillende bestuursniveaus.
Op gewestelijk niveau zijn naast de toezichthouders van de afdeling Milieu-inspectie, nog toezichthouders van 16 andere gewestelijke entiteiten, naargelang hun bevoegdheidsdomein, aangeduid om toezichtstaken op het terrein uit te oefenen. Daarnaast zijn er provinciale toezichthouders en lokale toezichthouders. Wat deze laatste categorie betreft, voorziet het Milieuhandhavingsdecreet in een uitbreiding van de gemeentelijke toezichthouders naar toezichthouders van intergemeentelijke verenigingen en politiezones. Om ervoor te zorgen dat het toezicht door die verschillende toezichthouders op een gecoördineerde manier gebeurt, voorziet het Milieuhandhavingsdecreet in de mogelijkheid om in de schoot van de Vlaamse Hoge Raad voor de Milieuhandhaving samenwerkingsprotocollen af te sluiten tussen de verschillende handhavingsactoren. Deze protocollen zijn in opmaak.
Ik meen dan ook dat in het Milieuhandhavingsdecreet voldoende garanties zijn ingebouwd dat de controles op het terrein, sinds de inwerkingtreding van het voormeld, zullen worden versterkt en meer gecoördineerd zullen verlopen. Ten slotte ga ik ervan uit dat de toezichthouders op de verschillende beleidsniveaus hun taken grondig aanpakken.
U vraagt naar een overzicht voor 2002 tot 2008. De afdeling Milieu-inspectie beschikt inderdaad over deze cijfers. Het gaat echter niet over een standaard-rapportering en het is dus niet gelukt. Omdat dit niet kon binnen het gegeven tijdsbestek, zal het antwoord op deze vraag aan de commissiesecretaris worden bezorgd.
Het milieuhandhavingsrapport van de afdeling Milieu-inspectie vermeldt jaarlijks het aantal opgestelde processen-verbaal. De laatste milieuhandhavingsrapporten geven geen overzicht meer van de beslissingen die de afdeling Milieu-inspectie ontving van de strafrechtelijke behandeling van de door haar opgestelde processen-verbaal. Dit gebeurde na een afspraak binnen de toenmalige commissie Vervolgingsbeleid om deze rapportering te laten uitvoeren door de Federale Overheidsdienst Justitie. Voor recente statistieken inzake de strafrechtelijke vervolgingen in het kader van processen-verbaal over milieudelicten verwijs ik naar de antwoorden op de in de Kamer van Volksvertegenwoordigers gestelde vragen van 16 april 2008 en van 21 oktober 2009.
Uw derde vraag gaat over de afbraak van koelinstallaties. De Europese verordening betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen bevat inderdaad afbouwschemas voor het gebruik van chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFKs), waarvan R22 het meest courant gebruikt is.
De verordening stelt dat tot 1 januari 2015 enkel nog geregenereerde/gerecycleerde HCFKs mogen worden gebruikt bij het onderhoud van bestaande installaties. Het is daarbij heel belangrijk om de definitie van gebruik te begrijpen. Daaruit blijkt dat men de loutere aanwezigheid van R22 in een koelinstallatie niet als gebruik beschouwt. Met gebruik bedoelt men de handeling van het vullen of bijvullen van een koelinstallatie omdat er bijvoorbeeld een tekort is aan koelmiddel. Bijgevolg bestaat er dan ook geen verbod op het in bedrijf houden of bezitten van installaties die HCFKs zoals R22 bevatten. Doordat het gebruik van gerecycleerde HCFKs nog enige jaren wordt toegelaten, wordt de correcte terugwinning gestimuleerd van HCFKs uit bestaande installaties die wel al worden omgebouwd. De teruggewonnen HCFKs hebben dan nog een economische waarde.
Op dit moment stelt men vast dat het aanbod aan HCFKs kleiner wordt, wat de kostprijs ervan de hoogte in drijft. Daardoor zullen exploitanten aangemoedigd worden om over te schakelen naar het gebruik van andere koelmiddelen. Gelet op de kostprijs van een dergelijke omschakeling die binnen de 5 jaar in het merendeel van de gevallen zal moeten worden doorgevoerd, is het echter niet haalbaar om deze uitfaseringsdata nog te vervroegen en de exploitanten te verplichten om hun installatie nog sneller om te bouwen naar een ander koelmiddel. Het Europees vastgelegde uitbanningsschema wordt dan ook gevolgd.
Het Vlaamse beleid op het gebied van koelinstallaties zal zich voornamelijk toespitsen op het voortzetten van de controle van de lekdichtheid van installaties, onder meer op basis van specifieke uitbatingsvoorwaarden die in VLAREM zijn opgenomen, en de verdere implementatie van een certificering van personen en bedrijven die deze installaties onderhouden. Daarbij worden onder meer eisen gesteld aan de vakbekwaamheid van de technici die dergelijke installaties moeten onderhouden.
De huidige regelgeving houdende de vergunningsplicht, aansluitend de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel II van VLAREM, desgevallend aangevuld met bijzondere voorwaarden, zijn voldoende duidelijk en doeltreffend om het meer oppompen dan wat is vergund, het eventueel aftappen vóór de debietmeters, het correct uitvoeren van debietmetingen en peilputmetingen, het correct aanbrengen van peilputten enzovoort op een doeltreffende manier te voorkomen dan wel te bewaken en te beheersen.
Het probleem ligt niet bij de regelgeving maar veeleer bij de naleving van de milieuvoorwaarden. Voor de bescherming van de grondwatervoorraden van Vlaanderen, zowel kwalitatief als kwantitatief, is een afdoende regelgeving en controle noodzakelijk. Voor de controle op grondwaterwinningen is de afdeling Milieu-inspectie bevoegd. Hiertoe is er intern binnen de afdeling een werkgroep Bodem en Grondwater opgericht die via verschillende acties en projecten de controles op de grondwaterwinningen coördineert.
Gelet op de specifieke toezichtsbevoegdheid van de Milieu-inspectie spitsten deze controles zich in 2008 voornamelijk toe op klasse 1-vergunde inrichtingen. Over de klasse 2- of klasse 3-ingedeelde inrichtingen met grondwaterwinningen of de kleinere illegale grondwaterwinningen doet de rapportering van de Milieu-inspectie dus geen uitspraak. Dat betekent echter niet dat ze niet zijn gebeurd.
De controles op de grondwaterwinningen door de Milieu-inspectie gebeuren hetzij door effectieve gedetailleerde terreininspecties hetzij door administratieve controle van de zelfcontroleverplichtingen betreffende grondwater van de exploitanten.
De cijfers in het milieuhandhavingsrapport 2008 van de Milieu-inspectie refereren zowel aan terreincontroles als aan administratieve controles. Ze geven duidelijk weer dat zowel op het vlak van grondwaterkwantiteit slecht geïnstalleerde debietmeters, te veel oppompen van grondwater, peilputten enzovoort als op het vlak van grondwaterkwaliteit slecht uitgeruste productieputten, slecht afgesloten verlaten putten enzovoort verschillende tekortkomingen werden vastgesteld in 2008. Deze tekortkomingen zijn telkens inbreuken op de bestaande regelgeving betreffende grondwater, dan wel op specifieke vergunningsvoorwaarden.
Het percentage aan gecontroleerde bedrijven waar gebreken werden vastgesteld, neemt de afgelopen jaren af, van 79 percent in 2007 tot 67 percent in 2009. Dit toont aan dat de controles wel renderen, maar dat er toch nog frequent gebreken worden vastgesteld. Een van de redenen hiervoor is de gebrekkige kennis. Het aspect grondwaterwinning is bij de meeste bedrijven slechts een nevenactiviteit waarvan de wetgeving minder goed is gekend. Grondwaterwinning is als rubriek pas sinds 1999 ingevoerd in VLAREM. Voordien bestond er een aparte vergunningsprocedure via het besluit van de Vlaamse Regering van 27 maart 1985.
Deze oudere vergunningen met hun specifieke voorwaarden kunnen ook vandaag nog geldig zijn tot uiterlijk 1 januari 2019. Deze overlap van vergunningsregimes maakt voor de exploitanten niet altijd duidelijk aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Een duidelijkere communicatie van de overheid over deze soms technische en complexe regelgeving naar de exploitanten kan er op termijn toe bijdragen dat een aantal van de gebreken die vandaag nog worden vastgesteld, aan de bron worden aangepakt in plaats van na een controlebezoek.
De regelgeving over grondwaterwinningen is sinds de invoering van de VLAREM-trein in 2009 uitgebreid. Zo is er een bijlage toegevoegd met een specifieke code van goede praktijk voor boringen en voor het exploiteren en afsluiten van boorputten voor grondwaterwinning. Veel van de gebreken vastgesteld door de Milieu-inspectie vloeien rechtstreeks voort uit een gebrekkige installatie van de grondwaterwinning. Deze nieuwe bijlage bevat omstandige voorschriften voor de installatie en bescherming van het grondwater. De handhaafbaarheid hiervan is een knelpunt bij de controle van grondwaterwinningen op het terrein aangezien die zich bijna uitsluitend kan richten op gekende grondwaterwinningen en op wat aan het maaiveld zichtbaar is. Gebreken aan bijvoorbeeld de afwerking, uitrusting of afdichting van de boorputten die zich ettelijke tientallen meters onder het maaiveld kunnen bevinden, zijn in veel gevallen niet of moeilijk te controleren, tenzij er gedurende het hele installatieproces wordt gecontroleerd. Deze gebreken kunnen wel degelijk ernstige nadelige gevolgen hebben voor het grondwater, maar de controle hierop is moeilijk te organiseren.
Hoewel de regelgeving de exploitant op dit vlak nu betere richtlijnen en garanties biedt, heeft de exploitant daarom niet noodzakelijk de garantie dat de aanleg of aanpassing van een grondwaterwinning ook effectief zal worden uitgevoerd volgens de regels van de code van goede praktijk. Er bestaat namelijk geen erkenningsprocedure voor boorfirmas, noch een expliciete vermelding in de milieuregelgeving dat boringen of grondwaterwinningen moeten worden uitgevoerd of aangepast door erkende firmas.
Nochtans kan het inschrijven van deze bepalingen in de regelgeving een sterke verbetering brengen. De mogelijkheid hiertoe is al sinds 1997 ingeschreven in het decreet houdende maatregelen betreffende het grondwaterbeheer. Uiteraard moet op deze erkenning dan ook een efficiënt controlesysteem worden toegepast zodat het aantal vastgestelde gebreken op het terrein effectief verder kan afnemen.
Een verplichte registratie van alle uitgevoerde boringen door erkende firmas kan bovendien het ontstaan van illegale winningen ontmoedigen, wat het grondwaterbeheer van Vlaanderen ten goede zal komen. In dit kader kan nu al vermeld worden dat sinds begin 2010 ook de kleinere vergunnings- of meldingsplichtige grondwaterwinningen klasse 3 of een vergund volume binnen 500 kubieke meter per jaar moeten worden uitgerust met een debietmeting en -registratie. Dit maakt het mogelijk om op basis van concrete, dus ook op het terrein controleerbare in plaats van geschatte cijfers, het grondwaterbeheer te ondersteunen. Daardoor kunnen een aantal verdoken vergunningsplichtige grondwaterwinningen aan het licht worden gebracht.
De controles op de grondwaterwinningen zijn vandaag een belangrijk aandachtspunt voor de Milieu-inspectie, wat ook blijkt uit het handhavingsrapport. Deze aandacht zal in de toekomst blijven bestaan.
Een nieuwe uitdaging voor de toekomst om het grondwater bijkomend te beschermen, omvat het aanpassen en mee evolueren van de regelgeving en controles betreffende grondwater aan nieuwe populaire technologieën. Ik denk daarbij onder meer aan geothermie en koude-warmteopslag die in stijgende mate, bij bedrijven maar ook bij particulieren, aanspraak maken op de grondwatervoorraden of de energie aanwezig in de ondergrond voor verwarmings- of koelingsdoeleinden. De milieuregelgeving is op dat vlak technisch nog onvoldoende onderbouwd en dient dus te worden vervolledigd.
Mijnheer Vandaele, ik ben ervan overtuigd dat er een afdoende controle van de zelfcontrole moet zijn door de afdeling Milieu-inspectie. In dat kader wil ik even citeren uit de milieubeleidsnota 2009-2014, pagina 48: Door een verhoging van het aantal lokale toezichthouders gemeentelijk, intergemeentelijk en politiezone zal de Vlaamse Milieu-inspectie zich meer kunnen toeleggen op inrichtingen met een grote milieurelevantie, zoals Seveso- en GPBV-bedrijven (Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging), en op ketentoezicht op afvalstoffen. De handhaving zal verschuiven van een reactieve naar enerzijds een proactieve invalshoek, geconcretiseerd in specifieke thematische handhavingscampagnes, en anderzijds naar een routinematige invalshoek. Bij dit laatste staan emissiegerichte inspecties en controle van de zelfcontroleactiviteiten van de bedrijven centraal. Daarnaast wordt ook aandacht besteed aan het toezicht op niet-vergunde maar wel vergunningsplichtige inrichtingen en activiteiten.
De afdeling Milieu-inspectie heeft zich in haar Milieu-inspectieplan 2010 al voorgenomen om dit jaar een voortgezette inspanning te leveren bij de controle van de zelfcontrole van het oppompen van grondwater, van emissies in de lucht en lozingen van afvalwater, en bij verwerkers van dierlijk afval en verbranders van houtafval. Zelfcontrole door de bedrijven is noodzakelijk, niet alleen om hun milieuprestaties en het voldoen aan de regelgeving te kennen, maar ook om een eigen optimale bedrijfsvoering te verwezenlijken.
Het is dus een verhaal van zelfcontrole, maar ook van voldoende controle op die zelfcontrole.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, ik dank u voor het omstandige antwoord. Ik kijk ook uit naar de cijfers die ik nog van u te goed heb.
Eén kleine kanttekening toch bij het grondwater. U geeft aan dat in 2008 vooral de klasse 1-installaties werden gecontroleerd, en niet de kleinere. Dat maakt het eigenlijk allemaal nog een beetje erger. Als 77 percent van die grote installaties niet conform is, dan hebben we toch wel een probleem.
Ik noteer ook uw suggestie om de boorfirmas eventueel een erkenning op te leggen. Dat lijkt mij een waardevolle suggestie.
De voorzitter : Het incident is gesloten.