Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 23/02/2010
Interpellatie van de heer Johan Deckmyn tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het beleid van de Vlaamse Regering inzake het aanstellen van regeringscommissarissen en de opmerkingen ter zake van het Rekenhof
De voorzitter : De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn : Voorzitter, minister, een rapport van het Rekenhof maakte recent bekend dat het compleet onduidelijk is hoeveel commissarissen en andere afgevaardigden er bij de Vlaamse overheid werken. Na de nobele intenties om in het kader van beter bestuurlijk beleid in 2001 te stoppen met deze regeringscommissarissen, werd dit voornemen in 2007 opnieuw begraven. Het Rekenhof heeft de diverse vertegenwoordigers die de Vlaamse Regering na de herstructurering weer heeft ingevoerd bij diverse openbare rechtspersonen onderzocht. Het heeft geconcludeerd dat het onduidelijk is hoeveel afgevaardigden en commissarissen er precies in de Vlaamse overheid actief zijn.
Bovendien is, behalve wat bezoldigingen en vergoedingen betreft, voor deze vertegenwoordigers nauwelijks iets generieks geregeld. Er bestaan geen generieke regels die de opdrachten en het statuut van de afgevaardigden en commissarissen precies vastleggen. Zo bestaat er bijvoorbeeld voor de wijze van aanstelling en ontslag, de noodzakelijke competenties, de tijdsbesteding enzovoort geen enkele generieke regeling. Hierdoor bestaan er in de praktijk sterke verschillen tussen de verschillende afgevaardigden en commissarissen.
Naar aanleiding van de problematiek van de regeringscommissarissen vroeg ik tijdens de recente begrotingsbesprekingen aan minister-president Peeters om meer duidelijkheid over deze problematiek. De minister-president verwees onder meer naar de passage in de begroting waarin men het onder andere heeft over het herdenken van de figuur van regeringscommissaris. Ik dacht tijdens die bespreking te begrijpen dat de overheid toch vond dat daar een en ander moest worden veranderd.
Naar aanleiding van deze vraagstelling tijdens de begrotingsbesprekingen diende ik een hele reeks gedetailleerde vragen in naar de werking en de status van de regeringscommissarissen die door de Vlaamse Regering worden tewerkgesteld. Ook u, minister, ontving hierover een vraag. Ze werden allemaal gebundeld. Minister-president Peeters kreeg de opdracht om mij een gezamenlijk antwoord te bezorgen.
Mijn vragen werden op 2 december 2009 ingediend en waren 2 maanden later eigenlijk nog altijd niet beantwoord. Ze zijn ondertussen eindelijk wel beantwoord, doch niet volledig. De antwoorden van minister Crevits laten nog even op zich wachten, tenzij ik vandaag of gisteren nog iets zou hebben gemist. Misschien is dit juist omwille van het feit dat er zoals De Tijd in een aantal artikels stelt zoveel mist hangt rond deze zaak van de regeringscommissarissen. Deze krant citeert het Rekenhof met passages zoals Bij gebrek aan een generieke regelgeving kan niet zonder meer worden gesteld dat elke cumulatie onwettelijk is en op het vlak van bestuur, integriteit, gevaar van partijdigheid of schijn van partijdigheid kunnen er evenwel vragen rijzen.
Minister, collegas, het is duidelijk dat er vragen rijzen. Ik kreeg een omstandig antwoord van de minister-president. Het is nog niet volledig, maar het telt toch 23 bladzijden. Ik heb het met veel genoegen en veel belangstelling gelezen, en ik was af en toe toch verbaasd. Ik vroeg onder meer naar de tijdsbesteding. Sommige regeringscommissarissen laten doodleuk weten en ik citeer: De regeringscommissaris houdt het aantal uren per week niet bij. Ik vind dat een vreemd antwoord. Ik vind het nogal gênant om dit vast te stellen. Minister, ik ben zelf werkgever. Als ik mijn personeel vraag naar hun tijdsbesteding en een van mijn personeelsleden zou mij zeggen dat hij zijn tijd niet bijhoudt, dan denk ik dat hij een C4 zal krijgen.
Minister, ik heb het antwoord bij. Ik vind het een misprijzen tegenover de Vlaamse volksvertegenwoordiging, waarvoor de persoon in kwestie wel werkt, dat die in een officieel antwoord laat weten dat een Vlaamse volksvertegenwoordiger mag vragen wat hij wil, maar dat het hem niet aangaat en dat de persoon zijn tijd niet bijhoudt. Ik vind het relatief ernstig. Ik maak er groot bezwaar tegen. Ik zal de betrokkene niet bij naam noemen, maar iedereen kan die uit mijn vraag opmaken. Ik vind dit niet kunnen.
Ik beschik nog niet over alle cijfers, minister. Ik geef een voorbeeld. De regeringscommissaris bij de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) verdient 42.000 euro per jaar voor een job van 20 uur per maand. Die cumuleert dit dan nog met een job van regeringscommissaris bij De Lijn. Daar weet ik nog niets van. Begin december heb ik mijn vraag ingediend. Het is nu februari. Ik heb nog altijd geen antwoord van minister Crevits over de tijdsbesteding in de verdienste van deze persoon. Daar heb ik het raden naar. Er wordt ook verwezen naar de Vlaamse minister van Financiën. Eerlijk, minister, ik vermoed dat De Lijn niet onder die minister valt, maar onder minister Crevits. Onduidelijkheid troef. Ik koppel terug naar het artikel in De Tijd: heel veel mist.
Ik heb een schriftelijke vraag gesteld, waarop ik een omstandig antwoord heb gekregen, waarvoor dank aan de diensten, aan de minister-president en alle ministers. Maar uiteindelijk, na de vraag te hebben gesteld begin december, heb ik nu nog altijd geen volledig antwoord. Uit delen van het antwoord kan ik nu al opmaken dat er fouten in het antwoord staan. Ernstige aantijgingen dus, die min of meer aangeven dat Vlaamse ministers naar hartenlust hun gang kunnen gaan met betrekking tot de wijze van aanstelling, loon en ontslag van eventuele regeringscommissarissen.
Toen ik de interpellatie indiende, had ik nog geen antwoord op mijn schriftelijke vraag over alle regeringscommissarissen, intussen wel. Ik wil u enkele passages niet onthouden. Ik citeer: Er is geen algemeen reglementair kader waarin formele criteria voor de aanstelling van regeringscommissarissen zijn vastgesteld. De aanstellingen gebeuren elk wat hem/haar betreft op voordracht van de bevoegde minister. Verder lees ik: Aangezien de functie bovendien een vertrouwensfunctie uitmaakt ten aanzien van de bevoegde minister is dit ook een belangrijk aspect. Elke minister, ook u, kan dus naar eigen goeddunken een regeringscommissaris benoemen aan wie u het vertrouwen geeft zonder daaraan formele criteria te koppelen.
Ik geef nog een citaat uit het antwoord dat ik gekregen heb: Voor de evaluatie van de regeringsafgevaardigden is er geen algemeen reglementair kader dat voorziet in een formele procedure. Aangezien het een vertrouwensfunctie betreft, komt het toe aan de bevoegde ministers, elk wat hem/haar betreft, om te oordelen of de regeringsafgevaardigde zijn/haar toezichtfunctie naar behoren vervult. Ik concludeer opnieuw: willekeur troef. Als u iemand vindt die u als minister bevalt, kunt u hem zomaar in de functie van regeringscommissaris benoemen. Ongetwijfeld zult u mij tegenspreken, maar dat zijn de conclusies die ik trek uit het antwoord.
Als uitsmijter geef ik nog een laatste citaat. Ik vroeg naar evaluaties en dergelijke, die belangrijk zijn in deze materie. Als u iemand benoemt als regeringscommissaris, zijn evaluaties toch op hun plaats. Ik betwist het nut van een regeringscommissaris niet. Hij kijkt toe op wat er met ons belastinggeld wordt gedaan. Maar dan vind ik als Vlaams volksvertegenwoordiger dat wij erop moeten toezien dat de persoon in kwestie goed wordt geëvalueerd, omdat die een belangrijke functie heeft. En dan lees ik: De bevoegde minister zal daarin autonoom over een appreciatierecht beschikken. Ik sprak daarnet al over willekeur bij de aanstelling van regeringscommissarissen. Als het gaat over het evalueren, minister, vind ik het antwoord ook willekeurig en soms toch erg vrijblijvend.
Ik heb daarnet al gezegd dat ik zelf werkgever ben en mensen moet evalueren. Minister, ik evalueer mensen in mijn bedrijf op basis van een functiebeschrijving en niet op basis van appreciatie. Ik heb daar ernstige bedenkingen bij.
Minister, w elke maatregelen hebt u genomen om de rol, de aanstelling, de aanwervings- en selectievoorwaarden, de functie-uitoefening, de evaluatie, de deontologie en de onverenigbaarheden van de Vlaamse regeringscommissarissen in een transparante regelgeving te gieten? Uit alle elementen die ik net heb aangehaald, blijkt immers heel duidelijk dat er geen sprake is van transparantie, dat er heel veel vragen rijzen over de manier van werken. Na 2 maanden wachten op de antwoorden op een schriftelijke vraag beschik ik nog altijd niet over de noodzakelijke informatie.
Heeft de Vlaamse Regering in het kader van het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003 bij het begin van de nieuwe legislatuur dan ook geen stappen overwogen met betrekking tot en ik citeer dan de minister-president het herdenken van de figuur van regeringscommissaris?
De voorzitter : De heer De Meulemeester heeft het woord.
De heer Marnic De Meulemeester : Voorzitter, minister, geachte leden, het Rekenhof heeft een diepgaand onderzoek verricht naar de werking van die regeringscommissarissen in tal van instellingen die ressorteren onder de Vlaamse overheid.
Ik sluit me aan bij de heer Deckmyn wat één belangrijk aspect betreft dat me bijzonder bezighoudt, namelijk die onduidelijke cumulregeling bij de aanstelling van regeringscommissarissen. Nu moeten we blijkbaar vaststellen dat er gewoon geen afdoende regeling is. De meeste regeringscommissarissen oefenen die functie niet uit in hoofdberoep. Meestal zijn ze kabinetsmedewerker, ambtenaar. Ze cumuleren dat ambt van regeringscommissaris dus met andere bestuursmandaten, zowel in publieke als in privéorganisaties. Momenteel bestaat er dus geen generieke regelgeving. Die cumul is op zich dus niet echt onwettig. Het lijkt me belangrijk dat er duidelijke regels zijn ter zake. Er zou immers sprake kunnen zijn van belangenvermenging. Ik druk me dan zeer voorzichtig en zeer voorwaardelijk uit. Het is belangrijk dat, als iemand wordt aangesteld als regeringscommissaris, afdoende wordt nagegaan wat zijn hoofdberoep en zijn nevenfuncties zijn. Uiteindelijk vertegenwoordigt hij immers de regering. Dat is toch wel een zeer belangrijke functie. Het gaat dan niet alleen over de aanwending van de publieke financiële middelen, wat zeer belangrijk is, maar ook over het feit dat hij, voor het beleidsdomein waarvoor hij aangeduid is, over belangrijke bevoegdheden beschikt binnen de raad van bestuur, in naam van de overheid die hem heeft aangeduid.
Minister, is het niet mogelijk ter zake een regeling uit te werken? Dan gaat het ook over de criteria op basis waarvan die regeringscommissaris wordt aangesteld en desgevallend ontslagen. Er zouden voor de buitenwereld, voor de burger duidelijke criteria moeten bestaan, zodat er transparantie is bij de aanstelling en bij het ontslag. Er moet ook transparantie zijn over die cumul. We moeten vaststellen dat vele regeringscommissarissen naast hun hoofdberoep nog tal van andere functies uitoefenen, in andere raden van bestuur. Het is van belang dat ter zake een duidelijke regelgeving wordt uitgewerkt.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Toen ik een aantal weken geleden kennis heb genomen van het rapport van het Rekenhof, heb ik ook de wenkbrauwen gefronst toen bleek dat de Vlaamse overheid niet goed kan zeggen hoeveel regeringsafgevaardigden en -commissarissen en dergelijke er zijn. Het lijkt me niet zo gigantisch moeilijk om dat precies in kaart te brengen. We weten dat het hier over enkele tientallen, misschien honderden instellingen gaat, maar goed, mits een beetje onderzoekswerk moet die vraag zeker kunnen worden beantwoord.
Andere punten uit het rapport hadden me aangezet tot het indienen van een aantal schriftelijke vragen, anticiperend op het feit dat, mocht ik ze hebben ingediend als vragen om uitleg, me misschien zou worden gevraagd er schriftelijke vragen van te maken. Die schriftelijke vragen zijn echter nu al enkele weken in behandeling, zodat ik me graag aansluit bij de interpellant.
Ik ga ervan uit dat we nu niet gedetailleerd kunnen ingaan op al die punten, maar bij het lezen van het rapport rezen ook bij mij vragen over de aanstellingsvoorwaarden, over de capaciteiten waarover die mensen moeten beschikken, over de nevenfuncties die ze bekleden. Dan was er ook het overleg tussen de afgevaardigde van een vakminister en de afgevaardigde van de minister van Financiën en Begroting. In welke mate stemmen zij de zaken op elkaar af? Verloopt dat momenteel goed? Werken ze naast elkaar of maken ze daar gezamenlijk werk van? Een belangrijke vraag aan de diverse leden van de Vlaamse Regering was ook of er de afgelopen jaren bepaalde beslissingen door hun afgevaardigden zijn tegengehouden. Hebben die afgevaardigden daadwerkelijk een impact gehad op het beleid? Hebben ze de instellingen behoed voor fouten? Dat is uiteindelijk hun taak. Ze zetelen daar ook als waakhond. Ze moeten rapporteren aan de minister, maar ook ingrijpen als er iets fout dreigt te gaan.
Ik wil natuurlijk wel wachten op het antwoord op de schriftelijke vragen, als die ooit ontvankelijk worden verklaard, maar ik zou heel graag ook weten hoe dat systeem nu werkt. Blijkt daadwerkelijk dat die mensen een meerwaarde hebben? Ik zou graag het bewijs krijgen van die meerwaarde, een bewijs dat het systeem goed werkt. Anders moet het systeem worden verfijnd of moeten er eventueel een aantal zaken worden afgeschaft, als blijkt dat die functie geen meerwaarde heeft. Er zijn dus toch nog heel wat vragen naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof. We zullen zien in welke mate de minister daar nu op kan antwoorden. Ik heb er begrip voor dat als mijn vragen ooit worden ontvankelijk verklaard, ik het antwoord dan zal kunnen lezen.
De voorzitter : Collegas, ik verneem van de commissiesecretaris dat er een gigantische inhaaloperatie heeft plaatsgevonden tijdens het reces, waardoor alle schriftelijke vragen zijn doorgestuurd en nu bij de kabinetten liggen. Wij hopen op een spoedige beantwoording. Ook uw vraag, mijnheer Kennes, zit daarbij.
Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Collegas, ik wil het parlement vragen om de ministers voor een keer een verdubbeling van de tijd te geven om te antwoorden. Ik hoor dat in de krokusvakantie door het inzetten van alle secretarissen van de commissies in een keer vijfhonderd vragen op ons afkomen die we moeten beantwoorden binnen de gewone termijn. Dat komt omdat er hier een bottleneck was ontstaan, maar die komt nu op de administratie af. Ik probeer geen enkele achterstand te hebben in het beantwoorden van de vragen, maar als je er tientallen in een keer krijgt en je wil een serieus antwoord geven, is dat moeilijk. Ik zeg dit los van het antwoord op de vragen hier.
De voorzitter : Mijnheer de minister, een oplossing zou kunnen zijn om de vragen waar u geen tijd voor vindt, om te zetten in mondelinge vragen in de commissie.
Minister Geert Bourgeois : We vinden daar de tijd voor. Alleen heb ik begrepen dat het parlement geen tijd heeft om de vragen te verwerken en de commissiesecretarissen heeft ingeschakeld om de bottleneck op te lossen. Ik vrees dat onze administratie nu zal zeggen dat er een bottleneck is. Maar goed, ik heb tot nu toe geen achterstand. Het is wel heel kort als je in één keer vijfhonderd vragen krijgt. Dit geheel ter zijde en los van het antwoord op de vragen.
Collegas, ik vraag begrip voor het feit dat ik op een aantal concrete niet vooraf ingediende vragen geen antwoord kan geven. Mijnheer Kennes, ik kan geen antwoord geven op uw vraag, die wel interessant is, of er gevallen zijn waarin de regeringsafgevaardigden of -commissarissen een beslissing hebben tegengehouden of ervoor hebben gezorgd dat er beroep wordt aangetekend. Ik denk bovendien dat deze vraag best per minister wordt beantwoord, want dat behoort tot de bevoegdheid van de functionele minister.
In totaal zijn 81 mensen aangesteld als regeringsafgevaardigde of -commissaris. 22 daarvan vallen onder de regeling kaderdecreet Bestuurlijk beleid, 62 vallen niet onder die regeling. De som van die twee getallen is meer dan 81. 3 daarvan bekleden verschillende mandaten waarvan er één of meer onder de regeling van het kaderdecreet vallen of er niet onder vallen, vandaar deze cijfers.
Ik zie niet het probleem van transparantie inzake het aantal afgevaardigden. Ik begrijp niet dat het Rekenhof daar een punt van maakt. Al die aanwijzingen tot commissaris worden gepubliceerd in het Staatsblad. Die informatie is dus toegankelijk, net zoals de aanstellingen van de leidend ambtenaren worden gepubliceerd. Er is geen aparte lijst van, maar ze zijn allemaal bekend en iedereen kan daar kennis van nemen. Er is dus volledige transparantie. Bovendien houdt mijn administratie ook een lijst bij van afgevaardigden als samenvatting van voor het publiek beschikbare informatie. Het Rekenhof had die moeten vragen aan Bestuurszaken. Er zou kunnen meegedeeld zijn hoeveel mensen er zijn aangesteld. Dat is niet gevraagd. In elk geval wordt elke aanstelling gepubliceerd, en daarover kan dus geen discussie ontstaan, het gebeurt in volle transparantie. De lijst is net zo min beschikbaar als de lijst van de leidend ambtenaren op zich ergens beschikbaar is.
Er zijn in hoofdzaak twee regelingen, zoals ik al zei. Er zijn een aantal regeringscommissarissen en -afgevaardigden die onder artikel 23 van het kaderdecreet vallen. Daar is een algemeen decretaal kader voor. We hebben dat ingevoerd in 2007. Ik heb dat ontwerp in het parlement gebracht. Het was een reparatiedecreet op Bestuurlijk beleid. Dat heeft bijval gekregen van het hele parlement, ook van uw fractie, mijnheer Deckmyn, omdat het Bestuurlijk beleid in 2003 ervan uitgegaan was dat we alle zaken zouden verzelfstandigen tot publiekrechtelijke EVAs, die worden gebonden door beheersovereenkomsten.
Er zijn een aantal controlemechanismen die hun werk maar moeten doen, maar na verloop van tijd bleek dat de minister onvoldoende zicht had op zaken die gebeuren en onvoldoende in de mogelijkheid verkeert om, waar nodig, verantwoording af te leggen tegenover het parlement en de bevolking. Daar komt het in essentie op neer. Dat is de reden waarom het reparatiedecreet er is gekomen. De minister moet kunnen antwoorden op vragen die gesteld worden, ook over de EVAs. Als je geen afgevaardigde hebt, ben je moeilijk geplaatst om dat te doen. Als er een onafhankelijke instelling werkt waar je niet nauw bij betrokken bent, dan wordt het moeilijk. Ik vind het persoonlijk in een parlementaire democratie belangrijk dat er maar één verantwoordelijkheid is: die van de minister. Daarom is de figuur van de regeringscommissaris opnieuw ingevoerd. Er zijn destijds tussenkomsten van twee fracties geweest. Die waren het eens met de teneur. Het ontwerp is ook goedgekeurd.
Voor de regeringscommissarissen en -afgevaardigden die daar niet onder vallen, is er geen algemeen reglementair kader dat voorziet in een procedure. De aanstelling gebeurt op voordracht van de bevoegde minister, die daarin autonoom is en over een appreciatierecht beschikt.
Uit de aard van de functie en uit de taakstelling van de regeringscommissarissen vloeit voort dat, naast een degelijk algemeen inzicht, ook ervaring en kennis aangewezen zijn van het bestuur, de werking van de Vlaamse overheid en van de beslissingsprocessen en -procedures. Voor regeringscommissarissen van wie wordt gevraagd om de instelling waarin zij actief zijn, van zeer dichtbij op te volgen, is ook een specifieke kennis vereist of moet er de wil en de interesse zijn om zich in te werken in de inhoudelijke materie en het beleidsveld waarin de betrokken instelling actief is. Voor de regeringscommissaris die de minister bevoegd voor financiën en begroting vertegenwoordigt, is inzicht in en kennis van financieel-budgettaire aangelegenheden noodzakelijk.
Het gaat dus om een vertrouwensfunctie bij de bevoegde minister. Ik kom daar nog op terug, mijnheer Deckmyn, want ik ben het niet eens met uw kwalificatie van het contract van de regeringscommissaris. Het Rekenhof zegt vervolgens dat er geen duidelijke regels zijn die de opdracht en het statuut van de afgevaardigden bepalen. Er is natuurlijk een algemene basis vervat in artikel 9 van de bijzondere wet tot hervorming van de instellingen.
Bovendien is er een decretale verankering: in artikel 23 van het kaderdecreet Bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, dat in 2007 is gewijzigd, wordt gezegd dat de opdracht van de regeringsafgevaardigde bestaat uit toezicht op de overeenstemming van de verrichtingen en de werking van het agentschap met het algemeen belang. Hij waakt over de naleving van de wetten, de decreten, de ordonnanties en de reglementaire besluiten, het organieke statuut van het agentschap en de beheersovereenkomst. De regeringsafgevaardigde, op voordracht van de minister bevoegd voor financiën en begroting oefent hetzelfde toezicht uit met betrekking tot alle beslissingen met een budgettaire en een financiële weerslag. De opdrachten van een commissaris voor een entiteit die geen EVA is, valt dus niet onder het kaderdecreet Bestuurlijk beleid gewijzigd met het decreet van 18 april 2007. De aanstelling, net zoals de opdracht, zijn afhankelijk van de entiteit opgenomen in een oprichtingsdecreet, een beslissing of een besluit van de regering of in de beheersovereenkomst.
Steeds vindt men dus een basis, maar een generieke regeling waarbij het statuut van die commissaris wordt vastgelegd, bestaat niet. Dat statuut krijgt vorm in verschillende regels. Met betrekking tot de vergoedingen kan ik u het volgende meedelen. Voor de commissarissen bij de publiekrechtelijk vormgegeven EVAs is het vergoedingssysteem generiek vastgelegd in het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007. De regeringscommissarissen ontvangen dezelfde vergoeding als de leden van de raad van bestuur van het agentschap waarop ze toezicht uitoefenen. De vergoeding bestaat uit een vaste vergoeding op jaarbasis en een presentiegeld per vergadering van de raad van bestuur waaraan de regeringscommissaris heeft deelgenomen. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de categorie waarin het betrokken agentschap in dat besluit van 9 maart 2007 is ingedeeld.
Voor een aantal andere instellingen en ondernemingen is het vergoedingssysteem generiek geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 1988 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de toelagen en presentiegelden aan commissarissen, gemachtigden van financiën, afgevaardigden van de Vlaamse Regering, voorzitters en leden van niet-adviserende bijzondere commissies of van raden van bestuur van instellingen en ondernemingen die onder de Vlaamse Regering ressorteren. Dit besluit voorziet in een vergoeding voor de commissarissen, gemachtigden van financiën en afgevaardigden. Die vergoeding is een forfaitaire jaarlijkse toelage en een presentiegeld. Voor de EVAs en de niet-EVAs is het systeem hetzelfde: de hoogte van de vergoeding is afhankelijk van de categorie waarin de betrokken instelling of onderneming is ingedeeld. De betrokken instellingen en ondernemingen, en hun indeling in een van de drie categorieën, zijn vastgesteld in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1988, dat meermaals is gewijzigd.
Daarnaast zijn er nog een aantal andere instellingen, vennootschappen en verenigingen waarvoor de vergoeding voor de regeringscommissaris wordt geregeld in de specifieke regelgeving met betrekking tot de betrokken instelling, vennootschap en vereniging.
Met betrekking tot de evaluatie kan ik het volgende meedelen. Er is geen algemeen reglementair kader dat de formele procedure voor de evaluatie van de regeringscommissarissen regelt. Aangezien het een vertrouwensfunctie betreft, is het de taak van de bevoegde minister voor wat hem of haar betreft om te oordelen of de regeringscommissaris zijn of haar toezichtsfunctie naar behoren vervult. In artikel 23 van het kaderdecreet Bestuurlijk beleid staat in het algemeen dat de toevertrouwde taken beschreven worden in een verslag aan de minister die hem of haar heeft voorgedragen. In eerste instantie is het de minister die het functioneren van de regeringscommissaris beoordeelt.
Met betrekking tot deontologie: voor de publiekrechtelijk vormgegeven EVAs bepaalt artikel 23, paragraaf 7 van het kaderdecreet Bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, zoals ingevoegd bij het decreet van 27 april 2007, dat de Vlaamse Regering een regeling inzake de deontologie en de onverenigbaarheden van de regeringscommissarissen kan treffen. Dergelijke algemene regeling is tot vandaag nog niet uitgewerkt. Wel is het zo dat regeringscommissarissen, als onderdeel van het overheidsbestuur, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moeten nemen en bijvoorbeeld geen rechter en partij kunnen zijn. Voor sommige agentschappen en instellingen zijn onverenigbaarheden voor de regeringscommissarissen in de specifieke oprichtingsdecreten of besluiten van de Vlaamse Regering opgenomen.
Voor de EVAs bestaat er een regeling. In het decreet van 15 december 2006 betreffende corporate governance en andere bepalingen inzake de investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid wordt de functie en ook de aanstelling van de regeringsafgevaardigde voor een aantal van de investeringsmaatschappijen uitgewerkt. De omschrijving regeringscommissaris of regeringsafgevaardigde dekt vele ladingen. Regeringsafgevaardigden aangesteld bij de Universiteit Gent, bij een investeringsmaatschappij zoals LRM of bij een grote vennootschap zoals BAM hebben complexe en intensieve controletaken en ook grote verantwoordelijkheden wegens de rechten die zij bezitten. Een mandaat dat echter ontstaat doordat een vzw zelf aan de Vlaamse Regering aanbiedt om een afgevaardigde van de minister zonder stemrecht op te nemen in de raad van bestuur, is minder intensief qua opvolging maar ook qua verantwoordelijkheden. In een aantal oprichtingsdecreten en beheersovereenkomsten en dergelijke worden specifieke bepalingen opgenomen voor de afgevaardigde, afgestemd op de entiteit waarop ze van toepassing zijn.
Hoewel sommige aspecten van de rechtspositieregeling niet of slechts gedeeltelijk apart zijn geregeld, levert dit in de praktijk, wat de dagelijkse werking van de regeringscommissarissen betreft, geen problemen op. Aangezien, zoals het Rekenhof zelf stelt, de functie van regeringsafgevaardigde of -commissaris en van gemachtigde van financiën in belangrijke mate een vertrouwensfunctie bij de bevoegde minister is, acht de Vlaamse Regering het niet aangewezen een generieke regeling te treffen voor de wijze van aanstelling, eventuele selectie, evaluatie en ontslag. De minister stelt een vertrouwenspersoon aan, en de minister is ook verantwoordelijk.
Mijnheer Deckmyn, het gaat dus niet over een werknemer, maar over een mandataris of een lasthebber. De regels voor een mandaat staan in het Burgerlijk Wetboek: elke mandataris moet zijn job uitoefenen en de zorgplicht in acht nemen, zorgvuldig te werk gaan, gevolg geven aan de aanwijzingen van de lastgever, de lastgever op de hoogte brengen van zijn verrichtingen en verantwoording afleggen over zijn manier van werken. Een mandaat is ook steeds ad nutum opzegbaar. Als men aanstellingscriteria wil uitwerken, zit men met een totaal andere constructie. Dat werkt dan niet meer. In elke onderneming gebeurt de controle door mandaathouders in de raad van bestuur. Dat mandaat is ad nutum opzegbaar, want het gaat om een vertrouwensfunctie waarbij algemene regels moeten worden nageleefd.
Het parlement interpelleert nooit de regeringscommissaris, maar wel de minister. De minister oefent via zijn mandataris die geen werknemer is de controle uit en de minister moet daarover verantwoording afleggen. Het parlement moet dus goed nadenken vooraleer men ingaat op wat de heer Deckmyn schijnt te suggereren. Hij suggereert dat het om werknemers moet gaan die aan een aantal criteria moeten beantwoorden.
De heer Johan Deckmyn : Dat heb ik niet gezegd.
Minister Geert Bourgeois : U sprak over C4s en opzeggingen. Dat behoort tot het arbeidsrecht. Ik stel daarentegen dat het arbeidsrecht niet van toepassing is; het gaat om mandaathouders met een vertrouwensfunctie, precies zoals aandeelhouders in vennootschappen daartoe personen aanduiden.
Moet er een deontologische regeling komen? Ik wil dat onderzoeken. Zoals u weet, werken we aan een single audit voor de Vlaamse overheid. De taak en de rol van de regeringscommissarissen zullen daarin worden opgenomen. Als zou blijken dat een regeling wenselijk of nodig is, dan zal ik daar uiteraard aan meewerken. Op dit ogenblik is daarover nog niets beslist. Ik wil natuurlijk voorkomen dat er problemen op het vlak van de integriteit ontstaan. De algemene regels van behoorlijk bestuur gelden, en aan dat bezoldigd mandaat hangen verplichtingen vast. Regeringscommissarissen moeten die opdracht ter harte nemen. Het is evident dat men geen mandaat kan opnemen als tegengestelde belangen in het spel zijn. De regels in het Burgerlijk Wetboek, de rechtspraak en de rechtsleer gaan al erg ver in het bieden van garanties. Ik zal evenwel onderzoeken of een deontologische code nodig is.
De voorzitter : De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn : Minister, vooreerst wil ik zeggen dat u een retorische truc gebruikt door bepaalde zaken die ik niet heb gezegd te weerleggen. In dit verband is het belangrijk te noteren dat ik geen problemen heb met een controle. Het is belangrijk dat de Vlaamse Regering controle uitoefent op de instellingen. Ik heb evenwel problemen met de transparantie en de duidelijkheid, en daarom heb ik mijn interpellatie gehouden.
U ondernam een verdienstelijke poging om duidelijk te maken dat alles in orde is, maar ik blijf toch van mening dat hierover een flou artistique hangt. Als ik minister zou zijn, zou ik bij wijze van spreken mijn collega, de heer Caron met alle sympathie , als regeringscommissaris kunnen voordragen gesteld dat hij dat zou aanvaarden. In de huidige omstandigheden is het dus perfect mogelijk om dat te doen.
Wat vertegenwoordigen regeringscommissarissen en afgevaardigden van de regering? Minister, u beweert dat er volledige transparantie is, ik vind van niet. Ik geef een voorbeeld. Iemand die ik een beetje ken, is regeringscommissaris bij de Universiteit Gent. Die heeft het loon van een gewoon hoogleraar. Ik stel een vraag naar de verdienste, maar in het antwoord van 23 bladzijden lang kom ik enkel te weten dat hij het loon van een gewoon hoogleraar heeft. In tegenstelling daarmee krijg ik wel andere lonen van 42.000 euro per jaar. Neem me niet kwalijk dat ik niet zo beslagen ben dat ik zou weten wat het loon van een gewoon hoogleraar is. Ik weet het niet en ik weet het nog altijd niet. Van transparantie gesproken, minister, ik had toch wat cijfers verwacht.
Wat cumuls betreft, haal ik toch maar opnieuw het voorbeeld van de LRM aan: iemand die 42.000 euro per jaar verdient. Begin december heb ik de vraag gesteld. Ik heb het antwoord gekregen, maar niet volledig. Er is volstrekte transparantie. Begin december ligt al enkele maanden achter ons. Ik weet nog altijd niet hoeveel die persoon in totaal verdient en welke functie die uitoefent. Zelfs in de schriftelijke antwoorden bespeur ik fouten. Ik kreeg een mededeling dat die persoon onder de bevoegdheid valt van minister Muyters, terwijl ik dacht dat De Lijn onder de bevoegdheid van minister Crevits valt. Zelfs bij de diensten weet men niet goed waar het thuishoort.
Voor het aantal uren dat per week wordt gepresteerd, verwijs ik toch nog maar eens, behoorlijk cynisch, naar het antwoord dat ik heb gekregen van de regeringscommissaris van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO). Ik blijf daarmee een probleem hebben. De persoon in kwestie stelt doodleuk dat hij het aantal uren per week niet bijhoudt. Het is blijkbaar niet belangrijk om dat aan de volksvertegenwoordiging mee te delen. Is dat transparantie, minister?
Ik citeer een ander antwoord dat ik krijg: Ik verplicht mijn commissarissen overigens niet tot het bijhouden van een tijdregistratieboekhouding. Nu, dat heb ik ook niet gevraagd. De meeste regeringscommissarissen hebben geantwoord dat ze ongeveer zoveel uur werken, dat ze ongeveer zoveel vergaderingen per maand hebben, dat ze dat en dat te doen hebben en dat komt dan ongeveer op een bepaald aantal uren uit. Daar kan ik mee leven. Ik wil het niet op de minuut of zelfs op het uur weten, maar ik verwacht wel een beetje respect voor de volksvertegenwoordigers als zij vragen hoeveel tijd er gaat naar die controlefunctie. Dan krijg ik aan de ene kant rechtstreeks van een regeringscommissaris het antwoord dat die dat niet bijhoudt en aan de andere kant in een ander dossier het antwoord van een minister dat die zijn commissarissen overigens, met de nadruk op overigens, niet tot het bijhouden van een tijdregistratie verplicht. Ik verwacht iets meer engagement.
De heer Kennes heeft ook verwezen naar vragen die hij zelf heeft gesteld, terecht denk ik. Hij verwacht ook antwoorden, liefst binnen een beperkt tijdbestek. Ik meen dat hij met dezelfde problematiek zit: vragen stellen en geen bevredigend antwoord krijgen, zeker niet binnen een bepaald tijdbestek. Goed, onduidelijkheid troef. Minister, de heer Kennes behoort tot de meerderheid en heeft heel wat vragen bij dit dossier. Het is eens te meer een bewijs dat er problemen zijn.
Minister, u zegt dat er geen probleem is, dat ik het volledig verkeerd zie en dat er totale transparantie is omdat de zaak volledig gepubliceerd is, ook in het Staatsblad. Als je het wil weten, zou je het kunnen vinden. U zegt dat er een opgemaakte puzzel ligt op tafel, terwijl ik enkel de verschillende puzzelstukjes zie liggen. Dit is geen voorbeeld van transparantie.
Ik heb de werknemers als voorbeeld aangehaald. Minister, u haalt de zaak wel uit zijn context. Ik toon me bijzonder verontwaardigd over het feit dat een regeringscommissaris gewoon stelde dat als ik hem naar zijn tijdbesteding vroeg, hij mij geen tijdbesteding wou geven. Ik heb een parallel getrokken, ik heb niet gezegd dat het hetzelfde was. Mocht in mijn bedrijf een werknemer hetzelfde antwoorden, zou die van mij een C4 krijgen. Ik schakel die statuten helemaal niet gelijk. Het is gemakkelijk om mij op die manier tegen te spreken. Ik zeg enkel, minister, dat je dat niet doet. Ik vind het bezwaarlijk dat iemand mij in het gezicht uitlacht als ik een ernstige vraag stel. Daarom heb ik het over willekeur.
Minister, u hebt gesproken over andere dossiers, zoals de regeringscommissaris bij BAM. Ik heb die vraag begin december gesteld. Ik heb nu nog altijd geen antwoord gekregen van minister Crevits. Dat is bijzonder laat en het pleit niet voor transparantie. Mocht het allemaal zo transparant zijn, had ik die antwoorden al veel sneller gekregen.
De heer Marnic De Meulemeester : Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik kom even terug op de onduidelijke cumulregeling. U verklaart zich toch bereid om te onderzoeken in hoeverre een deontologische code al dan niet noodzakelijk is. Het is belangrijk om te voorkomen. Het is beter om bij het aanduiden van de regeringscommissaris duidelijke regels te stellen waaraan die moet voldoen en een grondig onderzoek te laten voeren naar zijn nevenfuncties. Ik wil toch vragen dat er een deontologische code aan vooraf zou gaan.
De heer Marc Vanden Bussche : Ik dank u voor uw antwoord, minister, dat u hebt gegeven op de interpellatie van onze fractieleider, die afwezig is.
De heer Johan Deckmyn : De interpellatie is ingetrokken.
De heer Marc Vanden Bussche : Dat weet ik niet. (Gelach)
Ik sluit me aan bij de heer Demeulemeester. Ik vind ook dat een deontologische code op zijn plaats zou zijn. Ook in de gemeenteraden hebben we een wettelijke verplichting om een deontologische code te maken voor het interne functioneren. Dan lijkt het me logisch dat ook regeringscommissarissen, die misschien een nog grotere deontologie aan de dag moeten leggen, een deontologische code zouden hebben als leidraad. Gelet op het aantal regeringscommissarissen zou dat een goede zaak zijn. U hebt in uw antwoord laten doorschemeren dat dat een mogelijkheid is. Maak er werk van, minister, het kan de werking enkel ten goede komen.
De heer Ward Kennes : De minister benadrukt terecht de bijzondere vertrouwensband tussen de afgevaardigde regeringscommissarissen en de ministers. Juist daarom komt het vooral toe aan het parlement, de eerste controleur van de minister, om vragen te stellen over de werking en het functioneren van die regeringscommissarissen. Misschien moeten we het instrumentarium verfijnen, maar de controle komt in de eerste plaats toe aan de parlementsleden.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Ik wil mij bij een bekommernis aansluiten. In de realiteit in Vlaanderen zijn er bij de verschillende ministers en door de tijd heen uiteenlopende statuten, vergoedingen en verantwoordelijkheden voor de regeringscommissarissen. Dat is geen gezond systeem. Ik twijfel niet aan de noodzaak of aan de functie van regeringscommissarissen op zich. Zoals de minister ook zegt, moeten we een aantal dingen duidelijker maken.
Ik wil één echt kritische bedenking maken. In bepaalde gevallen worden regeringscommissariaten uitgedeeld aan mensen als een financieel extraatje. Laat ons eerlijk zijn, we weten dat. Ik vraag me af of dat een goede techniek is. Ik ben het er wel mee eens, minister, dat u vertrouwenspersonen moet hebben. Elke minister moet regeringscommissarissen hebben om op zijn terrein in verzelfstandigde of sterk gesubsidieerde instellingen zijn beleid te vertegenwoordigen en te kunnen rapporteren als er minder goed zou worden bestuurd. Maar hier en daar is het fout gegroeid. Dat moet ook gezegd worden.
Minister Bourgeois : Mijnheer Deckmyn, u haalt voorbeelden aan van deelantwoorden die blijkbaar niet naar uw wens zijn. Ik ben niet mijn broeders of mijn zusters hoeder. U moet die ministers aanspreken als u op bepaalde vragen geen antwoord krijgt. U hebt dat allemaal niet in uw vraag aan mij opgenomen. Ik heb een antwoord gegeven aan de hand van het rapport van het Rekenhof, dat in uw vraag niet voorkwam, maar wel in die van de afwezige fractieleider van LDD. Ik heb een zeer omstandig antwoord gegeven. U vraagt nu cijfers. Die kan ik u zomaar op de banken niet geven. Dat is totaal onmogelijk. Bovendien moet u die aan de functionele minister vragen. Ik kan er met de beste wil van de wereld niet op antwoorden.
Collegas, de essentie van de vraag is of er problemen zijn van deontologie of onverenigbaarheden. Er wordt mij niets gesignaleerd. Ik zeg niet dat er geen problemen zijn, maar laat ons alstublieft niet naar aanleiding van een rapport van het Rekenhof, dat er naar mijn aanvoelen is gekomen na een eerste schriftelijke vraag van de heer Decaluwe in 2007, een probleem creëren dat er niet is.
Ik herhaal dat ik werk maak van de single audit, samen met het Rekenhof en de Inspectie van Financiën. Als daaruit blijkt dat er verscherpte of andere regels moeten komen voor de regeringscommissarissen, wil ik dat onder ogen nemen. Maar verwacht niet alle heil van een deontologische code, mijnheer Vanden Bussche. De plicht die de lasthebber nu heeft, de zorgplicht, is een open norm die heel strak is ingevuld door rechtspraak en rechtsleer.
Om bij het voorbeeld van de heer Deckmyn te blijven, kan ik mij onmogelijk inbeelden dat een minister parlementslid Caron zou kunnen aanstellen als regeringscommissaris. Dat zou een manifest geval zijn van tegenstrijdigheid van belangen. Het staat haaks op het mandaat. Je kunt geen mandaat uitvoeren voor een opdrachtgever en tegelijk iemand anders zijn belangen dienen. Zoals de heer Kennes zei, zou de heer Caron als lid van de controlerende macht, het parlement, in dit voorbeeld een opdracht uitvoeren voor de uitvoerende macht als controleur. Ik weet dat dit niet aan de orde is.
Om te verhinderen dat een commissaris een mandaat zou aanvaarden in een tegenstrijdigheid van belangen, hebben we geen deontologische code nodig. Dat kan niet. Meer nog, als die handelt met miskenning van zijn opdracht, schadeverwekkende beslissingen neemt, bepaalde zaken niet signaleert omdat hij er belang bij heeft om dat niet te doen, kan die de schade moeten vergoeden. Dat is dan iemand die de regels van het mandaat miskent. Daarvoor hebben we geen deontologische code nodig. Als dat aan de orde komt bij de single audit, zullen we dat bekijken en kijken of er maatregelen mogelijk zijn.
Ik denk dat ik correct en naar behoren heb geantwoord voor mijn onderdeel. Als u vindt dat bepaalde zaken nog niet duidelijk zijn, moet u de andere ministers daarop aanspreken.
De heer Johan Deckmyn : Minister, u bent onderlegd in het politieke discours. Ik had het daarnet niet over parlementslid Bart Caron, maar over mijn goede vriend Bart Caron. Daarmee wil ik maar aantonen hoe willekeurig een aanduiding als regeringscommissaris wel kan zijn.
Troost u, deels ben ik wel tevreden met uw antwoord. U hebt natuurlijk geantwoord op de vragen die ik heb gesteld, maar ik wil toch even stellen dat ik niet echt naar cijfers heb gevraagd, maar heb verwezen naar het ontbreken van rapportering ter zake. Tussen het indienen van mijn interpellatieverzoek en dit ogenblik heb ik er uiteraard gegevens bij gekregen. Het staat me natuurlijk vrij de ondertussen gekregen gegevens te gebruiken in mijn vraag, omdat ze ter zake doen en mijn punt daadwerkelijk bewijzen en kracht bijzetten.
U stelde dat we geen problemen moeten creëren die er niet zijn. Excuseer, maar het Rekenhof heeft net gezegd dat er een probleem is, een probleem van transparantie. U schudt het hoofd, maar dan zou ik toch wel eens te rade gaan bij het Rekenhof. Dan hebben alle media het rapport van het Rekenhof verkeerd begrepen. Ik heb de kranten echter goed gelezen. We zullen het wellicht allemaal niet hebben begrepen, maar dan moet u het Rekenhof dringend zeggen waar het een fout heeft gemaakt in zijn perceptie van heel die zaak. Mijn conclusie is vooralsnog dat er inderdaad nog veel mist hangt, en om u te helpen die mist weg te nemen, zal ik een met redenen omklede motie indienen.
De voorzitter : De heer Vanden Bussche heeft het woord.
De heer Marc Vanden Bussche : Minister, u verwijst voortdurend naar tegenstrijdige belangen, net alsof dat de enige maatstaf is die in een deontologische code zou moeten worden vastgelegd. Ook voor gemeenteraadsleden bestaan er duidelijke bepalingen over tegenstrijdige belangen, vastgelegd in het Gemeentedecreet, maar desondanks werd het als nuttig beschouwd een deontologische code vast te leggen over de diverse verhoudingen. Zo was er onder meer de vraag of men in de loges kon gaan zitten, de vraag in welke mate men op reis kan gaan met de mensen die men controleert. Over al die zaken bestaat er inderdaad een soort flou artistique. Een deontologische code kan duidelijkheid scheppen ten behoeve van de regeringscommissarissen.
Ik denk dat er inderdaad onduidelijkheid bestaat ter zake. Er zijn voorbeelden bekend van mensen die te ver gaan ten opzichte van die mensen die ze moeten controleren. Een deontologische code zou dat kunnen verhelpen. Ik pleit er dan ook voor een dergelijke code in te stellen.
De voorzitter : De heer Dehandschutter heeft het woord.
De heer Lieven Dehandschutter : De minister heeft niet beweerd dat alles rozengeur en maneschijn is. Zo heb ik het toch begrepen. Hij heeft zelf gesteld dat er nog een en ander moet worden opgehelderd. We zien zijn voorstellen ter zake met vertrouwen tegemoet.
Mijnheer Deckmyn, ik begrijp dat u er aanstoot aan neemt dat een van de regeringscommissarissen u meldt geen tijdsregistratie bij te houden. Mocht u redenen hebben om aan te nemen dat die persoon zijn werk niet behoorlijk doet, dan moet u zich wenden tot de bevoegde minister. (Opmerkingen van de heer Johan Deckmyn)
Wat de deontologie en dergelijke meer betreft, de jongste 10 à 20 jaar leven we in een cultuur van een toenemend spreekrecht en soms spreekplicht voor ambtenaren. De vraag in welke mate zoiets voor een regeringscommissaris of -afgevaardigde van toepassing kan zijn, is ook een element dat moet worden opgehelderd. Ik wil echter de minister bijtreden wat dat betreft: die regeringsafgevaardigde is geen ambtenaar, geen personeelslid van het Vlaams Parlement. Als hij rechtstreeks wordt benaderd door een parlementslid en zich afvraagt of hij dat kan of mag zeggen, dan kan hij nog altijd zijn paraplu openen en naar de minister verwijzen, die dan gehouden is om te antwoorden.
Ik vond het ook niet erg hoffelijk om een dergelijk antwoord te geven aan een parlementslid, maar strikt genomen moet een regeringsafgevaardigde op de eerste plaats verantwoording afleggen aan de minister, en is die minister verantwoording verschuldigd aan dit parlement.
Voorzitter, namens de meerderheid zullen wij ook een met redenen omklede motie indienen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heren Segers, Dehandschutter en Kennes, mevrouw Brouwers en de heer De Loor en door de heer Van Hauthem werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.