Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 04/03/2010
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Celis tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over repetitorenbureaus
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de werkwijze van repetitorenbureaus aan hogescholen en universiteiten
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over studiebegeleiding in hoger onderwijs
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Voorzitter, minister, mijn vraag gaat over het zeer eigenaardige fenomeen van het repetitorenbureau. Er zullen zeker bureaus zijn die de intentie hebben om zeer behoorlijk werk af te leveren, maar er bestaat toch ook wel wat ongenoegen en wrevel. In De Standaard van 25 januari lezen we een verontrustend artikel over repetitorenbureaus die tegen betaling begeleiding bieden aan studenten in het hoger onderwijs. De titel luidde: Repetitoren lokken studenten almaar agressiever. Uit het artikel blijkt dat sommige bureaus een behoorlijk agressieve marketingstrategie hanteren. Het gaat onder meer om het aankopen van adressenbestanden van studentenverenigingen en het persoonlijk aanschrijven van de ouders van studenten. Bovendien wordt handig ingespeeld op het onzekerheidsgevoel van de studenten en hun ouders en wekken de repetitorenbureaus vaak de illusie dat hun begeleiding goede examenresultaten garandeert. De kwaliteit van die bijlessen is vaak erg laag. Er is een compleet gebrek aan controle op de lesgevers. Het merendeel van hen doet het louter voor het geld.
De kostprijs van deze diensten is aan de hoge kant. Er worden zelfs bedragen genoemd van 750 euro. Ik heb zelfs horen spreken van 1000 euro. Ongetwijfeld zijn er ook veel repetitorenbureaus die zich niet bezondigen aan dergelijke praktijken. Niettemin moeten we ons afvragen hoe we de kwaliteit van die studiebegeleiding voort kunnen garanderen. In een antwoord op een schriftelijke vraag die de heer Sauwens daarover op 5 augustus 2009 heeft gesteld, hebt u gesteld dat deze problematiek valt onder Consumentenbescherming, en dat er daarom ook geen plannen zijn van het Ministerie van Onderwijs en Vorming om een kwaliteitslabel voor repetitorenbureaus in te stellen. Een mogelijke oplossing ligt echter ook in het versterken van het reguliere aanbod van studiebegeleiding aan onze hogescholen en universiteiten, dat bovendien gratis is en waarvan, voor zover me bekend, zeer gretig gebruik wordt gemaakt.
Minister, plant u een overleg over deze problematiek met uw federale collega bevoegd voor de consumentenzaken? Ziet u mogelijkheden om het reguliere aanbod van studiebegeleiding aan onze hogescholen en universiteiten bekender te maken bij de studenten als een volwaardig en bovendien gratis alternatief, of dat aanbod zelfs nog te versterken? Zou er bijvoorbeeld werk kunnen worden gemaakt van een uitbreiding van het tutoringproject voor hoger onderwijs, zoals dat momenteel trouwens reeds gebeurt aan diverse hogescholen en universiteiten?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, minister, mevrouw Celis heeft de toestand al zeer goed samengevat, dus ik zal hier niet in herhaling vallen. Deze zaak is opnieuw bijzonder actueel geworden, omdat gisteren in het weekblad Knack een zeer uitgebreid en ook zeer goed onderbouwd artikel is verschenen over de repetitorenbureaus. Ik heb ook het artikel gelezen in De Standaard, waarnaar mevrouw Celis verwijst. Ik heb ondertussen ook gesproken met nogal wat studenten die gebruik maken van die repetitorenbureaus. Ik stel vast dat ze in één semester minstens 1000 euro betalen en dat ze bij de aanvang absoluut niet weten wat hun zal worden gebracht en door wie. Ze weten niet welke kwaliteiten die mensen hebben. Ik stel ook vast dat ze in het wilde weg uren kopen, zonder eigenlijk te weten hoeveel uren ze precies nodig hebben om zich bij te werken wat een bepaald probleem betreft. De uren worden ook goedkoper naarmate ze er meer kopen. Dat zijn toch problemen waaraan we hier de nodige aandacht moeten besteden.
Ik heb ook vastgesteld dat het de meest onzekere studenten zijn die eerst door het bureau worden aangetrokken. Het gaat over mensen die worden geconfronteerd met de cursussen, niet meteen weten wat ze ermee moeten aanvangen en ook hun ouders overtuigen om mee te doen aan dat systeem. Minister, ik begrijp dat dat op zich niet meteen uw bevoegdheid is, maar binnen de universiteiten wordt momenteel ook al gewerkt aan het geven van bijlessen en aan de nodige ondersteuning. Misschien moet dat nog worden uitgebreid. Moet er niet over worden nagedacht om wat nu al bestaat binnen de universiteiten meer onder de aandacht van de beginnende studenten te brengen? Op dit ogenblik is het hoogst ondemocratisch dat bepaalde studenten heel veel geld uitgeven aan dergelijke bureaus, zonder dat hun slaagkansen daarmee per se toenemen. Daarom vraag ik me af of er een plan van aanpak is om die dienstverlening van gratis studiebegeleiding op hogescholen en universiteiten eventueel uit te breiden en er duidelijk over te communiceren met de studenten en hun ouders.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, dames en heren, dit onderwerp houdt ons allemaal bezig. We willen allemaal dat de studenten op een goede manier worden begeleid. Zoals mevrouw Deckx aanhaalt, leveren de universiteiten en hogescholen op dat vlak al heel wat inspanningen. Misschien is de informatie daarover onvoldoende, dan moet daar iets aan worden gedaan. Maar er gebeurt al heel wat.
Mijn fractie is op zich niet tegen initiatieven van privépersonen om studenten extra ondersteuning te geven. Het kaf moet natuurlijk van het koren worden gescheiden. Het heeft inderdaad geen zin dat de overheid veel inspanningen doet om gelijkeonderwijskansen te realiseren, daar heel wat geld tegenaan smijt, studietoelagen verhoogt en verbreedt, maar intussen op een andere manier de ouders op kosten jaagt. Dat is niet de bedoeling. Zo wordt de ongelijkheid opnieuw geschapen.
Er zijn codes en afspraken geweest tussen enkele universiteiten en repetitoren. Dat is eerder dode letter gebleven. Misschien moet dat weer worden bovengehaald. Een kwaliteitslabel lijkt me een interessant idee. Misschien kunt u daarin geen initiatieven nemen, maar kunt u dat wel bespreken met de minister die daarvoor bevoegd is. We mogen echter niet te veel reglementeren en bureaucratiseren. Een pasklare oplossing bestaat waarschijnlijk niet, maar het onderwerp vraagt onze aandacht, in het belang van de student.
Minister, erkent u deze problematiek? Zo ja, ziet u het nut in van een doorgedreven informatiecampagne? Behoort een kwaliteitslabel, in samenspraak met de collegas, voor repetitorenbureaus tot de mogelijkheden? Zo ja, kan daar op korte termijn werk van worden gemaakt?
De heer Boudewijn Bouckaert : Als docent in de eerste jaren heb ik ervaring met repetitoren. De eerstejaars zijn de studenten die uit het secundair onderwijs komen en in een totaal andere wereld belanden. Zij zijn het meest onzeker. De repetitorenbureaus maken gebruik van die context. Als decaan van de Rechtsfaculteit heb ik ontdekt dat sommige van die bureaus fraude organiseerden. Ze maakten praktische oefeningen en thesissen van studenten. Dat was een bijzonder kwalijke praktijk. Ik ben daar als decaan tegen opgetreden. Ik ben met de repetitorenbureaus die werkzaam waren rond Rechten en Economie, gaan praten. We hebben een soort pact, een convenant gesloten en ze hebben zich daaraan gehouden.
Verder vind ik repetitorenbureaus geen slecht fenomeen. Sommige studenten hebben bijzondere moeilijkheden met de universiteit en vinden baat bij de repetitoren.
Ik begrijp niet wat dit met democratie te maken heeft. Er is nog zoiets als de soevereiniteit van de consument, dus ook van de ouders en de studenten. Die hebben vooralsnog het recht, tenzij we van Vlaanderen de Sovjet-Unie maken, hun geld te besteden aan de zaken die zij opportuun achten. De consument heeft het recht dwaasheden te begaan, en moet daaruit leren. Zo ook met de repetitorenbureaus. Als u hen wilt uitroeien, zullen ze op een andere manier weer opduiken, eventueel in een zwart circuit. Men kan dat niet uitroeien.
We moeten het fenomeen ten goede keren. Ik pleit ervoor om samen met de bureaus naar transparantie en kwaliteit te streven. Een label lijkt me een zeer goed idee.
Mijn universiteit, en wellicht nog andere, heeft het fenomeen van de repetitorenbureaus willen afzwakken, want men kan het dus niet uitroeien, door een systeem van monitoring van de studenten. De klassieke praktische oefeningen zijn gedeeltelijk vervangen door monitoring. We hebben in de Rechtsfaculteit een viertal mensen aangeworven waar de studenten bij terechtkunnen met studieproblemen. Daar wordt gretig gebruik van gemaakt. Als de universiteiten en hogescholen een alternatief aanbieden dat de behoefte aan de repetitorenbureaus doet dalen, kunnen ze het fenomeen onder controle houden. Verder moet men de bureaus maar laten functioneren.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik sluit me aan bij de vraag, voorzitter.
Minister, kunt u zeggen of de nood aan studiebegeleiding toegenomen is in de laatste jaren? Dat kan een effect zijn van de flexibilisering van het hoger onderwijs. Iedereen werkt nu meer met het rugzakje en er wordt minder in groep naar bepaalde lessen gegaan. Er is ook minder ondersteuning van de peers en meer het klasgevoel van vroeger, waarbij leerlingen en studenten elkaar zelf meer ondersteunen. Ik heb de indruk dat de nood aan studiebegeleiding is toegenomen, door een verdere flexibilisering. Klopt die indruk? Bestaan daar gegevens over? Wordt daar onderzoek naar gedaan? Zo ja, is het dan geen taak van de universiteiten zelf om in begeleiding te voorzien? Moet er dan inderdaad niet eerst en vooral voor worden gezorgd dat die begeleiding beter bekend en beter gebruikt wordt, en uitgebreid, als blijkt dat de noden inderdaad hoger zijn?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collegas, de problematiek van de repetitorenbureaus is uiteraard niet nieuw. Dat bestaat al een hele tijd. Het is heel belangrijk om te weten dat wij vanuit de overheid zowel aan de hogescholen als aan de universiteiten een duidelijke boodschap hebben meegegeven dat zij niet alleen studenten over de drempel van het hoger onderwijs moeten trekken, maar dat het ook hun opdracht is om die studenten te helpen om hun talenten ten volle te ontwikkelen en in hun studies te slagen. We zeggen dat niet alleen, we handelen er ook naar, door verschillende parameters te gebruiken in het vernieuwde financieringsmodel voor het hoger onderwijs, door aanvullende budgetten toe te kennen als het aanmoedigingsfonds of de diversiteitsprojecten in de lerarenopleidingen. En daarbij zijn inderdaad ook initiatieven mogelijk als de tutoring- of buddyprojecten, die we structureel gaan verankeren, zoals ik eerder al in deze commissie heb gezegd.
Bij dat alles is het natuurlijk niet de bedoeling dat de instellingen afdingen op de kwaliteit van hun opleidingen, wel integendeel, maar wel dat zij mee voorzien in allerlei initiatieven met betrekking tot studiekeuze, studiebegeleiding, en zo nodig ook heroriëntatie van studenten. Dat heeft wel degelijk het nodige in beweging gezet en de afgelopen jaren zijn er te velde meer dan vroeger initiatieven ontplooid, zoals de monitoring in Gent en andere initiatieven inzake studiebegeleiding.
Ik stel ook vast dat er veel meer wordt gecommuniceerd, zowel ten aanzien van studenten als van hun ouders. Op veel websites en zelfs op homepages van instellingen word je bijvoorbeeld meteen doorverwezen naar de studiebegeleiding. Er is ook speciale aandacht voor studiebegeleiding in de infobrochures en op infodagen en beurzen als de SID-ins enzovoort. Bovendien is de studiebegeleiding een van de aspecten die we laten beoordelen bij de externe visitatie in het kader van de accreditatie van opleidingen. Het accreditatiekader vermeldt dat de studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten met het oog op studievoortgang adequaat moeten zijn en moeten aansluiten bij de behoeften van studenten. Die vereisten zijn overgenomen en verder uitgewerkt in het visitatieprotocol van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). De visitatierapporten gaan daar voor elk van de opleidingen op in.
Als ik dat allemaal optel, vind ik dat de overheid haar verantwoordelijkheid neemt. Er is een duidelijke beleidsboodschap, we financieren rechtstreeks of onrechtstreeks allerlei initiatieven rond studiebegeleiding en we evalueren ook de inspanningen die de instellingen op dat vlak leveren.
Dan waren er nog de vragen over de repetitorenbureaus. In principe moeten we ervan uitgaan dat die niet nodig zijn en dat universiteiten en hogescholen die begeleiding normalerwijze zelf op zich moeten nemen. Anderzijds hebben de collegas die het hadden over het vrije initiatief natuurlijk ook gelijk. Je kunt niemand verhinderen om dergelijke activiteiten op te richten. Daarom ben ik ook heel terughoudend om daarin tussen te komen. In antwoord op een schriftelijke vraag van de heer Sauwens heb ik inderdaad al gezegd dat dat een zaak is voor Consumentenbescherming.
De vraag is dus of het wel verstandig is dat ik mij daarin ga mengen. Want als ik begin met kwaliteitslabels uit te reiken of samen te werken met de federale minister voor Consumentenbescherming, dan begin ik eigenlijk repetitorenbureaus te legitimeren, zeg ik dat die nodig zijn en dat ze een bestaansreden en een bestaansrecht hebben, terwijl ik daar eigenlijk niets mee te maken heb. Het gaat immers om privé-initiatieven. Mensen vinden dat zij diensten moeten leveren, en dat kunnen dan goede of slechte diensten zijn.
Het erge is natuurlijk dat mensen die om allerlei redenen niet goed geïnformeerd zijn en die het beste willen voor hun kinderen, daar geld aan besteden, wat dan vaak weggegooid geld blijkt te zijn. We mogen die repetitoren natuurlijk niet allemaal over dezelfde kam scheren, het is nu ook niet zo dat het allemaal oplichters zijn.
Ik wil daar heel voorzichtig in zijn en wil mij daar als minister van Onderwijs niet mee bezighouden, nog los van het feit dat het niet mijn bevoegdheid is. Ik neem mij wel voor om dat op het volgende rectorenoverleg, en ook bij de hogescholen, nog eens ter sprake te brengen, om het signaal dat hier vandaag wordt gegeven, over te brengen en om te bekijken of men nog meer kan doen in functie van die informatie. Mensen moeten keuzes kunnen maken, en in dit geval is goede informatie de weg die we moeten bewandelen.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Minister, ik heb uw antwoord aandachtig beluisterd. U zegt terecht dat het bijzonder moeilijk zou zijn om het kaf van het koren te scheiden.
Ik sta helemaal achter studiebegeleiding. Het hoger onderwijs moet daarop inzetten. Het secundair onderwijs heeft op dat vlak de afgelopen 20 jaar enorme inspanningen geleverd. Maar hoever kunnen we daarin gaan? Het kan nooit de bedoeling zijn dat elke student die studies aan een hogeschool of een universiteit aanvat, per se het diploma behaalt. Men moet daartoe ook de capaciteiten hebben. Ondanks alle vormen van studiebegeleiding, inclusief privé-initiatieven van repetitorenbureaus, zal het nooit gebeuren dat iedereen zijn diploma haalt. Ouders denken dikwijls dat voldoende ondersteuning automatisch leidt tot het behalen van een diploma. Dat is niet juist.
Ik vind het fijn dat u dit punt op een rectorenoverleg ter sprake zult brengen. De rectoren zijn goed geplaatst om dat probleem goed in te schatten. Kunt u ons na dat overleg feedback bezorgen, zodat we kunnen nadenken over een aanpak voor de toekomst?
De voorzitter: Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, in uw antwoord benadrukt u dat men zal proberen om de nodige informatie aan ouders en studenten te verschaffen. Dat is belangrijk. Overleg met de rectoren is ook een goed idee. Verder denkwerk is misschien nodig, hoewel de bespreking van de beleidsnota al aantoonde dat er plannen zijn. Mevrouw Celis zei het al ten dele: het is erg belangrijk dat jongeren die hoger onderwijs willen aanvatten een goed inzicht in hun eigen capaciteiten hebben, zodat ze de goede keuze maken. Het zal er ook toe leiden dat ze minder onzeker zijn. Vandaag is het nog dikwijls zo dat veel jongeren lukraak een studierichting kiezen zonder daarvoor geschikt te zijn. Uit vorige besprekingen bleek al dat er werk van wordt gemaakt, dus een oplossing lijkt in de maak.
De voorzitter: Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Het onderwerp komt straks nog aan bod, als we het zullen hebben over de oriënteringsproef. Ik kan me verder wel in uw antwoord terugvinden. Het is niet de bedoeling om repetitorenbureaus te verbieden, maar het is wel belangrijk dat de juiste informatie op de juiste plaats terechtkomt. De code van weleer is dode letter gebleven. Nochtans was het een interessant idee. Het is dus goed dat dit met de rectoren en andere beleidsvoerders van de instellingen te bespreken.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Ik ben blij met uw terughoudendheid om een labeling in te voeren. Want dat zou betekenen dat men de repetitorenbureaus een beetje legitimeert en dus het tot een normale zaak zou maken dat men buiten de hogescholen en universiteiten ondersteuning zoekt. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. U wilt kijken of het aanbod volstaat, aangepast is aan de noden en ook voldoende bekend is. Ik neem aan dat u dit op het rectorenoverleg ter sprake zult brengen. Dat moet verder worden onderzocht.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik ben iets minder blij met de terughoudendheid van de minister als het gaat over het legitimeren van repetitorenbureaus. Repetitorenbureaus hebben bestaansrecht als ze niet onwettelijk handelen. Er bestaat zoiets als de wet-dAllarde, die dateert uit de tijd van de Franse Revolutie en de vrijheid van handel organiseert. Die wet is nog niet afgeschaft.
Minister Pascal Smet : Dat zei ik toch.
De heer Boudewijn Bouckaert : Inderdaad. De repetitorenbureaus hebben dus bestaansrecht als mensen voor hun werk willen betalen. Er is één groot probleem, dat betrekking heeft op een belangrijk begrip uit de rechtseconomie: de informatie-asymmetrie. De klanten zijn de ouders en studenten die hun studies beginnen. Ze weten niet goed wat een deugdelijk repetitorenbureau zou kunnen zijn. Zij worden overdonderd met informatie. Men speelt in op de onzekerheid van de potentiële klanten.
Men kan dat onevenwicht ten dele opheffen door een kwaliteitslabel in te voeren. Zo kan men het kaf van het koren scheiden. Een label is gemakkelijk te ontwikkelen. Er zijn goede criteria voorhanden: de repetitoren moeten gekwalificeerd zijn en een diploma hebben; men kan een prijscode invoeren; men kan afspraken maken dat de repetitorenbureaus niet zelf de papers van de studenten schrijven enzovoort.
Ik persoonlijk zou dat overlaten aan de actoren in het onderwijsveld, de universiteiten en hogescholen, die dat in convenanten kunnen regelen. Maar dat moet decretaal eens bekeken worden. Mijn zorg is dat je dit fenomeen, dat je toch niet weg krijgt, al zou je dat willen, ten goede keert, voor een betere begeleiding van studenten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.
■