Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 27/01/2010
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de interdepartementale werkgroep windenergie
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de implementatie van streekvisies in het beleid betreffende de inplanting van hernieuwbare energie
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Het is niet onterecht dat onze vragen zijn gekoppeld in die zin dat er wel een link bestaat tussen de twee onderwerpen, maar ze handelen wel degelijk over verschillende zaken. Mijn vraag is eigenlijk een opvolgingsvraag.
Begin december hebben we hier een vruchtbare discussie gevoerd waarbij de minister toegaf dat er nog een aantal mancos zijn in het beleid over de inplanting van windturbines. Hij verklaarde werk te willen maken van een beter afwegingskader dan het huidige om de problemen die tijdens de commissievergadering zijn besproken, te kunnen oplossen. Er werd ook aangekondigd dat op 14 december een extra werkgroep windenergie zou worden georganiseerd om de criteria van de omzendbrief en de lokalisatienota te bespreken, en meer specifiek om in te gaan op de problemen met betrekking tot de radars van Defensie. Bij de bespreking in de commissie in december zijn een aantal specifieke projecten aan bod gekomen. Een van die projecten zou plaatsvinden in mijn eigen gemeente Kruishoutem.
Minister, wat zijn de besluiten van de werkgroep van december? Hoe evolueert de houding van Defensie in dezen? Is er inderdaad sprake van een verandering van de criteria die zij hanteren om tot de niet-bindende adviezen te komen? Hoe ver staat het met het Vlaams ruimtelijk afwegingskader? Binnen welke tijdspanne denkt u dit te realiseren? Wat is de visie op de lokale projecten die tijdens die werkgroep werden besproken? U gaf tijdens de commissiebesprekingen in december aan dat u de verschillende projecten, onder andere dat van Kruishoutem maar ook dat van Zaventem en Deurne, zou voorleggen.
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Voorzitter, minister, collegas, over de doelstellingen van hernieuwbare energie zal ik het niet meer hebben. Ik stel wel vast dat momenteel her en der in Vlaanderen intercommunales proberen een eigen visie te ontwikkelen, vooral dan wanneer het gaat over de inplanting van grote windturbines.
Ik geef het voorbeeld van de intercommunale uit mijn regio die een beperkte oppervlakte omsluit. Zij probeert een duidelijke visie te ontwikkelen op hernieuwbare energie en op de inplanting van die grote windturbines.
In de regio is een eigen windmolenplan gemaakt waarop specifiek is aangeduid wat volgens de intercommunale, gesteund door de respectieve gemeenten, de beste plaats is voor de inplanting van windmolens. Het is niet de eerste keer dat er een streekvisie was vanuit de intercommunale Leiedal, dat was ook al het geval in 2003. Intussen zijn de omstandigheden vrij drastisch gewijzigd. Vroeger waren windturbines enkel en alleen op bedrijventerreinen mogelijk, nu kan dat ook in agrarisch gebied. Dankzij de stimulipolitiek van de Vlaamse overheid tonen individuele bedrijven meer dan ooit interesse in de inplanting van die windturbines. De Europese doelstelling die intussen concreet is geworden, moet ervoor zorgen dat er turbines worden ingeplant.
De visie in mijn streek is gebaseerd op een aantal punten. Het uitgangspunt is dat men gaat voor windenergie, maar niet ten koste van andere kwaliteiten van de regio. Men kiest om geen grote windturbines in te planten in het landschappelijk waardevol gebied gelegen in het interfluvium. Wat de inplantingsvorm betreft, probeert men solitaire windturbines niet meer toe te laten. Dat is natuurlijk in functie van individuele bedrijven of bedrijventerreinen die wel proberen om hun dossiers erdoor te krijgen.
De voorkeur gaat uit naar een lineaire opstelling en geometrisch geordende windmolenparken, inplantingsvormen die per geval moeten worden onderzocht. Groepen windturbines worden best ingeplant met een onderlinge afstand van minimum van 4 à 5 kilometer. Men heeft hier dus wel een duidelijke visie op. Er zijn ook definities uitgewerkt, bijvoorbeeld van een lineaire opstelling. Ik geef het voorbeeld van Gistel. Het gaat daar om een zogezegd lineaire opstelling langs de autosnelweg, maar vanuit bepaalde gezichtspunten lijkt het veeleer een wirwar van windmolens.
De visie is dus dat het moet gaan over minstens drie windturbines in een rechte lijn, parallel aan de hoofdinfrastructuur. De onderlinge afstand is niet meer dan viermaal de masthoogte. De windturbines staan op ongeveer gelijke afstand van elkaar, het moet gaan om identieke types enzovoort. Het gaat dan enkel over de regio Kortrijk.
Minister, ik heb de volgende vragen. Wordt er bij de uitvoering van het beleid rekening gehouden met dergelijke streekvisies? Hoe wordt dit in de Vlaamse planning geïmplementeerd? Is er overleg over dergelijke streekprojecten? Hoe gebeurt dit?
Ik pleit ervoor om te komen tot een visie voor heel Vlaanderen, maar natuurlijk rekening houdend met specifieke landschapseigenschappen zodat er diverse mogelijkheden zijn voor diverse regios. Hoe kan de Vlaamse Regering dit omkaderen?
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Voorzitter, minister, ik ben benieuwd naar het antwoord op de vraag van de heer Decaluwe. Ook onze gemeente heeft plannen om een soort stedenbouwkundige verordening op te maken inzake windmolens. De heer Decaluwe had het vooral over intercommunales van verschillende steden en gemeenten die samen een visie aan het ontwikkelen zijn, maar ook onze gemeente denkt eraan om iets gelijkaardigs te doen. Ik ben dus benieuwd naar uw reactie. Ik zou graag vernemen wat u ervan vindt dat verschillende steden of gemeenten of intercommunales zelf werken aan verordeningen inzake windturbines op hun grondgebied.
Ik wil u graag als voorbeeld de situatie in de gemeente Maldegem, een gemeente van 23.000 inwoners, meegeven. In het voorjaar wordt gestart met het grootste onshore windpark in Oost-Vlaanderen. Alle vergunningen staan op punt. Er komen negen grootschalige windturbines langs de expresweg die de kust met Antwerpen verbindt. Onze gemeente ondersteunt de inplanting van de windmolens op die plaats, omdat ze lineair opgesteld worden langs de expresweg, omdat er geen geluidshinder is noch slagschaduw. Nu zouden we een soort van verordening willen opmaken die duidelijk aantoont dat wij met die negen turbines met onze gemeente een grote inspanning leveren op het vlak van hernieuwbare energie en dat die negen voor ons voldoende zijn als bijdrage tot de groene energie. Op die manier willen we problemen vermijden, want het is zo dat er tot op vandaag heel intensief wordt rondgegaan in onze gemeente. Bijna alle landbouwers worden gecontacteerd door firmas en de ene is al wat beleefder dan de andere.
Minister, ik wou u nog als suggestie meegeven om, als u toch werk maakt van een nieuwe omzendbrief over grootschalige windturbines, een soort van code van goede praktijk op te nemen zodat energieleveranciers op een degelijke manier te werk gaan.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, de heer Decaluwe is natuurlijk geen vast lid van deze commissie, dus kunnen we het hem niet kwalijk nemen dat hij hier nu uit de lucht valt. Over mevrouw Taeldeman verbaas ik me wel een beetje, want zij volgt hier wel de werkzaamheden, en wat hier nu wordt gevraagd, heb ik een paar weken geleden bijna letterlijk ook gevraagd. Het antwoord van de minister was toen heel duidelijk. Op dat moment had West-Vlaanderen het bijgestelde plan gemaakt en de minister heeft toen gezegd dat er rekening mee zou worden gehouden en dat hij zou proberen om dat de komende maanden, nog voor de zomer, te doen. Het ontgaat me dus een beetje wat het nieuwe aan deze vragen is.
De voorzitter : Mijnheer Vandaele, naar mijn mening is de vraag van de heer Bothuyne een opvolgingsvraag.
De heer Bart Martens : Minister, ik meen dat het goed zou zijn indien u zich zou willen engageren om op het moment dat het nieuw ruimtelijk afwegingskader klaar is, het ontwerp onmiddellijk aan onze commissie voor te leggen voor een bespreking hier. Dat voorkomt ook dat er intussen nieuwe vragen worden gesteld, dat de lokale besturen beginnen met eigen afwegingskaders en dergelijke meer, al kunnen we natuurlijk niemand tegenhouden. Mijns inziens is er wel nood aan enige voortvarendheid in de opmaak van dat gewestelijk ruimtelijk uitvoeringskader, ook om niet elk lokaal bestuur ertoe te moeten aanzetten om een eigen stedenbouwkundige verordening of een bijlage bij het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan te maken.
Minister, ik denk dus dat het goed zou zijn dat vanaf het moment dat het ontwerp van afwegingskader klaar is, deze commissie er prioritair van in kennis wordt gesteld en dat we nog eens een gedachtewisseling kunnen hebben vooraleer het afwegingskader definitief door de Vlaamse Regering, al dan niet in de vorm van een omzendbrief, wordt goedgekeurd.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, dames en heren, ik zal beginnen met het antwoord op de vraag van de heer Bothuyne. Op 14 december hebben we inderdaad onze vergadering gehad met de interdepartementale werkgroep windenergie, die gewijd was aan de problematiek van de luchtvaarterfdienstbaarheden. Tijdens die vergadering zijn ook de vertegenwoordigers van de militaire en de burgerlijke luchtvaartoverheid duiding komen geven.
We hebben daar heel wat van geleerd. Een van de belangrijkste conclusies was dat de luchtvaart onder meer gebonden is door internationale bepalingen en dat daar niet zomaar kan en mag van worden afgeweken, om te vermijden dat de exploitatie van vliegvelden en het luchtruim en de veiligheid van de bevolking in het gedrang komen. Met dat oogmerk zijn een groot aantal bepalingen van de luchtvaartoverheid begrijpelijk.
Enkele weken geleden heb ik al opgemerkt, tijdens de commissievergadering van 2 december 2009, dat het advies van de luchtvaartoverheden niet bindend is, maar het zou niet wijs zijn om er zomaar van af te wijken. Stelt u zich voor dat er daarna iets fout zou lopen: dan zouden wij ook een heel grote verantwoordelijkheid dragen. Het is aan ons om de veiligheid op de luchthavens mee te garanderen.
Een besluit van de samenkomst van 14 december is ook dat ik heb ondervonden dat de luchtvaartoverheden bereid zijn tot discussie over concrete projecten. We hebben die niet besproken tijdens de vergadering zelf, maar men is daar heel graag toe bereid. Men wil ook graag uitleggen waarom bepaalde normen en voorschriften werden opgesteld bij concrete projecten. Wat mij betreft, moet het een oproep zijn ten aanzien van iedereen die aan een project denkt, om hen er sneller bij te betrekken. Net zoals ik in mijn beleidsnota voor andere domeinen zeg, geldt ook hier dat een goed voortraject fundamenteel is. Ik denk dat ik maar één raad kan geven: ga ook bij hen te rade, net zoals bij andere vergunningverlenende overheden of adviesinstanties, want ik denk dat er een heel grote bereidwilligheid bestaat. Zo heb ik het in elk geval ondervonden. Uiteraard zullen we die punten meenemen, ook voor de luchtvaartdienstbaarheden, als we een Vlaams afwegingskader uitwerken.
Wat betreft het Vlaams ruimtelijk afwegingskader kan ik het volgende zeggen. Er is een werkgroep gestart binnen het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO), die de taak heeft om dit afwegingskader op te stellen. Het is natuurlijk de bedoeling om in eerste instantie de bestaande beleidskaders en de relevante regelgeving te inventariseren en te evalueren. Het is niet nodig om vanaf nul te beginnen, laat ons beginnen met wat er bestaat.
Eind februari is er overleg met de lokale overheden en met de provincies, maar ook met de sectoren: met de sector Leefmilieu, de sector Energie en de sector Windenergie. De bedoeling van het afwegingskader is uiteindelijk om tot een transparante set van regels te komen waarbij de ondersteuning van de duurzame energieprojecten wordt gekoppeld aan de bekommernis van ruimtelijke ordening, die hier in de commissie al verschillende keren naar voren is gekomen.
Ik verwacht dat de externe round-up eind februari kan worden afgesloten ik hoop dat in elk geval en dat het Vlaams kader tegen de zomer van dit jaar kan worden gefinaliseerd. Dat is de doelstelling, en ik hoop dat we die kunnen halen. Het zal natuurlijk ook afhangen van de vlotheid waarmee de contacten de facto lopen, want ik wil toch ook een draagvlak creëren.
Zoals ik en ook jullie al hebben aangegeven, hebben een aantal provincies en intercommunales een streekvisie uitgewerkt. Zo kom ik bij de vraag van de heer Decaluwe. De opmaak van een beleidskader voor de inplanting van windturbines of voor nieuwe energie door verschillende provincies geeft uitvoering aan het ruimtelijk beleid zoals opgenomen in de eigen provinciale structuurplannen. De provincies geven aan welk beleid men ten aanzien van windturbines en nieuwe energie wenst te voeren.
De meeste van die beleidskaders en streekvisies zijn lokaal gedragen door overleg met verschillende partners. Ze vormen ook het beleidskader voor de vergunningsaanvragen. Uit de vergunningsaanvragen voor inplanting van windturbines blijkt dat in de lokalisatienota die als onderbouwing bij het dossier wordt gevoegd, de relevante elementen uit de streekvisies en beleidskaders worden meegenomen in de ruimtelijke afweging van het project. Op die manier krijgt de streekvisie een doorwerking in het vergunningenbeleid en biedt het de projectontwikkelaars een belangrijk aanknopingspunt ten aanzien van mogelijke locaties voor inplanting van windturbines.
Bij de opmaak van het kader houden wij dus wel degelijk rekening met wat al bestaat. Dat is vanzelfsprekend.
Ik zal ook de suggestie overwegen om het beleidskader eerst nog in de commissie te bespreken.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik wil het nog even hebben over wat van belang is voor de burgerluchtvaart en voor defensie. Er is een criterium van 15 kilometer rond de radarinstallaties vastgelegd. U hebt gezegd dat u een verhelderende vergadering hebt gehad en dat we terecht rekening moeten houden met de bekommernissen van de luchtvaart. Veiligheid is prioritair.
Op dit moment zijn er al windmolens binnen de straal van 15 kilometer actief. Leveren ze dan toch geen probleem op voor de radarinstallaties? Of zijn er wel degelijk problemen?
Minister Philippe Muyters : Ik kan daar onmiddellijk op antwoorden. Uit de vergadering bleek dat ook die dingen bespreekbaar zijn. Het komt erop aan om, voor het project wordt ingediend, afspraken te maken. Op die manier kan men tot oplossingen komen.
De heer Robrecht Bothuyne : Het moet dus project per project worden bekeken.
Minister Philippe Muyters : Ja.
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : De minister wil deze zomer klaar zijn met het afwegingskader. Ik zou toch willen vragen om er spoed achter te zetten. De provincies en intercommunales geven visies, maar die hebben geen bindend karakter zolang ze niet in een verordening of een planning staan. Ik stel vast dat de ene streek verder staat dan de andere, wat de druk kan verhogen voor streken die nog niet ver staan. Zoals mevrouw Taeldeman ook zegt, is de agressiviteit van diegenen die windturbines willen plaatsen, vrij groot. We zijn een land van zagers en klagers over alles en nog wat geworden. Ik zou dus willen vragen om spoed te zetten achter een verfijnd afwegingskader, zodat er in Vlaanderen een uniforme behandeling zou zijn.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb begrepen dat er zal worden gewerkt aan een omzendbrief tegen de zomer van 2010, gedragen door de actoren. Maar mijn vraag is niet volledig beantwoord: mag ik ervan uitgaan dat onze gemeente groen licht krijgt voor het opmaken van een verordening?
Minister Philippe Muyters : Dat is een moeilijke vraag. Ik ken de verordening niet, dus ik kan daar niet op antwoorden.
Mijnheer Decaluwe, ik zal dit snel doen, maar ik wil ook een draagvlak creëren. Ik wil er ook voor zorgen dat lokale overheden en provincies die al actief zijn en er een visie op hebben ontwikkeld, ook worden gehoord, en dat we dat in overweging kunnen nemen.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, u zegt dat u overleg zult plegen met de sectoren. U hebt Energie, Natuur en Leefmilieu genoemd. Ik zou daar eigenlijk ook Onroerend Erfgoed bij voegen, als we de inspanningen zien die vandaag gebeuren met betrekking tot ankerplaatsen en landschappen.
U hebt gezegd dat u rekening zult houden met wat er al bestaat. Ik heb het gevoel dat daar omzichtig mee moet worden omgesprongen. Ik wil mevrouw Taeldeman uiteraard niet tegenspreken: ik zou niet durven. Ik weet echter niet of het getuigt van een goede ruimtelijke ordening als elke gemeente haar eigen windmolenparkje wil hebben. Ook zijn er de visies van de intercommunales, mijnheer Decaluwe. Die zitten er een beetje tussenin. Persoonlijk heb ik meer de neiging om, als de provincies zon visie ontwikkelen en op hun beurt rekening houden met de intercommunales, als ze dat wat filteren
De heer Carl Decaluwe : We moeten de provincies niet meer macht geven.
De heer Wilfried Vandaele : De provincie is uiteindelijk toch een democratisch verkozen niveau. Ik weet het niet. Minister, als ik u was, zou ik toch eens kijken naar wat die provincies willen en hun de opdracht geven om te filteren wat er op hun terrein leeft, bij gemeenten of intercommunales.
De voorzitter : Het incident is gesloten.