Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 10/02/2010
Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over het stilleggen van bouw- of graafwerken voor archeologische opgravingen door het Vlaamse Gewest
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Voorzitter, ik stel deze vraag om uitleg naar aanleiding van een lokaal dossier dat misschien verregaande gevolgen zou kunnen hebben. Recent is het Vlaamse Gewest door een rechtbank veroordeeld tot een schadevergoeding van 225.000 euro voor het stilleggen van werken door de dienst Onroerend Erfgoed. Volgens de betrokken ambtenaar is er een vermoeden dat onder de grond een Romeins dorp zou zijn gelegen.
Ik heb er geen probleem mee dat het Vlaamse Gewest archeologische opgravingen laat uitvoeren. Zoals het decreet stelt, kunnen de werkzaamheden hierdoor vertraging oplopen. In artikel 7 van het betrokken decreet staat immers dat de Vlaamse Regering kan besluiten dat de uitvoering van opgravingen tot het algemeen nut behoort. De Vlaamse Regering kan in dit verband de tijdelijke bezetting van de gronden bevelen.
Volgens de informatie waarover ik beschik, gaat het hier echter om een kafkaiaanse situatie. We willen het Grond- en Pandendecreet op een goede manier uitvoeren. We willen onze doelstellingen halen. Bouwondernemers kopen de grond en vragen de nodige vergunningen aan. Dat is ook in Harelbeke gebeurd. Op het ogenblik dat de bouwondernemer de grond kocht, was er geen sprake van archeologische overblijfselen. Alle mogelijke vergunningen zijn afgeleverd. De werkzaamheden zijn gestart. Daarop is het onwaarschijnlijke gebeurd. De dienst Onroerend Erfgoed heeft verklaard dat er een vermoeden is dat onder die grond een Romeins dorp is gelegen. In onmiddellijke omgeving zijn in het verleden immers ook al overblijfselen gevonden. De bouwondernemer krijgt te horen dat hij voor de opgravingskosten moet opdraven. In totaal gaat het om 500.000 euro. Aangezien de betrokken firma de grond als woongebied had gekocht en alle vergunningen had gekregen, is ze naar de rechtbank getrokken. Er was nergens melding gemaakt van archeologische overblijfselen. De werken zijn plots stilgelegd. In feite verloor de firma tweemaal: ze moest betalen en ze kon de verkaveling niet van start laten gaan.
De rechtbank van eerste aanleg van Kortrijk heeft een vonnis geveld. Die beslissing is op het onbehoorlijk handelen van de ambtenaar gebaseerd. Ik heb de problematiek hier al stapsgewijs besproken. Ik verwacht niet van de minister dat hij op dit specifieke geval ingaat. Ik weet niet of er nog een beroep zal worden aangetekend. Het is mogelijk dat we dit nog als een lopende zaak moeten beschouwen.
Minister, ik heb vier concrete vragen. Als een verkavelaar bouwpercelen met een correcte bestemming koopt, kan hij dan ergens terecht om te weten of er onder de grond iets van archeologische waarde zit? Op die manier zou hij dat in de kostprijs kunnen incalculeren. Wie zelf in de opgravingen moet investeren, moet dit op voorhand weten en in de prijs kunnen incalculeren. Over welke criteria beschikt een ambtenaar om bouw- of graafwerken stil te leggen? Zijn onze ambtenaren tegen foutieve beslissingen verzekerd? Op welke manier is de Vlaamse overheid hiertegen verzekerd? Hebt u weet van vonnissen waarin het Vlaamse Gewest is veroordeeld? Ik heb er zelf geen gevonden. Het is echter mogelijk dat ik niet de juiste databanken heb geraadpleegd. Welke conclusies met betrekking tot de regelgeving en de aanpak worden uit die vonnissen getrokken?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, de archeologische problematiek vormt een belangrijke aangelegenheid. In de loop van deze legislatuur zullen belangrijke werkzaamheden worden uitgevoerd. Die werkzaamheden passen in de implementatie van het Verdrag van La Valetta, beter bekend als het Verdrag van Malta. Door dit verdrag geldt nu de regel dat archeologie in situ blijft. Indien mogelijk, worden geen opgravingen gedaan. Alles wordt in situ bewaard.
Ik wil hier even ingaan op een paar punten die de heer Decaluwe als vaststaande feiten beschouwt. Die veronderstelling komt echter niet overeen met de werkelijkheid.
De dienst Onroerend Erfgoed heeft zich niet op een vermoeden, laat staan op willekeur, gebaseerd. De beslissing is gebaseerd op een archeologisch vooronderzoek dat tussen 19 mei 2008 en 22 mei 2008 door Monument Vandekerckhove nv op het betrokken terrein is uitgevoerd. Indien ik me niet vergis, heeft mijn medewerkster de heer Decaluwe het rapport ondertussen bezorgd.
De heer Bart Martens treedt als voorzitter op.
Dat is uitgevoerd naar aanleiding van de bouwplannen van Bouw Paul Huyzentruyt voor het aanleggen van een nieuwe verkaveling in de Stasegemsesteenweg in Harelbeke. Die verkaveling voorziet in de aanleg van een veertigtal loten. Omdat die bouwactiviteiten gepaard gaan met bodemverstorende graafwerken, werd door het agentschap Ruimte en Erfgoed aangeraden om voorafgaandelijk een archeologische inventarisatie van de site uit te voeren. Door de aanleg van proefsleuven kan men zien of er archeologisch erfgoed aanwezig is. Op basis van de resultaten van de terreininventarisatie en wat daaruit voortvloeit aan advies, kan het agentschap aanbevelen om die gronden vrij te geven of in overleg met de bouwheer de randvoorwaarden vast te leggen voor een uitgebreide archeologische opgraving.
Artikel 4 van het huidige Archeologiedecreet bepaalt dat de bouwheer een zorgverplichting heeft. Het gaat om zaken van algemeen nut, zoals dat in het decreet is ingeschreven. Het proefsleuvenonderzoek toonde zonder meer aan dat er archeologische sporen zijn, en stelde onomstotelijk vast dat er een rijke archeologische site op het terrein aanwezig is. De archeologische sporen duiden zelfs op Romeinse bewoning op deze plek, wat niet toevallig is aangezien bij archeologisch onderzoek sinds de jaren zestig en zeventig al een Romeinse nederzetting is vastgesteld in het betrokken plangebied. In de onderzoeksbalans van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) kunt u trouwens tal van publicaties over deze Romeinse nederzetting terugvinden. U kunt deze onderzoeksbalans raadplegen op www.onderzoeksbalans.be.
Ik citeer een passage uit bladzijde 15 van het basisrapport van het proefsleuvenonderzoek: Het archeologisch proefsleuvenonderzoek langs de Stasegemsesteenweg heeft aangetoond dat er zonder twijfel sprake is van Romeinse bewoning op deze plek. Meer dan waarschijnlijk sluit dit aan bij de resten van de Romeinse vicus in de Collegewijk ten zuiden van het plangebied en bij de resten van het grafveld ten noorden. Over het gehele terrein en in alle sleuven werden Romeinse sporen aangetroffen. Bovendien betreft het een erg dense verspreiding van de sporen, met andere woorden, geen enkele zone is leeg. Er lijkt bijzonder weinig verstoring te zijn opgetreden.
Ik citeer ook uit het rapport Monument Vandekerckhove: In het kader van de geplande verkaveling lijkt een verdere opgraving van het gehele terrein aangewezen. De archeologische sporen bevinden zich slechts 50 centimeter onder het maaiveld en worden bijgevolg direct bedreigd door de nieuwbouwwerken. Bij deze werken wordt de ondergrond en dus het archeologisch potentieel vernield indien er geen voorafgaand archeologisch onderzoek gebeurt.
De aanwezigheid van archeologische monumenten in de ondergrond van de bewuste percelen is geen vermoeden, maar een empirisch bewezen feit. De ambtenaren hebben zich gebaseerd op harde gefundeerde data die uit dat rapport bleken.
Het Vlaamse Gewest is door de rechtbank van eerste aanleg niet veroordeeld voor het stilleggen van werken door de dienst Onroerend Erfgoed, omdat er volgens de ambtenaar een vermoeden was dat er een Romeins dorp onder de grond zou zijn gelegen. Deze informatie strookt niet met de uitspraak van de rechter. Ik heb u een kopie gegeven van het vonnis van de rechter. De rechter heeft het Vlaamse Gewest niet veroordeeld voor het stilleggen van de werken, want de werken zijn nooit stilgelegd. De rechter verwijt het Vlaamse Gewest onbehoorlijk bestuur in zijn optreden, een conclusie die hij trekt uit het relaas van de feiten.
Dat relaas van de feiten is heel lang. Ik zal proberen er de essentie van weer te geven. In 2007 verwerft Bouw Paul Huyzentruyt die gronden. In 2008 krijgt het bouwbedrijf een verkavelingsvergunning, en op 11 maart 2008 een stedenbouwkundige vergunning van de ontvoogde gemeente Harelbeke. Op 4 april laat het agentschap aan de nv weten dat er archeologische resten aanwezig zijn en wijst het op de verantwoordelijkheid van de grondeigenaar, conform artikel 4 van het vigerende decreet. Daarna is er overleg tussen het agentschap en de nv om de modaliteiten van een archeologisch vooronderzoek te bespreken. Ten gevolge daarvan komt het proefsleuvenonderzoek waaruit ik heb geciteerd. Dat gebeurt op 19 en 22 mei 2008, dus allemaal heel kort na het verlenen van de vergunning.
Op 11 juni vraagt Bouw Paul Huyzentruyt, vanaf dan vertegenwoordigd door een raadsman, om artikel 7 van het Archeologiedecreet in te roepen, namelijk een verklaring tot algemeen nut en bezetting van de gronden, inclusief mogelijkheid tot schadevergoeding. Mijn analyse is dat de nv van meet af aan uit is op het verkrijgen van een schadevergoeding via het inroepen van artikel 7, en het stilleggen van de werken, wat het agentschap niet doet.
Het rapport van het archeologisch onderzoek komt binnen op 25 juni. Het agentschap laat weten dat het de toepassing van artikel 7 niet opportuun acht. Huyzentruyt antwoordt met een vraag tot overleg en de mededeling dat de houding van het agentschap wordt beschouwd als een feitelijke verhindering van de uitvoering van de verleende vergunningen. Het agentschap wil dus geen beroep doen op artikel 7.
Er volgt opnieuw overleg, waaruit blijkt dat Bouw Paul Huyzentruyt de opgraving die het overeenkomstig artikel 4 van het decreet moet doen, niet wil doen en dus aandringt op een financiering door de overheid. De raadsman verzoekt opnieuw met aandrang de toepassing van artikel 7 om de werken stil te leggen. Het agentschap repliceert opnieuw dat de wetgeving archeologie van kracht is en dat noch artikel 7, algemeen nut verklaring, noch artikel 8, toevalsvondst, van toepassing zijn op dit dossier.
Dit escaleert. Huyzentruyt zegt dat het de werken zal starten en dreigt dat bij stillegging van de werken een gerechtelijke procedure zal worden opgestart. Op 29 augustus kondigt Huyzentruyt per fax en aangetekend schrijven aan dat het met de grondwerken zal starten op 3 september 2008 om 8.30 uur. Met andere woorden, de firma zegt dat ze een inbreuk zal plegen op artikel 4 van het Archeologiedecreet, dat de firma de zorgplicht oplegt en verplicht om te zorgen dat die opgravingen gebeuren.
Het agentschap wordt op de hoogte gebracht. De inspectie wordt verzocht een pv op te maken en aan Huyzentruyt mee te delen dat dit een correctionele inbreuk is. Op 2 september informeert de inspectie de administrateur-generaal van het agentschap per e-mail dat de enige effectieve mogelijkheid om de vernietiging van waardevol archeologisch erfgoed alsnog te verhinderen, erin bestaat de opgraving tot algemeen nut te verklaren, conform artikel 7 van het decreet, waarna de staking kan worden bevolen.
Diezelfde dag laat de administrateur-generaal van het Agentschap Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed Vlaanderen weten dat hij akkoord kan gaan met het voorstel. Hij gaat in op de dreiging van de nv voor de toepassing van artikel 7. Dat wordt verklaard en afgedwongen door Huyzentruyt, die ter plekke een deurwaarder roept en van de ambtenaar ter plaatse een verklaring afdwingt en zegt: Ik verklaar hier dat het hoofd van het agentschap in Brussel zegt dat hij toepassing zal maken van artikel 7. Die man staat onder druk en verklaart dat ook ter plekke. Dat wordt opgenomen in een proces-verbaal van de gerechtsdeurwaarder. Daarop heeft de rechter zich gebaseerd en gezegd: Uw man ter plekke heeft gezegd dat er een beroep zal worden gedaan op artikel 7.
Twee dagen later heeft het hoofd van het agentschap gezegd dat hij daar geen beroep op doet. Hoogstens kun je zeggen dat er 2 dagen twijfel is geweest. Huyzentruyt heeft de werken al die tijd compleet stilgelegd en gezegd dat men artikel 7 moet toepassen. Het bedrijf laat die verklaring optekenen door een gerechtsdeurwaarder. Daarop heeft de rechter zich gebaseerd om te zeggen dat dat onbehoorlijk bestuur is. Hij zegt: Uw man ter plekke verklaart dat, en dan zegt u later dat u dat niet gaat doen, en u bent verantwoordelijk en wordt veroordeeld tot een provisionele, heel forse schadevergoeding van meer dan 250.000 euro.
Op 3 september laat het agentschap per e-mail weten dat na overleg en afwegen van de opties is besloten dat het niet doorgaat met de piste artikel 7, algemeen nut. Het gaat evenwel, met instemming van het kabinet, voor de piste van strafrechtelijke procedure op basis van artikel 4, zorgplicht. Het Agentschap Inspectie neemt hiervan akte, en besluit om de kortgedingrechter te verzoeken de werken stil te leggen. Dat kort geding wordt afgewezen, maar al die tijd liggen de werken stil. Het komt erop neer dat er finaal een veroordeling komt ten gronde.
Dat is de hele achtergrond. In principe nemen de bouwheren altijd hun verantwoordelijkheid op, als ze erop worden gewezen. Artikel 4 van het Archeologiedecreet bepaalt dat er een zorgplicht is. Huyzentruyt heeft dat willen afwentelen. Door het afdwingen van die verklaring, in aanwezigheid van een gerechtsdeurwaarder die hij ter plaatse had geroepen, heeft hij de rechter ertoe bewogen een veroordeling wegens onbehoorlijk bestuur uit te spreken. De rechter stelde dat er tegenstrijdige signalen werden gegeven, en dat de overheid daarvoor verantwoordelijk was. Het agentschap is daartegen in beroep gegaan. Er kan eventueel twijfel zijn geweest, want die man heeft ter plaatse die verklaring gedaan, maar 2 dagen later is beslist om het artikel niet in te roepen. Huyzentruyt kan dus misschien maximaal, in de slechtste hypothese voor het agentschap, beargumenteren dat hij 2 dagen werd geblokkeerd, maar vanaf de tweede dag was dat dus niet meer het geval.
Dat was een beetje een lange inleiding, maar het is belangrijk om dit te duiden. Ik kom tot de vragen. U vraagt of een verkavelaar die bouwpercelen koopt binnen de correcte bestemming, ergens terecht kan om te weten wat er van archeologische waarde onder de grond zit, en of hij dat kan mee in rekening kan brengen in de kostprijs. In de eerste plaats neem ik aan dat de teneur van uw vraag is dat er een evenwicht moet zijn tussen het behoud van archeologisch erfgoed en de dynamiek van de privésector. Die dynamiek mag niet worden tegengehouden. We staan voor een belangrijk jaar. We moeten het Verdrag van La Valletta uitvoeren. Het huidige Archeologiedecreet is niet goed geschreven. Het moet veel beter. Ik overleg met de bouwsector. We moeten naar een collectivisering, naar een solidariteit gaan. Ik begrijp dat aannemers en bouwheren die daar nu mee worden geconfronteerd, stellen dat zij een last dragen van iets dat van algemeen nut is. Ze vragen zich af of ze die last wel moeten dragen. Dat is de huidige situatie. Ik begrijp dat er ongenoegen over is op het terrein, maar dat ontslaat aannemers en bouwheren nu natuurlijk niet van hun verplichting om het huidige decreet na te leven. Ik meen in uw vraag echter een teneur te ontwaren, die ik onderschrijf. Ik overleg daarover met de sector. We moeten ervoor zorgen dat die twee maatschappelijke sectoren niet in een conflictverhouding tot elkaar staan.
Het archeologiebeleid in de geest van Valletta wil de ruimtelijke ontwikkeling helemaal niet tegengaan. Integendeel, het streeft naar de nodige afstemming en overeenstemming tussen archeologie en ruimtelijke ordening, door er onder meer op toe te zien dat archeologen worden betrokken bij het planningsbeleid eigenlijk moet dan al geweten zijn wat archeologisch belangrijk is en bij de diverse fasen van ontwikkelingsprojecten. Het verdrag benadrukt het belang van voldoende overleg tussen archeologen, stedenbouwkundigen en planologen, opdat er voldoende tijd en middelen zouden worden toegewezen voor het wetenschappelijk onderzoek van de vindplaatsen en opdat ontwikkelingsplannen die het archeologisch erfgoed zouden kunnen aantasten, kunnen worden gewijzigd. Ook vraagt het verdrag dat milieueffectrapportages en de daaruit voortvloeiende beslissingen ten volle rekening houden met de archeologische vindplaatsen en hun context.
Omgekeerd ervaar ik dat de bouwsector niet de belemmering van het behoud en het beheer van het archeologisch erfgoed beoogt. De bouwsector waardeert het belang van het archeologisch erfgoed voor de maatschappij en wil, in de geest van Valletta, mee zorg dragen voor het behoud en beheer ervan. Het partnerschap van de bouwsector is zelfs noodzakelijk voor het onroerend erfgoed, om het behoud en het beheer van de archeologische erfgoedwaarden ten volle te verwezenlijken. Ik streef dus naar voldoende overleg met de bouwsector, voornamelijk bij de opmaak van het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet. Daarin zal het Verdrag van Valletta worden geïmplementeerd. Die denkoefening over de uitvoering van Valletta, en dan voornamelijk het financiële onderdeel ervan, dat een belangrijk onderdeel is, gebeurt momenteel in een ambtelijke werkgroep. Die werkgroep zal een visietekst voorleggen aan een klankbordgroep, waarin ook de bouwsector is vertegenwoordigd, bij monde van de Bouwunie, de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB), de Beroepsvereniging van de Vastgoedsector en de Confederatie van Immobiliënberoepen (CIB). Ik kan nu al zeggen dat de teneur is dat wordt gestreefd naar het solidariseren van de problemen binnen de sector. Dat lijkt me de richting die we moeten uitgaan.
De bouwsector uit heel vaak de bezorgdheid dat bouwactiviteiten nodeloos zullen worden belemmerd of vertraagd. Het preventieve archeologisch onderzoek en de eventuele archeologische opgraving kunnen echter niet worden ingekort ten koste van de kwaliteit. Ik zal echter wel de procedures administratief zo eenvoudig mogelijk maken, en de termijnen voor het aanvragen van vergunningen in de mate van het mogelijke inkorten.
Vooral nadat het preventieve vooronderzoek achter de rug is, en geweten is in welke mate archeologische erfgoedwaarden aanwezig zijn op het terrein, is het noodzakelijk dat de vergunningverlenende overheid zo snel mogelijk kan beslissen over het vervolgtraject. Ook is het belangrijk dat promotoren tot op zekere hoogte de archeologische potentie van een terrein op voorhand kunnen inschatten om, zoals u aangeeft, zo veel mogelijk de kostprijs van het archeologisch onderzoek mee te kunnen incalculeren. Dat inzicht biedt ook een groot voordeel voor het bodemarchief, omdat promotoren het zo proactief kunnen betrekken in de planningsprocessen.
Sinds 2001 bestaat er voor Vlaanderen een Centrale Archeologische Inventaris (CAI), een databank van vindplaatsen van archeologische artefacten. De toegang tot die databank is echter beperkt tot professionele gebruikers, aangezien een wetenschappelijke interpretatie van de data, en dus ook een inzicht in de archeologie, noodzakelijk is om een correct gebruik ervan mogelijk te maken. Bouwheren, promotoren of aannemers hebben momenteel dus geen rechtstreekse toegang tot die inventaris. Wel kunnen ze advies vragen aan een erfgoedconsulent Archeologie in de provinciale buitenafdelingen van het agentschap Ruimte en Erfgoed of aan een provinciale, regionale of lokale archeoloog die toegang heeft tot die inventaris.
Het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) brengt momenteel echter BEWAER-zones (bekend waardevol archeologisch erfgoed) in kaart. Die zones duiden gebieden aan waar met wetenschappelijke zekerheid waardevol archeologisch erfgoed bewaard is gebleven. Die BEWAER-zones vormen zo een geïnterpreteerde kaart met een belangrijk waarderingsonderdeel. Omdat interpretatie minder vereist is dan voor de CAI, zal het grote publiek inzage krijgen in de perimeters, de betekenis en de waarde van de BEWAER-zones. Wel wil ik benadrukken dat het archeologisch erfgoed meestal onder de bodem zit. Daardoor is het overgrote deel van de archeologische sites in Vlaanderen nog onbekend en geven de BEWAER-zones slechts een beperkt deel van de reële archeologische erfgoedwaarden weer. Het opstellen van een sluitende inventaris, zoals dat voor het bouwkundig erfgoed gebeurt, is dan ook onmogelijk. Op basis van de CAI, maar eveneens op basis van aanwijzingen zoals bodemgesteldheid, erosie, recente verstoringen van de ondergrond, de ligging in het landschap, de gekende sites in de buurt, historische aanwijzingen als plaatsnamen en oude kaarten enzovoort, kunnen onderzoekers een inschatting maken van het archeologische potentieel van een terrein. Toch blijft in de meeste gevallen prospectief vooronderzoek noodzakelijk om de omvang, de ligging en het belang van het eventueel aanwezige archeologisch erfgoed nauwkeurig te kunnen bepalen.
Door middel van boringen reconstrueren de onderzoekers eerst het historische landschap en gaan ze het bewaringspotentieel van de ondergrond na. Vervolgens leggen ze sleuven aan over het terrein wat hier is gebeurd die worden gescreend op de aanwezigheid van archeologische sporen. Zijn die er, dan wordt een selectie van die sporen onderzocht om de aard, de uitgestrektheid, de datering en de bewaringstoestand ervan te evalueren. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek kan het agentschap dan oordelen over de vraag of een archeologische opgraving noodzakelijk is. Een projectontwikkelaar kan een dergelijk onderzoek laten verrichten tijdens de ontwerpfase van zijn bouwproject, zodat hij in zijn plannen maximaal rekening kan houden met de resultaten van het prospectief vooronderzoek. Hij kan dan de plannen zo wijzigen dat de percelen waar archeologische sporen aanwezig zijn, ongemoeid worden gelaten en er bijgevolg geen archeologische opgraving noodzakelijk is. De verkavelaar in het dossier waarnaar u verwijst, liet trouwens die terreinevaluatie uitvoeren. Ik heb u dat rapport bezorgd. Hij was heel snel op de hoogte.
Ik kom tot de volgende vraag. Het decreet tot bescherming van het archeologisch patrimonium uit 1993 voorziet enkel in de mogelijkheid een stakingsbevel uit te vaardigen als de werken of handelingen in strijd zijn met de beschermingsvoorschriften of als archeologische opgravingen zonder of in strijd met de vereiste vergunningen gebeuren. Daarnaast kan de staking van de handelingen, in de mate dat die tevens een bouwinbreuk uitmaken, natuurlijk ook op basis van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening worden bevolen. Geen van die omstandigheden was op het aangehaalde dossier van toepassing. De staking is dan ook niet bevolen.
Dan was er uw vraag over de verzekering van de ambtenaren. U weet dat overheidspersoneel enkel aansprakelijk is voor bedrog, zware fouten of herhaalde lichte fouten. Dat staat in twee wetten: de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten en de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen. Vroeger was er een discriminatie: overheidsambtenaren hadden een zwaardere verantwoordelijkheid dan privéwerknemers. Ik heb in de Kamer in 2003 werk gemaakt van een gelijkschakeling. De overheidsambtenaar was veel meer persoonlijk aansprakelijk dan in een privésituatie.
Het spreekt voor zich dat deze hypothesen zelden voorkomen aangezien het hier situaties betreft waar de ambtenaar ten eerste in geval van bedrog met opzet schade berokkent, ten tweede een zeer ernstige fout begaat die hoewel het intentioneel element ontbreekt, toch onvergeeflijk is in hoofde van diegene die ze begaat of ten derde herhaaldelijk lichte fouten maakt die een normaal aandachtige persoon niet begaat. In alle andere gevallen is de overheid, en niet de ambtenaar, als werkgever verantwoordelijk voor schade die zou voortvloeien uit gebeurlijke fouten van haar ambtenaren. De Vlaamse overheid treedt op als eigen verzekeraar.
U begrijpt dat ik niet nader kan ingaan op eventuele foute beslissingen van ambtenaren. Bovendien is beroep aangetekend tegen het vonnis in eerste aanleg.
Er zijn mij en mijn administratie geen definitieve vonnissen bekend waarbij het Vlaamse Gewest werd veroordeeld voor het stilleggen van werken voor voorafgaande archeologische opgravingen. Zelfs het huidige vonnis behandelt niet het stilleggen van de werken.
De voorzitter : De heer Decaluwe heeft het woord.
De heer Carl Decaluwe : Minister, ik dank u voor het zeer uitvoerige en goede antwoord. Als men dergelijke dossiers ziet en contacten neemt, dan doe ik mijn hoed af voor de ondernemers die nog durven investeren in Vlaanderen. Uit uw antwoord onthoud ik dat men inderdaad zoekt naar een gezond evenwicht, met aandacht voor het belang van archeologische opgravingen. Ik stel dat totaal niet in vraag. Men moet op een goede manier proberen tot een evenwicht te komen.
De solidarisering is positief. Wel moeten we rekening houden met de bouwsector die het in deze financieel-economisch moeilijke tijden niet gemakkelijk heeft. Voor het algemeen belang is het hoofdzakelijk de overheid die moet bijpassen. Solidarisering in de bouwsector betekent altijd dat dat wordt doorgerekend aan degene die koopt. Er zijn zodanig veel elementen opgelegd dat de bouwprijs steeds maar de hoogte wordt ingejaagd.
Is dit iets voor dit jaar of voor volgend jaar?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Archeologie is in principe voor dit jaar. Ik heb dat ook gezegd in mijn beleidsnota, het is een prioriteit. Ik wil heel het Onroerenderfgoeddecreet aanpakken. We zullen moeten beslissen of we dat geïntegreerd aanpakken. Daar gaat mijn voorkeur naar uit. Als we zien dat dat veel te lang duurt, zullen we stukwerk moeten doen, wat ik niet verkies.
Het Archeologiedecreet zit slecht in elkaar, dat zeg ik als jurist. Ik heb het over de handhaving, de regelgeving, de normen die worden opgelegd. In artikel 4 staan normen en zorgvuldigheidsplichten, maar dat is echt niet normerend gesteld. Ik wil in uitvoering van La Valetta daar zitten we op dezelfde golflengte, mijnheer Decaluwe in samenspraak met de sector de zaak aanpakken. De sector staat ervoor open. Die weet dat als je een Romeinse site vindt, het godgeklaagd is dat die sporen verdwijnen. Het huidige decreet legt een plicht op aan de betrokkenen. Het decreet is daar en de wet is de wet. In veel Europese landen gaat men naar een solidarisering waardoor dat wordt uitgesmeerd en heel weinig impact heeft.
Ik kan niet vooruitlopen, de ambtelijke werkgroep is ermee bezig. Ik heb er gisteren nog een vergadering over gehad. Men maakt er heel snel werk van maar zodra de visietekst klaar is, gaan we in overleg. Nu is er al bereidheid van alle sectoren om daarover aan tafel te zitten vanuit een positieve ingesteldheid waarbij de overheid en de privésector elkaar moeten vinden. Dit is een spijtig incident, waarbij ik volop sta achter de beslissing van het agentschap om beroep aan te tekenen. Je kunt zeggen dat er een aarzeling is geweest in de besluitvorming bij het agentschap, maar het agentschap heeft nooit de werken stilgelegd. Je voelt dat van meet af aan de verkavelaar schadevergoeding wil, de werken wil laten stilleggen en zich laten betalen. Dat is niet de optie die het agentschap heeft gekozen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.