Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie
Vergadering van 07/01/2010
Vraag om uitleg van de heer Koen Van den Heuvel tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over het voeren van een doelgroepenbeleid in de sociale huursector
De voorzitter : Het antwoord wordt gegeven door minister Lieten.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, sinds 2009 hebben de sociale huisvestingsmaatschappijen niet langer de mogelijkheid om een zogenaamde bejaardenwoning bij voorrang toe te wijzen aan 55-plussers. Dat kan nog slechts indien er in de betreffende woningen investeringen gebeurd zijn om die aan te passen aan de huisvesting van senioren, zoals een betere toegankelijkheid van de badkamer en het toilet.
Het beleid dat een aantal sociale huisvestingsmaatschappijen tot op die dag aanhielden, waarbij zij woningen die geen enkel officieel statuut als aangepaste seniorenwoning hadden, in een aantal gevallen toch voorbehielden voor ouderen, kwam daarmee ten einde.
Op basis van lokale noden en behoeften kunnen lokale besturen nu echter een toewijzingreglement opstellen, en hierin een doelgroepenbeleid opnemen. Hierdoor kan bij toewijzing van sociale woningen alsnog voorrang gegeven worden aan bepaalde doelgroepen, zoals die van de senioren.
Vanuit de sector vernam ik evenwel dat de procedure ongeveer zes maar veeleer twaalf maanden kan duren. In afwachting van het opstellen van een dergelijk sociaal toewijzingsplan en de goedkeuring ervan door het departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO), kunnen de zogenaamde bejaardenwoningen, dus de niet-officieel aangepaste maar veeleer kleinere woningen, niet langer voorbehouden worden voor senioren. Het agentschap Inspectie RWO heeft inmiddels aangekondigd om hieromtrent inspecties te laten gebeuren.
Verder spreekt het vanzelf dat de afhandeling van deze procedures de nodige tijd van de betrokken actoren vraagt. Als de gemeenten geen initiatief zouden nemen, dan staan de sociale huisvestingsmaatschappijen wel voor een probleem omdat ze hun huidig doelgroepenbeleid voor senioren, om veeleer kleinere woningen voor te behouden aan 55-plussers wat door de toenemende vergrijzing geen dom beleid is , niet kunnen voortzetten en zitten ze in een patsituatie.
Wat is de motivering geweest voor de invoering van artikel 19, paragraaf 1, in het Socialehuurbesluit? Leidt dit niet tot een inperking van de handelingsvrijheid van de SHMs inzake de toekenning van sociale woningen?
Wat dient er exact verstaan te worden onder woningen die aangepast zijn aan de huisvesting van ouderen? Zijn daar criteria of modaliteiten voor bepaald? Spelen er nog andere elementen naast de toegankelijkheid?
Hoe lang duurt de procedure om een lokaal toewijzingsreglement in te stellen? Zijn er gemeentes die hier al werk van hebben gemaakt?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Mijn heer Van Den Heuvel, zoals u in uw vraag aangeeft, zijn er twee mogelijkheden om woningen toe te wijzen aan ouderen. Ten eerste door het bouwen van aangepaste woningen vermeld in artikel 19, eerste lid; ten tweede door het opmaken van een doelgroepenplan voor ouderen binnen het gemeentelijk toewijzingsreglement.
Artikel 19, eerste lid, werd ingevoerd om te vermijden dat woningen, waarin specifieke investeringen werden gedaan om ze toegankelijk te maken voor personen met een handicap of voor ouderen met mobiliteitsproblemen, zouden moeten worden toegewezen aan kandidaat-huurders die geen nood hebben aan een dergelijke aangepaste woning. Op deze manier wordt vermeden dat de bijkomende financiële investeringen in deze woningen bij wisseling van huurders niet ten volle zouden worden benut. Bij mijn weten zijn er geen sociale huisvestingsmaatschappijen die er problemen mee hebben dat deze aangepaste woningen met voorrang moeten worden toegewezen aan de kandidaat-huurders voor wie ze werden aangepast, zijnde personen met een handicap of ouderen.
Over de opmaak van het doelgroepenplan voor senioren en de beoordeling ervan door de minister bestaat er meer discussie. De gemeente krijgt hierbij de trekkersrol, stelt de procedure voor de totstandkoming van het toewijzingsreglement vast, en overlegt met de verschillende lokale huisvestings- en welzijnsactoren. Deze opmaak leidt niet zozeer tot een beperking van de handelingsvrijheid van de SHMs. Wel moet er in een breder kader een dergelijk doelgroepenplan worden opgemaakt om bijvoorbeeld gelijkvloerse woningen voor te behouden voor 55-plussers. Dit staat echter los van de voorrang voor aangepaste woningen vermeld in artikel 19, eerste lid.
De reden waarom een aantal lokale toewijzingsreglementen waarin de toewijzing van gelijkvloerse woningen of woningen toegankelijk met een lift waren opgenomen, werden afgekeurd, was net omdat gezinnen van alleenstaanden of koppels onder de 55 nog weinig kans hadden op een toewijzing in die gemeente. Het buitenproportioneel deel van de een- en tweeslaapkamerwoningen werd immers voorbehouden voor 55-plussers. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat een voorrang voor een bepaalde doelgroep, andere kwetsbare kandidaat-huurders verdringt. In bepaalde toewijzingsreglementen was dit het geval. Bovendien gaven de doelgroepenplannen weinig blijk van samenwerking met de zorgsector en van een globale visie op de afstemming van woon- en zorgbeleid in de gemeente. Daarom werden die dan ook afgekeurd.
Uw tweede vraag handelt over wat we exact moeten verstaan onder het aangepast zijn van woningen voor ouderen. In het kader van de responsabilisering van de sector werd er echter bij de invoering van artikel 19, eerste lid, juist voor geopteerd om niet exhaustief op te lijsten wat wordt verstaan onder aangepaste woning. Het is aan de verhuurder om te oordelen welke woningen uit zijn patrimonium aangepast zijn aan de specifieke noden van ouderen. In de meeste gevallen zal het wellicht duidelijk zijn, maar algemene uitspraken over de grensgevallen zijn bijzonder moeilijk. De verhuurder kan bij de beoordeling wel de volgende richtlijnen in acht nemen.
Het moet duidelijk zijn dat het gaat om specifieke investeringen die gericht zijn op het aanpassen van de woning aan de woonnoden van ouderen. Het feit dat een woning gelijkvloers is, is bijgevolg onvoldoende om te spreken van een aangepaste woning. Het doorvoeren van deze specifieke fysieke ingrepen in de woning moet ook een duidelijke meerkost hebben gehad tegenover een niet-aangepaste woning. Hierbij moet worden gewaakt over de proportionaliteit van de investeringen om die voorrang te laten spelen. Zo is bijvoorbeeld het plaatsen van één enkel handvat aan het toilet onvoldoende om deze woningen bij voorrang aan ouderen toe te wijzen. Ook hier zal de verhuurder zelf moeten uitmaken wat hij proportioneel juist acht. De toezichthouder zal erop toezien dat de voorrang correct wordt toegepast.
Betreffende uw vraag over de duurtijd van de procedure is in artikel 26 van het kaderbesluit bepaald dat de minister negentig kalenderdagen heeft na ontvangstmelding van de vraag tot goedkeuring van een lokaal toewijzingsreglement. Binnen deze termijn wordt het dossier behandeld en beoordeeld. Alle ingediende dossiers werden tot op heden binnen deze vooropgestelde termijn van negentig kalenderdagen beoordeeld en goed- of afgekeurd. Hoe lang de procedure van totstandkoming duurt, verschilt van gemeente tot gemeente en hangt samen met de inhoud van het lokaal toewijzingsreglement. Indien men enkel werkt rond lokale binding, zal dit sneller afgerond zijn dan wanneer men bijvoorbeeld een leefbaarheidsplan moet opmaken. Wij hebben geen overzicht van de tijd die de gemeenten er over doen vanaf het ogenblik van de beslissing over de totstandkomingsprocedure tot de datum van indiening van het dossier.
Ik wil er u wel op wijzen dat het de bedoeling is dat bij de totstandkoming van een lokaal toewijzingsreglement een lokaal overleg wordt opgestart tussen woon-, welzijns- en zorgactoren. Dit lokaal overleg moet ertoe bijdragen dat de gemeenten een globale visie ontwikkelen rond de afstemming van woon-, welzijns- en zorginitiatieven. Niet alle gemeenten hebben daarin een traditie. Het is dan ook logisch en zelfs wenselijk dat daarvoor de nodige tijd wordt uitgetrokken.
Tot op heden werden 44 dossiers ingediend bij de administratie. Hiervan werden 26 dossiers afgewerkt, acht dossiers werden onontvankelijk verklaard omdat de vereiste stukken ontbraken. Tien dossiers kregen een ontvangstmelding en zijn in behandeling op de administratie of mijn kabinet. Hoeveel gemeenten een procedure hebben ingesteld maar nog geen dossier hebben ingediend, is mij niet bekend.
Tot slot vraagt u me hoe ik wil voorkomen dat ouderen het hierdoor extra moeilijk krijgen om een sociale woning te vinden. Allereerst wil ik duidelijk stellen dat ik uw bekommernis deel. De nakende vergrijzing verplicht ons specifieke antwoorden te formuleren, ook in de sociale huisvesting. Het is immers van belang dat ouderen aangepast kunnen wonen en dat ze vanaf een bepaalde leeftijd niet meer hoeven te verhuizen. De voorrang van ouderen in aangepaste woningen en de opmaak van doelgroepenplannen voor ouderen binnen het gemeentelijk toewijzingsreglement worden daarom zeker opgenomen in de evaluatie van het kaderbesluit Sociale Huur. Ook moet er een koppeling worden gemaakt met het uitvoeringsprogramma voor sociale woningen, bijvoorbeeld door gemeenten en SHMs in meer een- en tweeslaapkamerwoningen in hun toekomstige woningbouwprojecten te laten voorzien. Ook de VMSW speelt een trekkersrol voor een betere toegankelijkheid van woningen en levenslang wonen in de sociale huisvesting.
Tot slot ben ik samen met mijn collega bevoegd voor Welzijn aan het bekijken hoe we een antwoord kunnen bieden op verscheidene uitdagingen. Zo werden in het kaderbesluit Sociale Huur en het Woonzorgdecreet al de eerste stappen gezet en krijgen sociale huisvestingsmaatschappijen bijvoorbeeld de kans om assistentiewoningen te bouwen. Maar de toepassing van beide regelgevingen stoot op dit moment wel nog op heel wat praktische problemen. Deze problemen worden in kaart gebracht door een denktank Wonen-Welzijn. Deze inventaris legt de pijnpunten in de samenwerking tussen Wonen en Welzijn bloot en vormt de basis om de wetgeving bij te stellen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.