Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 05/01/2010
Vraag om uitleg van de heer John Crombez tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de onregelmatige inning van gemeentelijke belastingen
De voorzitter : De heer Crombez heeft het woord.
De heer John Crombez : Het gebeurt wel vaker dat er problemen zijn met de inning. Meestal is dat probleem niet zo groot, maar af en toe en ook onlangs is gebleken dat de inning van lokale belastingen heel erg kan mislopen, en dat gedurende verschillende jaren. Ik stel deze vraag om uitleg omdat de vertekening van de hoeveelheid belastingen die de verschillende ingezetenen van een gemeente of stad betalen een grote impact kan hebben op de gemeente- of stadsfinanciën.
Ik verwijs hiervoor naar de artikels 57 en 94 van het Gemeentedecreet over de verantwoordelijkheden bij de inning. Mijnheer de minister, wat kan er vanuit de voogdij gebeuren, zeker als bij onregelmatige inning de bedragen en de impact erg oplopen? Als er een groot bedrag aan misgelopen inkomsten is, en een grote vertekening in wie hoeveel belastingen betaalt, op welke manier moet het college van burgemeester en schepenen zijn bevoegdheid voor het beheer uitoefenen in relatie tot de goede inning? Welke maatregelen moeten er worden genomen? Op welke manier dient een onregelmatige inning te worden hersteld? Hoe kan de overheid voorkomen dat dergelijke ontsporingen gebeuren bij de inning en vertekeningen bij de burgers?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Artikel 94 van het Gemeentedecreet bepaalt dat de financieel beheerder in volle onafhankelijkheid twee taken doet. Het eerste lid zegt dat hij instaat voor de zogenaamde visumverplichtingen. Daar is hij volkomen onafhankelijk in. Hij is evenzeer onafhankelijk in het debiteurenbeheer. Ik heb daar een kleine persoonlijke vraag en kanttekening bij, ik kom daar straks op terug. Misschien is er wel nood aan meer nuance in die formulering.
De financieel beheerder doet dit in volkomen onafhankelijkheid. Dat betekent dat hij zelf bepaalt hoe hij deze opdracht vervult, voor zover minimaal het resultaat wordt behaald dat van een goede financieel beheerder mag worden verwacht. Toch zijn er verschillende manieren, op verschillende momenten in het proces van belastingsinning, waarop het college van burgemeester en schepenen zijn bevoegdheid kan uitoefenen.
De eerste fase is die van de voorbereiding: het vaststellen en uitvoerbaar verklaren van de kohieren en versturen van de aanslagbiljetten. Het college van burgemeester en schepenen stelt de belastingkohieren vast, verklaart ze uitvoerbaar en bezorgt ze aan de financieel beheerder. De financieel beheerder krijgt hierdoor een uitvoerbare titel voor het invorderen van de belastingen. Het decreet bepaalt dat hij onverwijld moet zorgen voor de verzending van de aanslagbiljetten. We kennen die term ondertussen allemaal heel goed. In het decreet is dat niet gespecificeerd.
De tweede fase is die van de eigenlijke inning en boekhouding. Het algemeen reglement op de gemeentecomptabiliteit bepaalt hoe de gemeenteontvanger te werk moet gaan. Tussen haakjes, hij wordt gemeenteontvanger genoemd in het reglement op de gemeentecomptabiliteit, in het decreet is dat financieel beheerder, maar er moeten nog terminologische aanpassingen gebeuren in andere decreten en besluiten.
Hij boekt de geïnde invorderingsrechten en hij boekt de onverhaalbare posten. Dat zijn de ontheffingen en verminderingen die het college heeft toegestaan na bezwaar. Men kan als belastingplichtige bezwaar aantekenen, en het college kan ontheffing of vermindering verlenen in sommige gevallen. Hij boekt ook de oninbare ontvangsten, die vervallen wegens materiële vergissingen of wegens insolventie van de belastingplichtige. Hij geeft geregeld en schriftelijk kennis aan het college van de vervolgingen die hij heeft ingesteld tegen wanbetalers. Zo bepaalt artikel 53 van het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit.
Het college van burgemeester en schepenen kan die boekingen desgewenst te allen tijde inzien en opvolgen, wat wellicht niet altijd evident is of gebeurt. In de volgende fase, die van de rapportering, is de verantwoordelijkheid en de controlemogelijkheid van het schepencollege groter.
De volgende fase is die van de rapportering, het luik van de periodieke rapportering. Artikel 165 van het Gemeentedecreet bepaalt: De financieel beheerder rapporteert in volle onafhankelijkheid minstens eenmaal per jaar aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen. Dat rapport omvat minstens een overzicht van de thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose, de beheerscontrole, alsook de evolutie van de budgetten.
De rapporteringsperiode is recent gewijzigd bij decreet van 23 januari 2009 dat bepaald heeft dat de rapportering minimaal jaarlijks moet gebeuren. Voorheen was dat minimaal een keer per kwartaal. Ik wijs erop dat er bij dit wijzigend decreet een omzendbrief is van 5 juni 2009 die het volgende bepaalt: Voortaan bepaalt het Gemeentedecreet dat de tussentijdse financiële rapportering minimaal jaarlijks moet gebeuren. Dit is een versoepeling ten opzichte van de vroegere bepalingen. Om een goede beheerscontrole mogelijk te maken, zal deze minimale frequentie uiteraard niet volstaan. In de afsprakennota die wordt opgemaakt tussen de gemeenteraad en de gemeentesecretaris, kan een meer passende frequentie worden afgesproken.
Ik heb hier vragen bij. Het decreet bepaalt dat de rapportering maar een keer per jaar moet gebeuren, maar tegelijk wordt in de omzendbrief gezegd dat dit niet zal volstaan. Ik ken de praktijk niet in alle steden en gemeenten, maar ik kan me moeilijk inbeelden dat een verantwoordelijk schepencollege en een verantwoordelijke schepen van Financiën een rapportage een keer per jaar voldoende vindt. Ik denk dat het belangrijk is om geregeld rapporten te krijgen over de evolutie van de inningen. De omzendbrief zegt dit ook. Het is goed om in de afsprakennota een grotere frequentie aan te houden.
De financieel beheerder maakt de jaarrekening op. Die jaarrekening wordt geverifieerd door het college van burgemeester en schepenen volgens artikel 78 van het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit. Ze wordt definitief vastgesteld door de gemeenteraad zoals bepaald in het Gemeentedecreet. De gouverneur heeft een goedkeuringstoezicht op de jaarrekening. De goedkeuring of de goedkeuring met opmerkingen wat ook vaak voorkomt of de niet-goedkeuring wordt bezorgd aan het college van burgemeester en schepenen.
Ik concludeer dus dat de financieel beheerder de primaire verantwoordelijke is voor de goede inning van de lokale belastingen. Hij doet dat in volle onafhankelijkheid, maar hij heeft ook de verplichting om daarover te rapporteren, minstens een keer per jaar. Zowel het college als de gemeenteraad heeft de mogelijkheid om de methodiek, de inhoud en de periodiciteit van de rapportering te bepalen. Het is hun verantwoordelijkheid om met deze mogelijkheden ook iets te doen.
Ik heb prima facie wat vragen bij de ratio legis van de onafhankelijkheid van de financieel beheerder zoals bepaald in artikel 94. Ik begrijp perfect dat er staat dat hij dat doet in volle onafhankelijkheid wat betreft het visum. Het is heel evident dat een ontvanger een uitgave zal weigeren te viseren die niet wettig is en niet gesteund is op wettelijke bepalingen. Het is ook heel logisch dat hij inzake debiteurenbeheer volkomen onafhankelijk is in die zin dat het college van burgemeester en schepenen hem niet de arm kan omwringen door te zeggen dat hij een bepaalde invordering bij een bepaalde persoon niet mag doen. Ik had er alleen vragen bij of men de bepaling over de inning van de belastingsschulden ook zo moet aanhouden. Hij moet dat uiteraard rechtlijnig kunnen doen, met respect voor de wetten, de decreten en de bepalingen. Maar ik denk dat het in een democratie heel logisch is dat hij kan worden gecontroleerd en dat hij verantwoording moet afleggen. Men kan zich dus vragen stellen bij de formulering. Moeten we in artikel 94 ten tweede misschien toch niet naar een onderscheid in die bepaling gaan? Ik heb geen voorstel, maar ik stel de vraag.
Ik heb ook een vraag bij de rapportering. Vroeger was er een kwartaalrapportering. Men kan zeggen dat het, in het kader van de gemeentelijke autonomie, aan het college toekomt om te bepalen of er meer dan een keer per jaar moet worden gerapporteerd. Het is toch een beetje onlogisch dat het decreet de rapporteringsperiodiciteit terugschroeft tot een keer per jaar, maar dat tegelijkertijd in de omzendbrief staat dat het beter is om in de afspraken met de beheerder een grotere periodiciteit in te voeren.
Ik herhaal wat ik daarstraks heb gezegd. Ik zou als schepen van Financiën niet gerust slapen als ik maar een keer per jaar een rapportering kreeg. Ik denk dat dit voor de meesten onder u geldt. Het geldt in de privésector, maar evenzeer in de publieke sector.
Ik wijs tot slot ook op de audit die nog moet worden geïmplementeerd en die ook zijn belang zal hebben.
U vroeg op welke manier een onregelmatige inning dient te worden hersteld. Dit is een zeer algemene vraag. Er zijn diverse hypotheses. Ik ga niet in detail in op elk van de onderdelen. In de eerste plaats heeft de belastingplichtige de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen als er een onrechtmatige heffing zou gebeuren. Hij moet bij het college van burgemeester en schepenen een schriftelijk en gemotiveerd bezwaar indienen binnen de drie maanden na ontvangst van het aanslagbiljet. Het college beslist en daartegen is beroep mogelijk bij de rechtbank van eerste aanleg. Als de belastingplichtige gelijk krijgt, moet er worden terugbetaald.
Het rechtzetten van een materiële vergissing gebeurt ook geregeld. De financieel beheerder kan ontheffing verlenen, bij toepassing van de verwijzingsregel van artikel 11 uit het decreet van 30 mei 2008 dat verwijst naar het Wetboek van inkomstenbelastingen. Het is in dit geval aan de financieel beheerder om te oordelen.
Dan is er een derde mogelijkheid. Als de inning onregelmatig is, bijvoorbeeld omdat aanslagbiljetten niet zouden zijn verstuurd door de beheerder, en er is niet tijdig gecontroleerd en ingegrepen, dan is er natuurlijk sprake van een andere situatie. Zoals ik al heb gezegd, moeten de aanslagbiljetten, in overeenstemming met artikel 4, paragraaf 3, van het decreet van 30 mei 2008, onverwijld worden verstuurd, nadat de kohieren werden ontvangen. Er is dus geen wettelijke termijn bepaald, noch staat er een straf op. Ik kan me inbeelden dat, mochten dergelijke zaken ooit voor rechtbanken komen en er is een ellenlange periode verstreken een belastingplichtige die bijvoorbeeld vier, vijf jaar na elkaar een aanslagbiljet krijgt , misschien wel een grond zou hebben om te proberen dergelijke aanslagen aan te vechten. Mocht worden vastgesteld dat aanslagbiljetten niet of niet volledig zijn verstuurd, dan kan dat alsnog gebeuren. Het is dan aan het college om daarop toe te zien.
Mocht een beheerder in gebreke blijven wat het nemen van de nodige maatregelen betreft, en er niet voor zorgen dat dit alsnog gebeurt, is er geen termijn voor het vaststellen en uitvoerbaar verklaren van de kohieren. Wel is er, zoals u weet, een termijn bepaald voor het vaststellen en uitvoerbaar verklaren van de kohieren door het college. Dat moet gebeuren ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op het aanslagjaar. Met uw vraag bevinden we ons echter in de hypothese dat dit is gebeurd, dat er dus een kohier is en dat er vervolgens niet is overgegaan tot een correcte inning.
Er is ook een verjaring in dezen. De belastingschulden verjaren na een periode van vijf jaar nadat ze moesten zijn betaald. Ze moeten worden betaald binnen een periode van twee maanden na het versturen van de aanslagbiljetten door de ontvanger.
De voorzitter : De heer Crombez heeft het woord.
De heer John Crombez : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is een volledig antwoord, dat goed aangeeft wat het probleem kan zijn.
Er is minstens één geval bekend waarbij heel wat aanslagen jarenlang niet zijn gebeurd, en de opvolging ervan of het nu gaat over de rapportering of de nood aan een audit, of wat dan ook nooit heeft geleid tot de vaststelling dat er een gigantisch probleem was. Dat gigantisch probleem bestaat erin dat heel wat ingezetenen wel belastingen betalen, en andere niet, en dat jaren aan een stuk. We zitten daar inderdaad enerzijds met het probleem van de beschrijving van de onafhankelijkheid van de beheerder, en anderzijds met de verantwoordelijkheid van het college. Tot op heden is op geen enkele wijze voorzien in zowel een preventieve aanpak als een aanpak ex post van dit soort problemen. Het is volgens de huidige regelgeving mogelijk dat er jarenlang massas aanslagbiljetten voor miljoenen euros niet werden verstuurd, wat toch belangrijk is voor een gemeentebegroting, en dat er dus bij veel ingezetenen niet werd geïnd, zonder dat daar eigenlijk gevolg aan werd gegeven. Het lijkt me nodig om zeker dat artikel 94, ten tweede, te herbekijken, en om dringend werk te maken van die audits, zodat minstens steekproefsgewijs kan worden vastgesteld, ook om het college te helpen, of er fundamenteel iets fout loopt. Ik vind het immers beangstigend vast te stellen dat het jaren na elkaar fout kan lopen, tot in de miljoenen euros, zonder dat iemand dat vaststelt en ingrijpt.
De voorzitter : De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez : Mevrouw de voorzitter, dit is een heel interessante bespreking. De minister heeft in zijn toelichting ook aangegeven wat de rapportering behelst. Ik heb op dat vlak ervaring opgedaan toen ik gemeentelijke en provinciale functies uitoefende. De praktijk is dat die rapportering een politieke toets is. Als de ontvanger de financieel beheerder een overzicht geeft, dan gaat het erover hoe dichtbij de ramingen ze zich bevinden, hoe goed de zaken lopen, en of er problemen zijn.
De heer Crombez vraagt een meer technische toetsing door een commissie van een gemeente- of provincieraad. Die commissie zal niet de vraag stellen hoeveel kohieren er zijn gemaakt. Ik stel voor dat er goede praktijkvoorbeelden zouden worden gegeven. Hoe kan die toetsing in de praktijk gebeuren? Zijn er gemeenten die daar ervaring mee hebben, zonder hun inspectiedienst op te roepen? Hoe doen die colleges, gemeenteraden en provincieraden dat? Misschien moeten we daaraan werken, in plaats van de regelgeving nog complexer te maken. Dat is immers niet het element waarover het gaat. Het gaat over een toetsing, over een audit. Goede modellen kunnen ons veel bijbrengen.
De voorzitter : De heer Vanden Bussche heeft het woord.
De heer Marc Vanden Bussche : Ik heb zelf de bevoegdheid van Financiën. Ik lig minder wakker van die rapporten omdat ze door de ontvanger zelf worden opgemaakt. De controle op mogelijke fouten is een heel ander paar mouwen. Misschien bewijst dit wel dat er een dringende noodzaak is om die audits in te voeren. Het is ongelooflijk dat er momenteel in de gemeenten bijna geen audits bestaan. In de kleinste vennootschappen bestaan er verplichte audits. In een zo ingewikkelde boekhouding als die van de gemeenten bestaat dat niet. Het is één voor twaalf. Er moet dringend werk van worden gemaakt.
Een ander probleem is het vierogenprincipe. Het is bijna ongelooflijk dat één persoon in de gemeente heel die financiële verantwoordelijkheid kan dragen en aan alle touwtjes trekt. De financiële verantwoordelijkheid die de secretaris bijkomend heeft gekregen, is wel een goede zaak. Zo houdt de secretaris zich meer bezig met het financiële beheer van de gemeente. Ik dring erop aan dat er zo snel mogelijk werk wordt gemaakt van die audits.
Waar we vorig jaar wel van wakker lagen in het financieel beheer, was de bankencrisis. Dat is een heel ander verhaal. Wie had de verantwoordelijkheid om de gelden te plaatsen bij de verschillende banken? Op een bepaald moment is daar paniek ontstaan. Bij financieel beheer komt er heel veel kijken.
De voorzitter : De heer Van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas Van Rouveroij : Ik heb nog geen antwoord gehoord op het probleem dat een financieel beheerder door nalatigheid niet overgaat tot de invordering van regelmatig ingekohierde bedragen. Is er een instantie die daarin vervangend kan zijn?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Als een financieel beheerder zware fouten maakt, fraude pleegt of een zware schuld heeft, kan hij ook persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. De aansprakelijkheid van de ontvangers is verminderd door de vorige wijziging. Hij was voor elk tekort aansprakelijk. Als ik me niet vergis, was daar ook een verzekering voor. Nu geldt de gewone aansprakelijkheid voor fraude en zware schuld, zoals voor alle ambtenaren in de arbeidsovereenkomstenwet.
Doet de ontvanger niet wat hij moet doen, dan is het aan het college om op te treden. Het college moet hem het bevel geven om dat te doen. Doet hij het nog niet, dan kan het college onmiddellijk tuchtrechtelijk optreden, de vrouw of de man schorsen en zorgen dat iemand anders die zaken op zich neemt. Het college heeft daar alle middelen voor. Het punt is of een college dat punt nauwgezet opvolgt of niet. Persoonlijk denk ik dat er in het decreet misschien wel nood is aan een grotere periodiciteit van rapportering.
Wat de heer Durnez suggereert lijkt me wijs, zonder dat te gaan betuttelen. We kunnen samen met de VVSG nagaan of er een ideaal format is voor de rapportering, dat niet te gedetailleerd is, maar een college toelaat om sommige essentiële punten af te toetsen. Nu is daarover niets bepaald. Er moet worden gerapporteerd, maar de manier waarop en de al dan niet detaillistische wijze, vind ik nergens terug. Ik kan me inbeelden dat er in bepaalde steden en gemeenten heel goede praktijkvoorbeelden bestaan, die het college van burgemeester en schepenen toelaten om een goede controle te doen. Misschien is dat op andere plaatsen heel algemeen, wat nauwelijks toelaat om iets te detecteren.
Dit ontslaat de financieel beheerder niet van zijn plichten. Hij moet overgaan tot invordering wanneer er een kohier is. Hoe gaan we dat oplossen als die man of vrouw dat niet doet? We moeten een onderscheid maken. Als het frauduleus is en als een aantal gevallen door de mazen van het net glippen, zal het moeilijk vast te stellen zijn. Als iemand een of een half percentje niet aan vrienden aanrekent, dan wordt het moeilijk om dat te controleren.
Als echter iemand stelselmatig nalatig is, dan kan ik niet geloven dat dit met de huidige controlemogelijkheden niet wordt vastgesteld. Het moet worden gerapporteerd aan het college. Het is de taak van de schepen van Financiën om dat nauwgezet op te volgen. Hij moet ervoor zorgen dat er een vorm van rapportering is die het mogelijk maakt om dat na te gaan. Er is toch een jaarrekening, er zijn rapporten, je weet wat er is gebudgetteerd, je weet wat je verwacht voor een bepaalde belasting.
Voor een kleine afwijking zal er wel een uitleg zijn, er kunnen oninbare zaken zijn enzovoort. Als er een groot verschil is en je ziet het niet, dan blijft dat de taak en de verantwoordelijkheid van de financieel beheerder. Het vierogenprincipe geldt altijd. Ook in de huidige regelgeving moet dit kunnen worden gecontroleerd en ontdekt. Dat belet niet dat we moeten nadenken over nog betere manieren van controle, ik denk aan de periodiciteit, aan een goed format van rapportering zonder dit als verplichting op te leggen, maar als goede praktijk aan te bieden.
Van de audit gaan we werk maken. In deze commissie zijn we het er allemaal over eens dat we moeten nadenken over de pure implementatie van het decreet, dat in een jaarlijkse audit voorziet. Het zijn dure audits waar Vlaanderen helemaal de mensen niet voor heeft. Ook de steden en gemeenten hebben daar kosten aan. We moeten dit doen in samenwerking met het Rekenhof, de Inspectie van Financiën en de Interne Audit van de Vlaamse Administratie (IAVA) om tot een werkbare en zinvolle oplossing te komen.
Dat auditsysteem ontslaat de gemeente er niet van om een interne controle op te zetten. Goede bestuurders moeten ook een intern controlesysteem hebben. Als de beheerder zijn zin doet en na drie jaar wordt vastgesteld dat hij zijn werk niet heeft gedaan, dan scheelt er iets aan het intern controlesysteem. Je mag nog zulke goede audits hebben die af en toe tussenkomen en bepaalde processen ontleden en optreden bij klachten over fraude, want fraude vind je niet zomaar omdat een fraudeur daar niet mee te koop loopt.
In de eerste plaats moet er een intern controlesysteem zijn en dat is de taak van het schepencollege en de bevoegde schepen. Die moet ervoor zorgen dat er een goede rapportering is, die ook wordt nagekeken en gecontroleerd. Je weet ongeveer wat er zal binnenkomen, behalve bij een nieuwe belasting. Als er een groot verschil is van tientallen percenten, dan klopt er iets niet. Dat weet iedereen. Dat moet kunnen worden gedetecteerd. We moeten een aantal zaken opnemen, zoals de manier van rapporteren, en nagaan wat er eventueel aan het decreet moet worden aangepast.
De voorzitter : De heer Crombez heeft het woord.
De heer John Crombez : Mijnheer de minister, u hebt een belangrijk punt aangehaald. Het is bijna ondenkbaar dat dit op grote schaal en repetitief gebeurt en niet wordt gezien met de bestaande systemen. Toch is het zo. De verlaging van de frequentie van de rapportering is heel recent. Ook in de jaren waarin er een hogere frequentie van rapportering was, is hetzelfde gebeurd. De rapportering zelf is dus niet het middel. Als het systematisch en op grote schaal gebeurt en het wordt in het begin niet opgemerkt, dan valt het minder op naarmate het langer duurt. De audits zullen belangrijk zijn, maar het zou goed zijn om dat niet te automatiseren. We willen geen jaarlijkse audit die een nieuwe administratieve procedure wordt, waar iedereen aan went, en hoe langer het bestaat, hoe minder nuttig het is.
Daar bestaan voorbeelden van. De controle-KBs op het federale niveau zorgen voor steekproefsgewijze en minder strenge audits bij degenen die heel goede standaardpraktijken hanteren. Juist de onduidelijkheid van de frequentie is een extra middel voor de interne waakzaamheid. Als je een jaarlijkse audit installeert, zal men daar jaarlijks naartoe werken. Ik ben er niet van overtuigd dat de frequentie van rapportering een degelijk antwoord biedt. Het moet niet de bedoeling zijn om een complexer systeem te hebben. Mijnheer de minister, als ik u hoor, is dat ook niet de bedoeling. Het moet wel een systeem zijn met een grote kans op detectie van repetitieve en grootschalige niet-inning.
Mijnheer de minister, nu hebben we een grote onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. De onafhankelijkheid is voor de beheerder en de verantwoordelijkheid voor het college. Het college kan blijkbaar in een heel moeilijke situatie terechtkomen, die u bijna ondenkbaar noemt, maar het gebeurt wel. We weten dat we dat detectiesysteem niet hebben. Dat is iets waar we wat aan moeten doen.
De voorzitter : De heer Van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas Van Rouveroij : Ik ben het niet eens met de heer Crombez. Er is wel een detectiesysteem, want er is hoe dan ook een inkohiering. Dat wordt bijgehouden door de financiële diensten en het gaat steeds zichtbaarder worden. Mijnheer Crombez, het is niet waar dat het steeds minder zichtbaar wordt naarmate de omvang toeneemt. Enerzijds heb je de inkohieringen, die op een bepaald saldo eindigen, anderzijds heb je de inningen. Naarmate het verschil tussen de inkohieringen en de inningen toeneemt, weet je dat er een probleem is op het niveau van de invorderingen. Als de rapportage goed gebeurt en er een schepen van Financiën is die dat met aandacht bekijkt, dan zou het relatief snel moeten kunnen worden ontdekt. En dan wordt het steeds zichtbaarder naarmate het langer duurt. Want het bedrag dat niet wordt geïnd, wordt ook steeds groter en valt steeds meer op.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : In het decreet staat uitdrukkelijk dat de gemeenten instaan voor de interne controle van hun activiteiten. De gemeenten moeten dat dus doen, het is een zaak van goed bestuur. Ook als het niet in het decreet zou staan, moeten ze dat doen. Dat slaat op een aantal zaken. Er staat: Interne controle is het geheel van maatregelen en procedures die ontworpen zijn om een redelijke zekerheid te verschaffen over het bereiken van de doelstelling, het naleven van wetgeving en procedures, de beschikbaarheid van betrouwbare financiële en beheersinformatie. De interne controle moeten ze dus organiseren.
Een externe audit kan dan specifiek nagaan of die interne controle wel goed verloopt en of de processen wel goed zijn. Zo hebben wij IAVA, dat bij onze administraties en agentschappen nagaat of de interne processen goed zijn. In dit geval is er een goed intern controlesysteem, is er een vierogenprincipe, wordt er gecontroleerd enzovoort. Dat zijn elementaire zaken die zelfs niet in het decreet zouden moeten staan. Ze behoren tot de taak van goed bestuur, maar het staat als dusdanig ook in het decreet ingeschreven als expliciete taak van de gemeenten.
De voorzitter : De heer Crombez heeft het woord.
De heer John Crombez : Mijnheer de minister, wat als de gemeente dat niet doet? Het is logisch wat u net citeert. Ze moeten een situatie creëren die de onzekerheid bijna wegneemt, maar wat als de gemeente dat niet doet?
De voorzitter : Het incident is gesloten.
.