Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 02/12/2009
Vraag om uitleg van de heer Hermes Sanctorum tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de negatieve advisering bij bouwaanvragen voor windturbines
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de inplanting van windturbines
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de reglementering inzake de bouw van windmolens
Vraag om uitleg van de heer Bart Martens tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de inplanting van windturbines
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Mijnheer de minister, mijn vraag gaat over de negatieve advisering van windturbines. De concrete aanleiding is het negatieve advies door Defensie van enkele windturbines in de gemeenten Zulte en Kruishoutem. Het betreft nochtans een industriezone die windrijk is en die langs de E17 ligt. Dat betekent dat er voldoende capaciteit is en minimale hinder voor de omwonenden en het milieu, een ideale situatie dus voor een windturbine.
Maar blijkbaar trekt Defensie met een passer een cirkel rond zijn radars en weigert alles binnen een radius van vijftien kilometer. Bovendien duurt ook de wachttijd voor het advies van Defensie heel lang. Bij de eerste aanvraag voor vier windturbines van 2 megawatt duurde het acht maanden voor er een advies kwam. Omdat een afwijking van enkele meter kan worden toegestaan voor kleinere windmolens werd een aangepaste vergunningsaanvraag ingediend. Na meer dan acht maanden bleek dat drie van de vier windturbines negatief worden geadviseerd omdat ze zich op 14,8 kilometer in plaats van 15 kilometer van de radar zouden bevinden. Het gaat dus over 200 meter. Langs de E40 worden drie nieuwe windturbines gebouwd binnen een straal van 15 kilometer van diezelfde radar. Ik vind dat een zeer eigenaardige situatie.
Er zijn gelijkaardige verhalen over Belgocontrol in verband met de burgerluchtvaart die de inplanting van windturbines erg kunnen bemoeilijken. In Nederland, meer bepaald in de buurt van Schiphol, toch geen kleine luchthaven, draaien er effectief windturbines.
Op deze manier wordt het in België en in Vlaanderen natuurlijk moeilijk om groene-energieproductie te promoten en om de doelstelling van 13 percent hernieuwbare energie tegen 2020 te halen.
Mijnheer de minister, wat vindt u van deze werkwijze? Wat onderneemt u om een goede inplanting van windturbines in Vlaanderen te bevorderen? Opteert u voor een proactieve en coördinerende aanpak? Ik denk dat zon aanpak nodig is in deze dossiers. Er zijn immers niet alleen problemen met Defensie en Belgocontrol. Zo doen zich ook een aantal problemen voor met de windturbines in landbouwgebieden.
Lopen er nog andere projecten die eventueel een gelijkaardig lot beschoren zijn?
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Het gebruik van hernieuwbare energie krijgt bij de bevolking en bij de politici stilaan een groot draagvlak. We mogen daar blij mee zijn. De groenestroomcertificaten zorgen er in elk geval voor dat het aantal zonnepanelen op daken van particulieren de voorbije maanden exponentieel is toegenomen. De energieproducenten bouwen op hun beurt windturbines die steeds groter en krachtiger worden.
De N-VA is voorstander van duurzame energie en wil die zelfs verankeren in een Vlaams energiebedrijf. Het regeerakkoord wil daar in de loop van deze legislatuur ook werk van maken.
Terwijl provincies met hun windplannen zones hebben geselecteerd waar windturbines volgens hen kunnen, is de regelgeving op Vlaams niveau versoepeld. Sinds de vorige legislatuur kunnen windturbines zowat overal in agrarisch gebied nu ook zonder planningsinitiatief. De elektriciteitsproducenten en bouwers van turbines bieden tegen elkaar op en verleiden de landbouwers met buitensporige bedragen van tienduizenden euros per jaar.
Het resultaat dreigt een chaos te worden waarbij men her en der in agrarisch gebied windturbines neerpoot en het open landschap onherroepelijk hypothekeert. Op die manier wordt het draagvlak voor windturbines in Vlaanderen ondergraven.
In 2006 verscheen de omzendbrief Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines. Daarin wordt onder meer verwezen naar het principe van de gedeconcentreerde bundeling dat in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen naar voren wordt geschoven. Ik citeer uit de omzendbrief: Door windturbines zoveel als mogelijk te bundelen, moet het behoud van de nog resterende open ruimte in het sterk verstedelijkte Vlaanderen worden gegarandeerd. De absolute voorkeur gaat dan ook uit naar het realiseren van windenergieopwekking door middel van een cluster van windturbines. Een verspreide inplanting van verschillende individuele turbines is niet aangewezen. Vanaf drie windturbines wordt van een cluster gesproken.
Ik citeer verder: Er wordt naar een zo groot mogelijke bundeling gestreefd met andere infrastructuur, bij voorkeur grotere lijninfrastructuur zoals wegen, spoorwegen, rivieren en hoogspanningslijnen, die reeds een belangrijke ruimtelijk-landschappelijke impact heeft.
Tevens lezen we in de omzendbrief dat de inplanting van windturbines of een windturbinepark in het buitengebied in principe moet worden vermeden. In principe kunnen alle landbouwgebieden mits planningsinitiatief in aanmerking komen voor de inplanting van windturbines, voor zover wordt voldaan aan de afwegingscriteria die opgenomen zijn in deze omzendbrief. Er worden dan een aantal afwegingselementen opgenomen.
Dat was de omzendbrief van 2006. Het nieuwe decreet Ruimtelijke Ordening maakt afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften mogelijk zonder planningsinitiatieven als de typevoorschriften voor een bepaalde bestemmingszone de plaatsing van windturbines toelaten. Die typevoorschriften voor gewestelijke RUPs, terug te vinden in de bijlage bij het Besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008, stellen bij de categorie van gebiedsaanduiding 4, Landbouw het volgende: Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn de volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie. De mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en landschappelijke kwaliteiten dienen in een lokalisatienota te worden beschreven en geëvalueerd.
In feite worden windturbines in agrarisch gebied dus zone-eigen, maar een volwaardig afwegingskader ontbreekt vooralsnog. Intussen bestaat er een grijze zone en komen er in sneltempo tientallen aanvragen op tafel. Zowel burgers als elektriciteitsleveranciers zijn vragende partij voor een duidelijk afwegingskader.
Ik besef dat vanuit het oogpunt hinder mensen geen windturbines wensen in de buurt van hun woonhuis. Wat dat betreft, wordt ook gesignaleerd dat de afstanden die in Vlaanderen gelden, veel kleiner zijn dan de afstanden die bijvoorbeeld door de Nederlandse overheid worden opgelegd. Vanuit de bezorgdheid om zeer omzichtig om te springen met de schaarse open ruimte waarover Vlaanderen nog beschikt, is het her en der inplanten van windturbines in agrarisch gebied volgens ons ook geen optie.
Er is overigens nog een bijkomend probleem. Als verschillende elektriciteitsproducenten of turbinebouwers voor eenzelfde locatie een optie nemen op terreinen, weet de vergunningverlener uiteindelijk ook niet meer aan wie hij de vergunning moet geven. Is het de eerste indiener die de vergunning krijgt, of degene die de meeste return geeft voor de samenleving? Voor dat probleem bestaat momenteel geen oplossing.
Mijnheer de minister, kunt u op zeer korte termijn het afwegingskader actualiseren, waarbij uiteraard kansen worden geboden aan windturbines, maar waarbij ook terdege rekening wordt gehouden met de beperkte open ruimte waarover Vlaanderen nog beschikt en met de behoefte om die open ruimte te behouden?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, ik ben het eens met de heer Vandaele dat elke aanvraag zou moeten worden getoetst aan criteria van een goede inplanting, en dat je dus niet zomaar windturbines kunt inplanten. Maar uit het voorbeeld dat aan de basis lag van mijn vraag en die van de heer Sanctorum, blijkt dat een hoog theoretisch gehalte te krijgen. Ik vond dit specifieke geval op het eerste gezicht nogal wraakroepend, omdat deze aanvraag net aan die criteria leek te voldoen: clustering, ingeplant langs lijninfrastructuur, de combinatie met een bedrijventerrein.
Er is een groep van veertien bedrijven gevonden in Kruishoutem en Zulte die een klein windmolenpark wilden bouwen van vier windmolens. Defensie kwam echter met een negatief advies op de proppen: er zouden storende effecten zijn op een radarinstallatie in Semmerzake. Het Belgische leger hanteert daarbij een norm van 15 kilometer. Je kunt je afvragen hoe arbitrair die afstandregel is, maar in elk geval wordt daarbij met de lintmeter gemeten, want de afstand tot de windmolens, die op één lijn zouden staan, varieert van 13,6 tot 14,8 kilometer. Het gaat dus om 200 meter die hier het verschil maken voor de veiligheid van ons land.
Daarnaast is er ook het voorbeeld van een drukkerij, gelegen aan de Steenweg Deinze en de N60 Oudenaarde-Gent, waarbij om gelijkaardige redenen een weigering werd uitgesproken. Het is nogal contradictorisch dat er ondertussen in Melle wel een vergunning werd verleend voor drie windmolens die zich binnen diezelfde perimeter bevinden.
Het wordt moeilijk om in dit land nog een windmolen te zetten, want blijkbaar gelden er allerlei verschillende perimeters rond installaties van Defensie. Daarnaast legt ook Belgocontrol vanuit Brussel blijkbaar strenge normen op. Nochtans lopen er nogal wat initiatieven. Er is de wedloop, waar de heer Vandaele al naar verwees. Er is heel wat interesse rond windmolens, waardoor sommige provincies alvast werk maken van een kader. Oost-Vlaanderen is daar al mee gestart, en ook West-Vlaanderen en Antwerpen zijn daarmee bezig. Een van de zorgen in Oost-Vlaanderen was dat door de accumulatie van verschillende voorschriften een situatie dreigt waarbij iedereen overloopt van goede wil, maar waarbij je in de praktijk geen windmolen gezet krijgt en niet tot het leveren van goede stroom komt. In het eerder aangehaalde voorbeeld blijven door de geweigerde vergunning 3000 gezinnen verstoken van groene stroom.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van dit dossier? Hoe reageert u op dit dossier? Hebt u weet van gelijkaardige situaties waarbij Defensie of Belgocontrol het bouwen van windmolens blokkeren? Plant u dit aan te kaarten bij uw federale collegas van Defensie en Verkeer? Het lijkt mij daarbij vooral te moeten gaan over de rechtvaardiging van die regel van 15 kilometer en eventuele uitzonderingen op die regel. De heer Sanctorum gaf het voorbeeld van de luchthaven van Schiphol, maar ik kan u ook de voorbeelden geven van de luchthaven van Kopenhagen of van Spaanse en van Duitse luchthavens waar men bewust in de perimeter ervan windmolens plaatst, omdat die ruimte toch al aangetast is. Technisch lijkt me dit een te bediscussiëren standpunt te zijn.
Mijnheer de minister, welke maatregelen neemt u om te komen tot een gecoördineerd beleid inzake de bouw van windmolens?
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik sluit me graag aan bij de vragen die hier al werden gesteld. U weet dat we er op het einde van de vorige legislatuur, met de goedkeuring van het nieuwe decreet Ruimtelijke Ordening, voor hebben gezorgd dat windmolens voortaan ook zonder planningsinitiatief in landbouwgebied kunnen worden ingeplant, dat ze niet langer per definitie als zonevreemd worden beschouwd.
Dat heeft gezorgd voor een ware stormloop op de landbouwpercelen voor de inplanting van windmolens. Soms zijn die ruimtelijk verantwoord, maar vaak zijn ze niet inpasbaar. Ik heb de indruk dat veel projectontwikkelaars er een benadering op na houden die erop neerkomt dat ze tien aanvragen indienen en het al lang goed vinden als twee daarvan worden gehonoreerd. Ze laten daarbij de nodige zorgvuldigheid achterwege die de ontwikkeling van een project vereist. Een aantal projectontwikkelaars bezondigen zich hieraan, en natuurlijk mogen we ze niet allemaal over eenzelfde kam scheren, maar het zijn precies die projectontwikkelaars die ook met voorstellen komen voor plaatsen waar het niet ruimtelijk verantwoord is, die het draagvlak voor windenergie dreigen te ondermijnen. Wat op zich een nobele doestelling was, met name dat windmolens niet per definitie als zonevreemd moeten worden beschouwd, dreigt op die manier het maatschappelijke draagvlak voor deze vorm van hernieuwbare energie te doen afkalven.
De decreetgever had volgens mij gelijk om die wijziging aan het decreet door te voeren. Vroeger diende er, om een windmolen te mogen plaatsen in een landbouwgebied, minstens drie keer een openbaar onderzoek te worden doorlopen: een keer in het kader van het ruimtelijk uitvoeringsplan dat de overdruk windmolengebied over de agrarische bestemming moest leggen, een keer in het kader van de stedenbouwkundige vergunning en een keer in het kader van de milieuvergunning. Dat was natuurlijk een beetje van het goede te veel, drie openbare onderzoeken over krek hetzelfde project. Daarom vond ik het een verantwoorde vorm van administratieve vereenvoudiging, ware het niet dat er in de praktijk soms ook misbruik van wordt gemaakt door lukraak overal projectvoorstellen in te dienen.
Gelukkig zijn er provincies die op een meer proactieve manier te werk gaan door zelf op zoek te gaan naar zoekzones, naar gebieden waar, rekening houdend met de windsterkte, vogelmigratieroutes en landschappelijke inpasbaarheid, op een verantwoorde manier windmolens kunnen worden ingeplant. Ze gaan zelfs op zoek naar plaatsen waar het wenselijk is dat ze worden ingeplant.
We kunnen ons echter wel vragen stellen bij het statuut van die verschillende windplannen. Ze lijken ook niet altijd sterk op elkaar. De ene provincie beschouwt het plan als onderdeel van haar provinciaal ruimtelijk structuurplan, de andere niet. Ik heb ook begrepen dat er niet altijd medewerking is van de gewestelijke diensten Ruimtelijke Ordening. Het gevolg is dat het statuut van de windplannen onduidelijk is, dat de provinciale dienst Ruimtelijke Ordening het windplan wel als een referentiekader, als een afwegingskader hanteert, terwijl de gewestelijke dienst Ruimtelijke Ordening zich daar niet toe gebonden voelt. De voorbeelden zijn legio van projecten die anders worden beoordeeld door de provinciale diensten dan door de gewestelijke diensten op het vlak van ruimtelijke ordening. Van een afgestemd en coherent beleid over alle diensten ruimtelijke ordening heen is dus geen sprake.
De omzendbrief van 2006 is hier ook al ter sprake gekomen. De vraag rijst of die ook niet aan actualisatie toe is. In de omzendbrief staat de 250 meterregeling: 250 meter waarbinnen geluidsstudies nodig zijn om windmolens te kunnen plaatsen. Ook buiten die afstand kan zich geluidshinder voordoen. De vraag rijst of die geluidsstudie niet standaard moet worden uitgevoerd bij een projectaanvraag.
Aan de andere kant heeft de heer Vandaele de discussie al gestart over de inplanting van solitaire windmolens. Die worden nu door de omzendbrief uitgesloten, er wordt voorkeur gegeven aan clustering. Ook wij hebben een voorkeur voor clustering en voor, waar mogelijk, een bundeling met infrastructuur, maar we vragen ons af of solitaire inplantingen altijd moeten worden uitgesloten. Kijken we naar ons oudste pretpark, Bobbejaanland, want daar staat een solitaire windmolen. Zullen we nu zeggen dat die daar te veel is, dat die daar niet kan staan, dat een solitaire windmolen per definitie uitgesloten is? Ook bij bepaalde landbouwbedrijven waar men sowieso al verticale infrastructuur heeft, zoals silos, mag een solitaire windmolen niet per definitie als niet landschappelijk inpasbaar worden beschouwd. Ik vraag me af of doffice moet worden uitgesloten dat er op een ruimtelijke verantwoorde manier solitaire installaties kunnen komen.
Mijnheer de minister, erkent u de problemen die er zijn door de stormloop op landbouwpercelen waarvan men vooraf moeilijk kan voorspellen of ze al dan niet vergunbaar zijn? Acht u een aanpassing van de omzendbrief, onder meer voor het opleggen van een geluidsstudie in alle gevallen, wenselijk? Erkent u dat in bepaalde gevallen solitaire turbines wel planologisch verantwoord kunnen worden ingeplant?
Wat is de stand van zaken en het statuut van de verschillende provinciale windplannen, waarin gebieden worden aangeduid met zoekzones voor de inplanting van windturbines, naast de huidige infrastructuren en industriegebieden waar die inplanting sowieso mogelijk is? Erkent u de noodzaak om deze provinciale windplannen een duidelijker statuut te geven, bijvoorbeeld door ze als bijlage bij of onderdeel van de provinciale ruimtelijke structuurplannen op te nemen?
Mijnheer de minister, o p welke manier kunnen ook de gewestelijke diensten Ruimtelijke Ordening hun medewerking geven aan de opmaak van die plannen? Welke initiatieven wilt u ondernemen om over alle diensten Ruimtelijke Ordening heen, een meer coherent beleid te voeren inzake de ruimtelijke inplanting van windturbines?
De voorzitter : De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin : Ook de provincie West-Vlaanderen heeft al dertien zoekzones vastgelegd waar windmolens kunnen komen. De heer Martens beweert dat het maatschappelijk draagvlak voor de inplanting van windmolens aan het afkalven is. Veel heeft te maken met windmolens die al ingeplant zijn. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen gemeente, waar twee windmolens staan op industriegrond, op enkele honderden meters van een woonwijk. De mensen daar worden van s morgens vroeg tot s avonds laat geterroriseerd door slagschaduw en geluidsoverlast. Ik ben bij die mensen thuis geweest, ik heb filmpjes gezien. Ook mensen die werken in bedrijven in de nabijheid worden de hele dag door geconfronteerd met slagschaduw, waardoor van efficiënt werken geen sprake meer kan zijn.
Daarom wil ik inpikken op de suggestie van de heer Martens. Er moet iets gebeuren met de afstandsregels. Zelfs buiten de perimeter van 250 meter worden mensen geconfronteerd met slagschaduw en geluidsoverlast. Al maanden is in de gemeenteraad een discussie over die windmolens aan de gang. Er komen veel klachten binnen bij de Bestendige Deputatie. Er is aan de provincie gevraagd om geluidsmetingen te doen. Dat wordt maar niet gedaan of het gebeurt niet correct. De sensoren op de windmolens blijken niet optimaal te werken.
Nu is er een nieuwe aanvraag. Er is een bedrijf gevestigd in een overstromingsgebied dat vraagt om uit te breiden, maar dat wordt niet toegestaan. In dat gebied mag een jaarlijkse motorcross niet plaatsvinden, maar er worden wel twee nieuwe windmolens geplaatst. Bij de publieke opinie komt dat niet goed over. Het draagvlak kalft af.
Mijnheer de minister, kan er wat worden gedaan aan de afstandsregels voor windmolens, niet alleen in landbouwzone, maar ook in industriegebied?
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Met het oog op de bespreking van de beleidsnota was gesteld dat we geen vragen meer zouden indienen. Ik sluit me dan ook graag aan bij deze vraag om uitleg omdat onze fractie dit probleem ook al heeft aangekaart. Dat zoveel verschillende partijen hun bezorgdheid hierover uiten, toont aan dat er iets schort op het terrein.
Over de partijgrenzen heen zijn we er allemaal van overtuigd dat we hernieuwbare energie moeten stimuleren en inspelen op de markt waar dat mogelijk is. Anderzijds moeten we ons afvragen hoever we daarin willen gaan en ten koste waarvan. De gestelde vragen werpen op dat de procedure te moeilijk is, maar we moeten opletten om op basis van één dossier te besluiten dat projecten moeilijk kunnen worden aangevraagd of dat er veel knelpunten zijn. Uit de vragen blijkt ook dat het Wilde Westen open is.
Ik hoor dat het draagvlak groter is geworden. We hebben inderdaad een hele weg afgelegd met de windmolens. Met het groeiende draagvlak moeten we opletten, het is een selectief verhaal. Wacht tot een windmolen in uw tuin komt. Ik ondersteun het nimbysyndroom niet, integendeel, maar we moeten wel rekening houden met de bestaande effecten.
Net als de heer Sintobin kan ik uit ervaring spreken. Ik ben op bezoek geweest bij mensen in gemeenten met zes windmolens in de buurt. Slagschaduw en geluidshinder, we moeten niet zeggen dat dat niet bestaat, ook al kunnen studies heel veel aantonen. Wat me tegen de borst stuit, is dat men zegt dat op het moment dat er slagschaduw is, men die molens zal stilleggen. De zon draait rond uw huis, dus draait de schaduw mee. Dit moeten we niet zomaar wegcijferen. Als een gemeente met 25 windmolenprojecten wordt overstelpt, dan zal het draagvlak in die gemeente heel snel dalen. De term draagvlak kunnen we niet zomaar overal gebruiken.
De norm van 250 meter wordt hier aangehaald. Studies die dit op een gemakkelijke manier kunnen weerleggen, stuiten veel mensen tegen de borst. Vandaag worden projecten ingediend die molens op 75 meter van woningen plaatsen, en die geraken verder in de vergunningsprocedure. Dit probleem wil ik dan ook bekijken in het licht van de effecten van slagschaduw en geluidshinder.
Een tweede element dat wordt gebruikt in de discussie over het draagvlak is dat de mensen zelf verantwoordelijk zijn als ze contracten afsluiten, of ze een windmolen op hun domein wel of niet aanvaarden. Er worden momenteel hoge bedragen neergeteld voor windmolenprojecten, 13.000 tot 15.000 euro per jaar. Die mensen gaan heel agressief te werk. Ze benaderen alle eigenaars van percelen die naast elkaar liggen, en zeggen simpelweg: Als u het contract niet afsluit, dan sluiten we het met uw buurman af. Als je 13.000 of 15.000 euro per jaar kunt verdienen, is het te begrijpen dat veel mensen een dergelijk contract afsluiten. Wij zouden daar zelf ook oor voor hebben, maar op die manier wordt er niet aan een draagvlak gewerkt. Dat is een recht afkopen.
Verschillende partijen worden dus met exclusieve contracten benaderd. Ik ken voorbeelden waar verschillende firmas toevallig op hetzelfde perceel komen, waarover het eerste contract werd afgesloten. De ene firma vraagt de windmolen eerst aan. Die firma gaat daarna procederen op het ogenblik dat de andere projectaanvrager op het buurtperceel ook een windmolenproject aanvraagt. Projectindieners beginnen dus tegen elkaar te procederen omdat er geen kaderplan is. Dan zit je daar als eigenaar eventueel tussen. Zelfs openbare besturen, of die nu voorrang krijgen of niet. We spreken van algemeen belang, maar daar wordt geen rekening mee gehouden.
Ik heb het hier gewoon maar over de agressieve manier waarop vandaag zogezegd aan een draagvlak wordt gewerkt. Ik heb daar mijn twijfels bij: het is meer het onderuithalen van een draagvlak.
De prijzen en de groenestroomcertificaten staan daar tegenover. Als ik hoor dat die projectaanvragers de mogelijkheid hebben om netwerken aan te leggen, specifiek voor hun projecten, en dat die dat ook gefinancierd krijgen, dan stel ik mij de vraag op welke manier wij die projecten aan het ondersteunen zijn. Is dat nog een gezonde manier? Maar dat is een andere zaak, die buiten het domein van Ruimtelijke Ordening valt.
Ik kom nog terug op de lijninfrastructuur. Men gaat na of de lijninfrastructuur mogelijk is. Het is een goede zaak dat we niet zomaar de open ruimte aanspreken. Anderzijds moet je erover waken dat de lijninfrastructuur geen dikke streep wordt. Vanwege de interferenties tussen hoogspanningslijnen moet je afstanden respecteren. Verscheidene elementen moeten beter in overweging worden genomen.
Ik denk dat we allemaal concluderen dat een totaalbeeld, een totaalvisie ontbreekt. De heer Martens haalt aan dat er verschillende procedures moeten worden doorlopen, maar de gemeenten die in het verleden hun verantwoordelijkheid hebben genomen om bepaalde zones af te bakenen, hebben die procedures doorlopen en hebben vandaag geen enkel instrument meer om sturend op te treden. Elke provincie benadert ook nog eens de hele zaak apart. Er worden per provincie kaderplannen opgemaakt. Daar bestaan ook grote verschillen. De inspraak wordt ook niet in alle gemeenten op dezelfde manier geregeld. Op Vlaams niveau werd in de omzendbrief gesteld dat er een gewestelijke windgroep zou worden geïnstalleerd met het oog op het tot stand brengen en afwegen van een totaalbeeld. Ik verneem dat die windgroep tweemaandelijks samenkomt. Mijnheer de minister, kunt u dat bevestigen? We moeten vaststellen dat de nieuwe procedure van stedenbouwkundige aanvraag slechts in dertig dagen voorziet om adviezen af te wachten. Die gewestelijke windgroep heeft dus weinig mogelijkheden om een totaalbeeld te brengen. Op welke manier brengt hij een totaalvisie? Kan hij goed gestructureerd advies uitbrengen?
Wij zijn enerzijds bezig met de bescherming van landschappen en open gebieden. Wij hebben zelfs speciale procedures om dat aan te vragen. Anderzijds moeten we vaststellen dat de gemeenten geen enkel instrument in handen hebben om een impact te hebben op de ruimtelijke ordening en het landschap. Het is zelfs zo erg dat ik moet vaststellen dat in bepaalde gemeenten of steden aan individuele personen wordt gevraagd om procedures te voeren. Dat is gebeurd in Oostende. Die procedures worden door die stad betaald. De stad zelf kan deze procedures niet voeren in het kader van het algemeen belang. Daar zitten we fout. We hebben geen instrumenten om een goede afweging te maken.
Ik sluit mij aan bij mijn collegas. Op basis van het voortschrijdende inzicht dat we vandaag hebben en op basis van de praktijk die we vandaag zien, kunnen we vaststellen dat we de deur op een aantal vlakken te ver openzetten, terwijl het op een aantal andere vlakken moeilijk is. Mijnheer de minister, bent u bereid om alles eens op een rijtje te zetten en om een aantal zaken in overweging te nemen, zodat we kunnen zien op welke manier we een goed kaderplan kunnen creëren waarin ook aandacht is voor een aantal lokale zaken waarvoor wel al oplossingen zijn aangereikt en waar rekening wordt gehouden met verschillende invloeden? Dit kaderplan moet iedereen duidelijkheid verschaffen zodat niet iedereen wordt opgejaagd en het Wilde Westen in Vlaanderen niet wordt opengezet.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik ben ondertussen al meer dan elf jaar burgemeester van Veurne. Het windmolendossier is een van de naarste dossiers die ik heb meegemaakt.
Een drietal jaar geleden werden wij gecontacteerd door de bestendige deputatie om, in onderling overleg, na te gaan of wij, als stadsbestuur, bereid waren om te onderzoeken of er op het grondgebied van de stad Veurne ruimte was voor het inplanten van windmolens.
Wij hebben niets tegen windmolens. Wij moeten inderdaad kiezen voor duurzame energie. Wij zeiden toe om de oefening te maken. Er werden diverse pistes onderzocht, en uiteindelijk werd een zoekzone afgebakend. Toen kwam de wijziging van het decreet Ruimtelijke Ordening. Het gevolg was dat je geen concreet planningsproces meer nodig hebt. Toen zijn de vogels beginnen te vliegen: op twee tot drie weken tijd hadden wij voor die ene zone aanvragen binnen om 35 windturbines in te planten.
Natuurlijk kan men ervan uitgaan dat de mensen in de omgeving waar die turbines zullen worden ingeplant, zullen steigeren. Ze beleggen allerlei informatievergaderingen, en dat hebben wij ook wel gedaan. Uiteindelijk stellen we vast dat de wijziging van het decreet, waardoor de procedures zijn vergemakkelijkt, in plaats van een vergroting van het maatschappelijke draagvlak, dat draagvlak bijna totaal heeft doen verdwijnen in de gebieden waar de windturbines worden ingeplant.
Op een informatievergadering heb ik de filmpjes over Izegem gezien. Het actiecomité dat tegen de windturbines is gekant, had de mensen van Izegem uitgenodigd. In die film worden de gevolgen van de slagschaduw getoond. De windenergiesector is blijkbaar erg lucratief. Ik heb een aantal mensen al gezegd dat ze zich steeds meer als windcowboys gedragen. Zonder enig overleg en inspraak dienen ze bouwaanvragen voor windturbines in. Het resultaat is wel dat daarvoor geen maatschappelijk draagvlak is. De doelstelling om een breed maatschappelijk draagvlak te creëren voor duurzame energiewinning gaat compleet de mist in.
De provincie West-Vlaanderen heeft dertien zones afgebakend. Afgezien van de vraag of het wettelijke kader van de provincies wel afdwingbaar is, was mijn verbazing groot dat na alle heisa bij ons ook de militairen op de proppen kwamen. Zij zeggen dat in een corridor van 8 kilometer rond het militaire vliegveld van Koksijde geen windturbines mogen komen. Oorspronkelijk ging het over een corridor van 3 kilometer. Waar is die uitbreiding op gebaseerd? Dat leidt ertoe dat op het grondgebied van de stad Veurne geen windmolens mogen komen.
Ik vraag me dan af waar al die heisa voor nodig was. Zou het niet beter zijn om op een gestructureerde manier te overleggen tussen ruimtelijke ordening, de provincies en de lokale besturen vooraleer die zones worden bekendgemaakt? Verder is het zo dat in de omzendbrief de afstand van 250 meter staat. Als men googelt, dan stelt men vast dat dit in Nederland 500 meter is en in Frankrijk of Duitsland 1000 meter. Ik weet ook wel dat Vlaanderen een hoge bevolkingsdichtheid heeft en erg uitgespreid bouwt. We moeten erg voorzichtig optreden. De inplanting van windmolens heeft een enorme impact op de omgeving en op de mensen die er wonen.
Ik ga nu misschien wat kort door de bocht, maar de aanvraag voor het installeren van een veluxraam in een zonevreemde woning duurt even lang als de procedure voor de inplanting van een windmolen die 120 of 150 meter hoog is. Ik heb daarover dus enkele vragen. Hoe goed de bedoeling ook was om via het decreet Ruimtelijke ordening de zaken te vergemakkelijken, toch stel ik vast dat het maatschappelijke draagvlak voor investeringen in duurzame energiewinning dat voordien toch wel in zeker mate aanwezig was, vandaag in grote mate is verdwenen.
Er moet dus meer duidelijkheid komen over afstandsnormen en procedures, zodat iedereen weet waar we aan toe zijn en er wordt vermeden dat na de bekendmaking van een zone onmiddellijk dertig of veertig maatschappijen een aanvraag indienen om toch maar de eerste te zijn en elkaar voor de Raad van State beginnen te beconcurreren. Er is onvoldoende overleg. Ik stel ook vast dat de partijen die hier een grote voorstander zijn van de inplanting van windmolens, op lokaal vlak dikwijls de grootste tegenstanders zijn.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mevrouw Rombouts suggereert om dit thema te behandelen bij de bespreking van de beleidsnota, maar toch wil ik hier een uitgebreid antwoord geven. Dit leeft en haalt de pers, daarom lijkt het zinvol om het hier en nu te bespreken.
Men zal het wel met me eens zijn dat het aangewezen is om op de vier vragen en de diverse uiteenzettingen een globaal antwoord te geven. De wetgeving ter zake is niet door mij voorgesteld, maar het is duidelijk dat dit de mensen bezighoudt en dat er acties nodig zijn. Ik begin met uiteen te zetten wat mijn visie is en wat daarover in de beleidsnota staat. Nadien behandel ik de regelgeving en de beoordelingscriteria, ook op het vlak van de procedure voor de vergunningsaanvraag. Ten slotte wil ik het hebben over het probleem van het militaire domein waarover hier is gesproken.
Hernieuwbare energiewinning in het algemeen en de inplanting van windturbines in het bijzonder moet onze aandacht krijgen. Wij willen voor groene energie zorgen, maar ook rekening houden met de vereisten van ruimtelijke ordening. Vooral met windturbines en dat bleek ook uit de vragen is er een niet-onbelangrijke impact op de omgeving en de kwaliteit ervan. Een ruimtelijke visie op de inplanting van een locatiebeleid is dus zeker nodig. Ik lees u daarover een stukje uit mijn beleidsnota voor: Wel dient een locatiebeleid te worden ontwikkeld dat rekening houdt met de potenties inzake hernieuwbare energie, de ruimtelijke, landschappelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden en de mogelijkheden van injectie op het elektriciteitsnet. Ook het formuleren van te behalen productiedoelstellingen per gebied kan sturend zijn om de afweging van locaties te verantwoorden. In overleg met beleidsdomeinen energie en leefmilieu, zal het departement RWO op korte termijn een interne werkgroep installeren om een ruimtelijk beleidskader voor de inplanting van windmolens en andere decentrale energieproductie uit te werken. Aandachtspunten zijn de koppeling aan het windplan, de kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en de relatie met het onroerend erfgoed. Bij de uitwerking van dat kader wordt rekening gehouden met bestaande lokale initiatieven van provincies en intercommunales.
Het Vlaams ruimtelijk afwegingskader zal natuurlijk rekening houden met de wetgeving, sturende documenten en bestaande regelgeving. Ik denk uiteraard in de eerste plaats aan de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, ook aan de typevoorschriften, de omzendbrieven, het Windplan Vlaanderen en de beperkingen die zijn ingegeven door natuur en luchtvaart. Daar kom ik nog op terug. Als men zoiets wil opmaken, moet men de documenten onder meer opgemaakt door andere overheden betrekken in het plan. De provincies hebben al een en ander ondernomen, maar ook de gemeenten en intercommunales. Specifieke gebieden zoals het havengebied van Gent en Antwerpen werden ook al bekeken.
Hoe pakken we de opmaak van dat kader aan? We zullen vertrekken van een aantal vragen. Welke voornoemde documenten zijn goed, welke niet? Volstaan de beoordelingscriteria waarop ze gebaseerd zijn? Zijn ze voldoende duidelijk? Zijn er geen interne tegenstellingen of onnodige overlappingen? Zo kan ik nog wel even verder gaan. Het is belangrijk dat we vooral ingaan op zaken die op Vlaams niveau belangrijk zijn. We moeten tevens de lokale overheden de mogelijkheid en vrijheid geven om een gedeelte van het plan zelfstandig in te vullen, met behoud van de Vlaamse uitgangspunten welteverstaan. Misschien moeten we overwegen, zoals de heer Martens suggereerde, om de belangrijkste uitgangspunten van de door provincies en gemeenten opgestelde documenten meer juridisch afdwingbaar te maken; of misschien volstaat het om daar verder rond te communiceren. Op dit ogenblik werken bijvoorbeeld de provinciale bepalingen niet rechtstreeks door naar de vergunningsbeoordeling, wat niet wil zeggen dat we ze als vrijblijvend beschouwen. We zullen bekijken wat we daarvan overnemen.
Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven dit te onderzoeken, waarbij de windenergiesector en de verschillende overheden moeten worden betrokken. Het is goed om deze expertise mee aan de tafel te hebben om het kader te helpen opstellen. De proactieve aanpak van de lokale overheden ten aanzien van de problematiek blijf ik ondersteunen.
Wellicht zal het kader een strategie omvatten ten aanzien van hernieuwbare energiebronnen in hun geheel. Er zijn zeker mogelijkheden om een aantal specifieke zaken bijvoorbeeld voor windturbines op te stellen. Ik denk dat de verdienste van de huidige omzendbrief inzake windturbines is dat hij vrij duidelijke criteria voor ruimtelijk verantwoorde inplanting omvat. Die kunnen alleszins dienen als vertrekbasis. Het kader moet bijdragen aan de eenvormigheid en leiden tot een coherenter beleid.
De vorm en het statuut van het kader kan ik nog niet vastleggen. Het moet enerzijds stimulansen geven aan hernieuwbare-energieprojecten; het moet anderzijds de mogelijkheid geven om de open ruimte maximaal te beschermen. Tegelijk moeten we de bepalingen ten aanzien van woningen hier herhaaldelijk vermeld die nu in de omzendbrief staan, evalueren. Vooral de minimumafstand ten opzichte van windturbines die wordt geformuleerd, blijkt in de praktijk problemen te geven. We moeten zo veel mogelijk vermijden dat de omwonenden terechte bezwaren formuleren en windturbines tijdelijk of definitief moeten worden stilgelegd nadat ze in productie zijn genomen. De zorgen die de heren Vandaele en Martens hebben geformuleerd, worden alleszins meegenomen in het nieuwe kader en de eventuele bijstelling van de bestaande documenten.
Het klopt dat het sinds de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex gemakkelijker is om windturbines te zetten in agrarisch gebied. Ze kunnen daar gemakkelijker worden vergund. Daarvoor was dat slechts mogelijk nadat een RUP was opgemaakt. De wijziging betekent niet dat er nu willekeur is. Sommigen hebben dat hier te zwart-wit gesteld. Om duidelijker te maken wat wel en niet kan, wil ik even ingaan op wat de codex daarover beschrijft.
Artikel 4.4.9 bepaalt dat de vergunningsverlenende overheid onder bepaalde voorwaarden bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning mag verwijzen naar de voorschriften van het overeenstemmende bestemmingsgebied opgenomen in het typevoorschriftenbesluit van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Het artikel laat dus inderdaad toe om windturbines te vergunnen in het agrarisch gebied van het gewestplan omdat dit toegestaan is volgens de voorschriften van de overeenstemmende landbouwgebieden zoals vermeld in het typevoorschriftenbesluit. Voor windmolens bepaalt het ook dat de mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik eventuele verstoring van de uitbatingsmogelijkheden en de landschappelijke kwaliteiten in een lokalisatienota moeten worden beschreven en geëvalueerd. Dat is dus een belangrijke rem op onoordeelkundige inplantingen.
Die lokalisatienota bevat een verwijzing naar de omzendbrief, het afwegingskader en de randvoorwaarden voor de inplanting van de windturbines. Het is dus evident dat nieuwe inplantingen van windturbineprojecten moeten worden gemotiveerd. Ze zullen moeten worden beoordeeld aan de hand van wat in die lokalisatienota is opgenomen en de uitgangspunten van de omzendbrief. De omzendbrief gaat uit van de principes van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling, het bundelingsprincipe en het stimuleren van geclusterde projecten. Hij bevat anderzijds een aantal ruimtelijke afwegingselementen waaraan projecten worden getoetst. Vanuit het bundelingsprincipe wordt gestreefd naar een koppeling aan grote infrastructuren of bedrijvenzones, of naar een aansluiting bij stedelijk gebied of kernen van het buitengebied.
Dat streven houdt echter niet in dat solitaire inplantingen niet zouden kunnen worden aanvaard. Als ze een zinvolle betekenis hebben ten aanzien van de plaats waar ze worden voorzien, zullen we ze niet automatisch terzijde schuiven. Ik kan de heren Vandaele en Martens echter geruststellen: de bepalingen van de omzendbrief blijven thans, ook als er geen planningsinitiatief wordt genomen, onverkort gelden. We streven naar een ruimtelijk verantwoorde en zinvolle inplanting. We blijven de open ruimte maximaal beschermen. Zoals al eerder gesteld, houden we daar ook rekening mee als we zon Vlaams afwegingskader zullen opstellen.
Er werd gehekeld dat we in een bepaald dossier heel lang hebben moeten wachten op Defensie. Sinds het in werking treden van de codex is zon termijn van acht maanden gelukkig niet meer mogelijk. Om dat aan te tonen, zal ik kort de procedure van vergunningsaanvraag voor een windturbineproject overlopen. Grote windturbines vallen, omwille van de bijdrage die ze leveren aan de openbare elektriciteitsvoorziening, onder handelingen van algemeen belang. Ze worden met andere woorden aangevraagd met een bijzondere procedure en dus vergund door de gewestelijke stedenbouwkundig ambtenaar. De codex bepaalt dat de adviezen dan binnen de dertig dagen moeten zijn verstrekt. Is dat niet het geval, dan kan worden voorbijgegaan aan de adviesvereiste. Adviezen na acht maanden kunnen daarmee in elk geval niet meer. Anderzijds bepaalt de codex nu dat de eindbeslissing moet volgen binnen de zestig dagen na het beëindigen van de adviestermijn, of, als er een openbaar onderzoek is, binnen de zestig dagen nadat de gemeente de stukken van dat openbaar onderzoek naar de stedenbouwkundig ambtenaar heeft verzonden. Volgt er geen gewestelijke beslissing, dan mogen we dit, zoals u weet, beschouwen als geweigerd en kan een aanvraag tot beroep worden ingesteld bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het is dus niet langer mogelijk dat er acht maanden moet worden gewacht op een advies. Een viertal maanden is eigenlijk de maximale doorlooptijd van een dossier.
Ik kom nu tot het concrete project waarover vragen werden gesteld, namelijk dat van die vier windturbines in de bedrijvenzone Zaubeek langs de E17, op het grondgebied van de gemeenten Kruishoutem en Zulte, in de provincie Oost-Vlaanderen. Voor dat windturbineproject heeft Defensie een ongunstig advies gegeven, blijkbaar, zoals een aantal leden hebben opgemerkt, wegens de storende impact van een radarinstallatie iets minder dan 15 kilometer verder. Ik heb navraag gedaan bij mijn administratie. Die stelt heel duidelijk dat een bouwverbodszone van 15 kilometer rond een radarinstallatie ook voor ons nieuw is. Voorheen werd nooit dergelijk streng standpunt ingenomen in adviezen van Defensie.
De locaties van die radarinstallaties zijn ons bekend van eerder overleg met de luchtvaartoverheden. Bij aanvragen en beoordelingen houden wij daar rekening mee. Een en ander staat zelfs vermeld in een omzendbrief met betrekking tot de windturbines. Die omzendbrief schrijft voor dat de lokalisatienota moet ingaan op het onderwerp van de luchtvaart. Bij eerdere afspraken tussen de administratie en de luchtvaartoverheden is overeengekomen dat we steeds het advies vragen van de Federale Overheidsdienst Directoraat-Generaal Luchtvaart. Die zal op zijn beurt, als het nodig is, deeladviezen vragen van Belgocontrol en Defensie. Zo krijgen we een gecoördineerd advies. Veelal ging het tot nu toe over hoogtebeperkingen en de noodzaak van bebakening. Een totaal bouwverbod was tot nu toe slechts het geval op evidentere locaties, zoals in de onmiddellijke nabijheid van een luchthaven of radarinstallatie, maar zeker niet op een afstand van 15 kilometer.
Ik wil er wel op wijzen dat het advies in kwestie niet bindend is, maar dat betekent niet dat we het zomaar terzijde kunnen schuiven. In de praktijk heeft een negatief advies al te vaak geleid tot een volledig afblazen van het project. Tot nu toe had dat echter vooral te maken met de bebakening, die ertoe leidde dat het project niet langer te verzoenen was met de vereiste van een degelijke landschapsinpassing. De bebakeningsvereisten zijn in de loop der jaren echter veel soepeler geworden, vooral door de technologische mogelijkheden. Het komt dan ook steeds minder voor dat windturbineprojecten niet konden worden gerealiseerd vanwege luchtvaartbeperkingen. In het aangehaalde project gaat het over een totaal bouwverbod op relatief grote afstand van een radarinstallatie. Ik heb voort informatie ingewonnen over de zaak. We moeten vaststellen dat de richtlijn van Defensie in eigen land en ook daarbuiten niet eenduidig is.
Aan de afrit Wetteren op de E40 zijn recent een aantal windturbines opgericht op een afstand van minder dan 15 kilometer, namelijk 11 kilometer. Daar ging het wel over een nieuwe vergunning gebaseerd op een eerder gunstig beoordeeld project, waarbij nu een positief advies is herbevestigd.
In andere landen worden andere afstanden gebruikt. In Duitsland worden windturbines toegelaten tot op 10 kilometer van radarinstallaties, in Oostenrijk tot op 5 kilometer en in sommige landen zet men ze duidelijk en bewust aan de rand van de luchthavens. Ik kan dus beamen dat het advies van Defensie ten aanzien van de bedrijvenzone Zaubeek uitermate streng is, zeker als men weet dat het gaat over een afstand van net geen 15 kilometer.
Omwille van het feit dat het advies niet bindend is, moet mijns inziens hierover kunnen worden gepraat. We moeten minstens nagaan waarom op andere plaatsen andere bepalingen gelden. Mij wordt meegedeeld dat het nieuwe standpunt te maken zou hebben met de nieuwe Eurocontrolrichtlijn. Daarover en specifiek over de relatie windturbines en radarinstallaties is een overleg gepland tijdens een extra vergadering van de interdepartementale windwerkgroep op 14 december 2009. Op dat overleg worden ook de federale overheidsdienst Directoraat-Generaal Luchtvaart en Belgocontrol uitgenodigd. Het is de bedoeling een gedachtewisseling te hebben over de implementatie van de Eurocontrolrichtlijn en in te gaan op concrete projecten zoals in de omgeving van Semmerzake waar we het vandaag over hebben, maar ook Deurne bij Antwerpen en in de omgeving van Zaventem. Tegelijkertijd moet mijns inziens opnieuw worden nagegaan welke aspecten precies een probleem vormen en welke beperkingen er moeten gelden.
Het is dus nodig om op basis van objectieve gegevens over de impact en de al dan niet toekomstige mogelijkheden tot duidelijke, transparante richtlijnen te komen die ons duidelijker maken hoe we de windturbines in ons dichtbebouwd Vlaanderen kunnen inplanten. Het overleg binnen de windwerkgroep en het op te maken Vlaams afwegingskader moeten dat tot doel hebben.
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Mijnheer de minister, ik ben tevreden met uw antwoord in verband met de proceduretijd.
Op het vlak van advisering door Defensie kunt u op dit moment nog niet veel zeggen wat er uit het overleg zal blijken. Misschien kunt u iets meer vertellen over op welke termijn dit zal gebeuren. U hebt niet geantwoord op de vraag of er nog andere projecten lopen die eventueel een gelijkaardig lot wachten. Hebt u daar weet van, zeker nu blijkbaar de stelling van 15 kilometer door Defensie een nieuw gegeven is?
Ik wil graag ingaan op de interessante discussie die is ontstaan over windturbines in het algemeen in Vlaanderen. Ik ben wat op mijn honger gebleven in verband met het afwegingskader voor windturbines in Vlaanderen. Het is belangrijk en interessant dat zowel provincies als steden en gemeenten een proactieve aanpak ondernemen, maar we moeten vermijden dat er door verschillende provincies verschillende criteria worden gehanteerd. Vlaanderen heeft nog altijd een belangrijke coördinerende rol te vervullen met input vanuit de provincies en eventueel de steden en gemeenten.
Ik wil voorstellen om verder te gaan dan wat het kader ook moge inhouden. Men kan duidelijke zones afbakenen, zoals onder meer in West-Vlaanderen gebeurt, een uitvoeringsplan opstellen en dan een gefaseerde procedure opstarten voor de ontwikkeling van de windturbines in die zones. Daarbij wordt dan in een soort wedstrijd gezocht onder goede energieproducenten wie het beste project voorlegt, daarbij rekening houdend met het participatief karakter. Zo kom ik terug op het maatschappelijk draagvlak. Vaak heeft het verdwijnen van het maatschappelijk draagvlak voor windturbines te maken met het feit dat omwonenden veel te laat worden betrokken bij het project. Als je de participatie veel vroeger kunt organiseren dan wachten op het openbaar onderzoek dat kan niet altijd maar vaak
wel , dan kun je al veel van die grieven oplossen. Dat is een vergaande, proactieve en coördinerende aanpak. Daarmee kunnen we een halt toeroepen aan de Far Westpraktijken.
De heer Martens heeft een interessant punt aangehaald in verband met de clustering. Het is logisch dat het beter is om windturbineclusters in te planten, maar de solitaire windturbines zijn niet noodzakelijk oninteressant. Ik heb me indertijd als schepen in Overijse ingezet voor de inplanting van windturbines. In Vlaams-Brabant zijn er momenteel vier windturbines. In Overijse was er een project voor nog eens vier. Dat zou meteen een verdubbeling hebben betekend. Er is echter een kink in de kabel gekomen omdat voor drie van de vier windturbines moeilijker een vergunning kon worden toegekend. Eén turbine kon zeer snel gaan, maar toch werd dat tegengehouden door de windwerkgroep omdat men wilde vermijden dat het zou blijven bij die ene windturbine. We moeten opletten met het streven naar clusters van windturbines. Het is een belangrijk kader, maar we mogen daarmee de mogelijke solitaire windturbines niet sowieso afschrijven.
De heer Wilfried Vandaele : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik noteer dat er een werkgroep komt die op Vlaams niveau een afwegingskader zal opmaken. Dat doet me plezier. Het doet me eveneens plezier dat er rekening wordt gehouden met de stappen die de provincies al hebben gezet. Ik denk dan aan West-Vlaanderen waar er, zoals u weet, mijnheer de minister, veel wind is. Ik noteer ook dat u de belangrijkste criteria uit de omzendbrief van 2006 bevestigt en belang hecht aan de lokalisatienota die in de nieuwe regelgeving is ingeschreven.
Ik hoop dat de werkgroep zeer snel tot conclusies zal komen zodat zowel de bouwers van de turbines, de landbouwers, de bevolking als de gemeentebesturen zeer snel weten waar ze aan toe zijn.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Ik dank op mijn beurt de minister voor het interessante en uitgebreide antwoord. Er is hier een ruimer debat gehouden dan oorspronkelijk de vraag was. Wat het antwoord op mijn vragen betreft, blijkt dat de minister van oordeel is dat een weloverwogen lokalisatiebeleid is aangewezen. Het moet dan wel enige rechtszekerheid bieden zowel voor de omwonenden als voor de aanvragers.
Ik heb vaak het woord draagvlak horen vallen. Een van de voorwaarden voor een maatschappelijk draagvlak is dat regels gefundeerd en transparant zijn. Voor de 15 kilometerregel lijkt me dat niet het geval te zijn. Het lijkt erop dat de regel zeer arbitrair is gekozen en selectief wordt toegepast. We hebben het vandaag over windmolens gehad. Ik weet niet hoeveel kerktorens er zich bevinden in een zone van 15 kilometer rond de radarinstallaties. De vraag is dan wat Defensie daartegen zal ondernemen. Het Belgische leger stelt zich pal op tegen windmolens, maar slaagt er blijkbaar niet om daar een duidelijke verklaring voor te geven.
Ik kan me niet voorstellen dat het Belgische leger een andere technologie gebruikt dan het Oostenrijkse of het Duitse. Misschien gebruikt het wel een andere technologie, maar daar worden toch andere normen toegepast. Ik heb dan ook een bijkomende vraag. Waarom legt u nu plots een nieuw bouwverbod op? Het zijn uw woorden, mijnheer de minister. Tegelijk zegt u dat het een niet-bindend advies is. Ik had daar graag verduidelijking over gehad. Kan men het verbieden? Betreft het een maatregel die nationaal is genomen? Kan dat worden afgedwongen? Als dat niet het geval is, waarop baseert men zich dan om een niet-bindend, niet-transparant en niet-onderlegd advies te verlenen bij een weigering van dit ene dossier? Blijkbaar is het niet-bindend, maar wel doorslaggevend geweest.
De voorzitter : De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens : Ik dank de minister eveneens voor zijn antwoord. Ik kijk met veel belangstelling uit naar het Vlaams afwegingskader. Ik denk dat het er inderdaad moet komen. Binnen dat kader kunnen de verschillende provinciale plannen ook een degelijk statuut krijgen. Misschien kan de lokalisatienota gebruikt worden als een soort toetsingsinstrument om na te gaan of er aan de voorwaarden van dat nieuwe afwegingskader wordt voldaan.
Ik ben het er ook mee eens dat de nieuwe bepalingen in de Vlaamse Codex daarom niet tot willekeur leiden alleszins niet bij de vergunningverlenende overheid, maar misschien wel bij de projectaanvragers. We moeten dat onderscheid duidelijk maken. Ik vermoed dat er veel projectaanvragen worden ingediend waarvan men hoopt er een bepaald aantal door te krijgen. Intussen hebben de niet-vergunbare projecten waarvan men misschien wel op voorhand wist dat ze niet zouden vergund, wel vaak voor onrust gezorgd waardoor het noodzakelijke draagvlak gaat afkalven.
Willekeur bestaat er blijkbaar wel bij Defensie. Soms eist men een afstand van 15 kilometer, soms wil men een bouwverbod. Zelfs als men in absolute termen beperkingen oplegt, kan dat indirect nog altijd leiden tot een weigering van perfect maatschappelijk inpasbare projecten. Door het feit dat men strenge bebakeningeisen stelt, zal Monumenten en Landschappen op een bepaald ogenblik ook negatief adviseren. Als een windmolen een kerstboom wordt, zal dat op een negatief advies van Monumenten en Landschappen stuiten. Zelfs al wordt geen absoluut bouwverbod afgeleverd, dan nog leiden de dikwijls onbegrijpelijke adviezen van Defensie vaak tot een weigering van perfect maatschappelijk inpasbare projecten.
Tot slot is door sommige collegas gezegd dat het om een wel heel lucratieve sector gaat gelet op het opstalrecht en de prijs die men ervoor over heeft. Dat is een discussie die we met de minister voor Energie moeten aangaan. Ik wil er toch op wijzen dat we tijdens de vorige legislatuur bij het aanpassen van het decreet op de groene stroom de verschillende steunniveaus hebben afgestemd op een studie van de VITO, wat de onrendabele top is genoemd. De steun die wordt gegeven onder de vorm van groenestroomcertificaten is in principe net toereikend om al deze projecten rendabel te maken. De vraag is of het geld dat aan opstalrechten wordt gegeven niet vaak wordt misbruikt door projectontwikkelaars om projecten van concurrenten te boycotten zonder dat men eigenlijk van plan is om dat geld effectief ook op tafel te leggen.
Die problematiek moet zeer grondig worden onderzocht. We moeten ervoor zorgen dat het feit dat projectontwikkelaars met hun plannen elkaar voor de voeten lopen in de zones waar iedereen het eens is over de inplanting van windturbines, niet toe leidt dat daar niets van in huis komt. Als we het dan toch eens zijn over bepaalde gebieden en zoekzones, zou het evenmin verantwoord zijn dat daar niets wordt gerealiseerd.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U hebt gezegd dat u een Vlaams afwegingskader zult opmaken. Dat is belangrijk. We hebben het hier over zones waar iedereen het over eens is. Het probleem is zo prangend dat vandaag de vergunningen worden aangevraagd. De rode draad is vaak zoek. Dat geldt ook voor de adviezen en voor de wijze waarop de vergunningen vandaag worden geleverd. We voelen dat duidelijk in het veld. De lokalisatienota is een element.
Ik heb het ook al gehad over slagschaduw en geluidsoverlast. Studies tonen aan dat er in afwijkingen wordt voorzien. Het is vandaag erg moeilijk voor een gemeente om een coherent beleid te voeren. De aanvragers maken daar gretig gebruik van. Voor de overheid is het vandaag bijzonder moeilijk om voet bij stuk te houden. Ik wil wijzen op het dringend karakter van dit probleem.
Mijnheer de minister, wat de korte termijn betreft, hebt u het gehad over een Vlaams actieplan. Vandaag echter worden de vergunningen aangevraagd en overwogen. We moeten nagaan welke instrumenten we kunnen aanreiken om op korte termijn die afweging nog beter te maken.
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Toch denk ik dat we voor een stuk verkeerd bezig zijn. Eigenlijk zou u beter eerst een degelijk afwegingskader creëren en pas dan nagaan hoe de regels inzake ruimtelijke ordening kunnen worden versoepeld.
Er heerst hier commotie over de afstandsregels. 250 meter is weinig. Anderzijds is er discussie over het intact houden van het landschap. Ik stel voor om de afstandregels te verbreden tot 400 à 500 meter. Rekening houdend met het open landschap in Vlaanderen, kan effectief nog een windmolen in Vlaanderen worden ingeplant.
Twee weken geleden heeft ons stadsbestuur twee uur rond de tafel gezeten met de militaire overheid in verband met het vliegveld van Koksijde. Defensie heeft daar een heel objectieve en degelijke uiteenzetting gegeven, gebaseerd op heel wat expertise. Het ging onder meer over interferenties en andere technische zaken die mijn petje als niet-ingenieur te boven gaan. Dat een oorspronkelijk maatschappelijk draagvlak kan ontaarden in een totaal onmaatschappelijk draagvlak, daar zijn niet alleen de aanvragers verantwoordelijk voor maar ook een aantal politici die lokaal in de oppositie zitten maar hier grote verklaringen pro komen afleggen en lokale actiecomités gaan steunen. De heer Martens voelde zich persoonlijk aangesproken, maar dat is absoluut niet de bedoeling.
Vorige zomer ben ik samen met de heer Sauwens langs geweest bij de voortrekker van het actiecomité tegen de windmolens. Die mensen zijn ontgoocheld over de manier van aanpakken. Mijnheer Sanctorum, u had het over een maatschappelijk draagvlak. Toen wij bezig waren met de ontwikkeling van een visie voor de inplanting van maximum vijf of zes windmolens, kregen wij binnen de veertien dagen 35 aanvragen. In dat geval is het maatschappelijk draagvlak foetsie. Het stadsbestuur staat daar compleet machteloos tegenover. Wanneer die stedenbouwkundige vergunningen worden aangevraagd, kan het er zelfs niet op wijzen dat het daar eigenlijk nog veel te vroeg voor is. Iedereen heeft immers het recht om een stedenbouwkundige vergunning in te dienen. Het oorspronkelijke maatschappelijke draagvlak is dus een onmaatschappelijk draagvlak geworden. Niet alleen ikzelf was daar getuige van, maar ook de heer Sauwens.
De voorzitter : Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Mevrouw Mercedes Van Volcem : Mijnheer de minister, dit is een heel moeilijk debat. Ik wil pleiten voor enige nuancering.
Steden en lokale overheden zijn maar bevoegd om advies te geven tot drie initiatieven. Wat gebeurt er dan? Individuele spelers dienen een aanvraag in tot twee. Men heeft dan als het ware een goede ruimtelijke ordening omdat ruimtelijke ordening wordt beschouwd als op één lijn. Wanneer er maar twee punten zijn, is er altijd een lijn. Normaal wenst men dat er een grote lijn wordt gevolgd bij drie tot zes. We willen dat dit in een groter geheel wordt ingeschakeld.
Maar dan zit je met een volgend probleem. Je komt in de grotere inschakeling, en dan krijg je een situatie waarbij je individuele initiatieven toelaat. Als wij dan vanuit Ruimtelijke Ordening zeggen dat men zich moet inpassen in een groter kader, zodat we een lijn creëren, fnuiken de grote initiatieven de kleine, omdat zij een lijn uitzetten, waarbij die ene lijn niet past, tenzij men toegeeft op de voorwaarden van de grote initiatieven. Dat is een heel moeilijke oefening. Wij kunnen daar vanuit Ruimtelijke Ordening niet in tussenbeide komen, maar je ziet wel dat kleine initiatieven gefnuikt worden.
Als we er toch in slagen een lijn te creëren en vragen om tot een overeenkomst te komen, zie je ook dat die grote spelers niet meer op het net raken. Het net is momenteel een beetje overbelast. Als wij al die initiatieven nemen en adviezen verstrekken, moet in de werkgroep mijns inziens niet alleen Ruimtelijke Ordening betrokken worden, maar ook de VREG en de CREG. De kleine gaan naar de VREG en de grote naar de CREG. De grote spelers willen aansluiten op het net, en dan zit je met de verdeling van de kosten op het net en het transport. Dat wou ik u toch nog meegeven, om het een succesverhaal te laten worden.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mevrouw Van Volcem, ik neem u niet kwalijk dat u te laat was, maar als u op tijd was geweest, had u gehoord dat ik op de meeste van uw opmerkingen al heb geantwoord dat ik effectief anderen bij die werkgroep zal betrekken, om tot een draagvlak te komen.
Mijnheer Verfaillie, ik ben het met u eens dat er beter andersom was gewerkt. Ik heb er niet voor gekozen om te werken zoals we nu moeten werken.
Mevrouw Rombouts, ik wil vooral degelijk werken. Ik begrijp de hoogdringendheid heel goed, maar dit weegt te zwaar om een en ander nu snelsnel te gaan doen. De discussie die we vandaag hebben gevoerd, geeft dat ook aan. Ik wil tot iets degelijks komen. Ik wil samen met de provincies en de betrokken gemeenten tot iets sterks komen, samen met de collegas, om tot een oplossing te komen.
Mijnheer Van Malderen, het advies is om het te verbieden, maar dat advies is niet bindend. Maar het is hoe dan ook geen verstandige zaak om adviezen, gefundeerd of niet gefundeerd, zomaar in de wind te slaan. We hebben op 14 december een interdepartementele windwerkgroep. We zullen het advies daar verder bespreken. Het feit dat het niet bindend is, maakt het voor mij ook bespreekbaar. Laat ons dat overleg afwachten, om dan te bekijken wat er kan gebeuren.
Mijnheer Sanctorum, clustering is, voor alle duidelijkheid, geen advies van de heer Martens. De filosofie van de clustering staat in de omzendbrief. Ik wil hem alle eer gunnen, maar laat ons de dingen op de juiste plaats zetten. Ik benadruk nogmaals dat ik solitaire projecten niet automatisch afschiet. Wij gaan voor zo veel mogelijk clustering, maar dat sluit niet uit dat in heel specifieke gevallen solitaire windturbines ook moeten kunnen.
Wat het statuut van het kader betreft, wil ik eerst overleg plegen om dan te bekijken wat het meest aangewezen is en welk statuut het kader moet krijgen. Is een omzendbrief voldoende, of is er een verordening of nog iets anders nodig? Ik zal het proces met bekwame spoed voeren, maar wel gedragen, zodat wij op het juiste moment met de juiste oplossing kunnen komen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.