Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 22/10/2009
Interpellatie van de heer Bart Van Malderen tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de hervorming van de banenplannen door federaal minister van Werk Joëlle Milquet en de opvolging van het belangenconflict van het Vlaams Parlement tegen de afschaffing van doelgroepenmaatregelen
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Mijnheer de minister, ik heb deze interpellatie ingediend nadat we hierover in de plenaire vergadering al meermaals van gedachten hadden gewisseld. De toestand is er sindsdien niet rooskleuriger op geworden. Ik maak me grote zorgen over de plannen die op het federale niveau circuleren en die daar voor waar worden aangekondigd. Op de website van de federale minister van Werk lezen we dat in het kader van de federale begroting voor 2010 de hervorming van de banenplannen zoals was vastgelegd in de marge van het interprofessioneel akkoord (IPA), wordt bevestigd en dit met ingang van 12 januari 2010. Dat is nu nog ruim twee maanden.
Federaal minister van Werk Milquet bevestigt dit ook naar aanleiding van de interpellatie van mijn collega Hans Bonte in de Kamer. Intussen loopt de klok. We hebben nog twee maanden om een maatregel te counteren die nefast is voor het arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen.
Wanneer we de gevolgen bekijken van iets wat in een soort van newspeak wordt aangekondigd als een vereenvoudiging van arbeidsplannen, dan komt het erop neer dat de loonsubsidie voor oudere werknemers die in dienst zijn, wordt afgeschaft en vervangen door een stevige loonsubsidie voor mensen die jonger zijn dan 26 jaar en hoogstens een diploma secundair onderwijs hebben en voor 45-plussers die zes maanden werkloos zijn.
Om dit te duiden wil ik verwijzen naar het geval van een 60-jarige die een brutoloon heeft van 1700 euro, en zo zijn er nogal wat. Door het wegvallen van de ouderenkorting komt zijn loonkost niet minder dan 9,1 percent hoger te liggen. Van dag op dag, op 1 januari, is die werknemer 9,1 percent duurder. Tegelijkertijd ligt de nieuwe loonsubsidie die wordt ingevoerd voor jongeren en 45-plussers die zes maanden werkloos zijn, in vergelijking met de werkenden 49 percent lager dan die van de oudere werklozen. Qua concurrentiepositie kan dat tellen.
Ik geef het voorbeeld van een 61-jarige die een brutoloon heeft van 2300 euro. Door het wegvallen van de ouderenkorting ligt de loonkost 7,3 percent hoger en wordt deze werknemer 45 percent duurder dan de werkloze jongere of 45-plusser die zes maanden werkloos is.
Een 59-jarige met een brutoloon van 3000 euro wordt 4,5 percent duurder van de ene dag op de andere. Zijn loonkost ligt 26 percent of een kwart hoger dan die van de anderen.
Dit lijkt me absoluut pervers omdat op die manier een soort proces kan worden gestart waarbij in deze tijden van crisis, waarin tal van herstructureringen plaatsvinden en tienduizenden mensen tijdelijk werkloos zijn, een situatie kan worden gecreëerd waarbij werkgevers als gevolg van de crisis, mensen ontslaan om ze vervolgens zes maanden later opnieuw in dienst te nemen. Dat is absoluut nefast.
Ik heb de populaties in beide landsdelen eens bekeken. 80 percent van de 50-plussers waarvoor vandaag de ouderenkorting geldt, woont in Vlaanderen. De jongeren met een wachtuitkering zijn verdeeld: 22 percent in Vlaanderen en 77 percent in Brussel en Wallonië. Dat betekent dat onze arbeidsmarkten inderdaad elkaars spiegel zijn en dat één maatregel voor heel het land niet goed is. Dat is de reden waarom mijn partij in alle debatten steeds pleit voor een regionalisering van het volledige arbeidsmarktbeleid. Ik denk dat dit cijfermatig kan worden onderbouwd.
Ik ben ervan overtuigd dat werkloze jongeren en oudere werknemers geen baat hebben bij institutionele spelletjes en al evenmin bij een doelloos beleid, laat staan bij de perverse maatregelen die hier zijn voorgesteld.
Dit probleem is niet nieuw. In het Vlaams Parlement is op 18 februari 2009 een motie tot belangenconflict ingediend door de twee fractieleiders Caluwé en Sannen tegen het toenmalige ontwerp van herstelwet. Deze motie werd unaniem goedgekeurd en vormde dus een sterk signaal. Daarop werd het hoofdstuk Hervorming Banenplan uit het ontwerp van herstelwet gelicht.
Mijnheer de minister, op 7 oktober heb ik u hierover ondervraagd. U antwoordde toen dat u zou vragen om een ministerieel overleg te organiseren tussen de federale overheid en de gewesten. Ondertussen is daarover gedebatteerd in de Kamer, en ik heb vastgesteld dat minister Milquet, in tegenstelling tot wat u in de plenaire vergadering verklaarde, namelijk dat er geen overleg was geweest tot dat moment, verwijst naar ontmoetingen waarop uw kabinetschef aanwezig zou zijn geweest. En die kabinetschef had volgens minister Milquet geen commentaar op de zaken die daar zijn voorgelegd. Kunt u dat bevestigen? Zo neen, wie van u beiden heeft er dan gelijk en wie doet de waarheid geweld aan?
In De Morgen van 16 oktober hebt u verklaard dat u een overleg afwacht. Ik ga ervan uit dat dat impliciet betekent dat er voordien nog geen overleg is geweest. U vindt het nog te vroeg voor een belangenconflict, maar blijft zeer waakzaam. Ik zie nu dat men op het federale niveau wil doorgaan richting 1 januari. Als het nu nog te vroeg is voor u, hoelang gaat u dan waakzaam blijven, gesteld dat waakzaam zijn niet gelijkstaat aan aanwezig zijn op een vergadering en geen commentaar geven?
Het belangenconflict dat we unaniem hebben goedgekeurd en dat werd ingegeven door twee meerderheidspartijen, was ingegeven door de bekommernis dat de afschaffing van de doelgroepmaatregelen, zonder dat de gewesten daarbij gelijktijdig bevoegd zijn voor het toekennen van loonkostverlagende voordelen voor mensen die al in dienst zijn, structureel nefaste gevolgen zou hebben voor de werkgelegenheidsperspectieven van oudere werknemers, die zich voor 80 percent in Vlaanderen bevinden.
Op dat moment was er nog de mogelijkheid dat de dialoog van gemeenschap tot gemeenschap tot enig resultaat zou leiden. Vandaag weten we dat dat op zijn minst niet voor meteen is. Dat betekent ook dat de situatie op twee vlakken erger geworden is. Op dat moment had men het over een invoering die verder weg lag in de tijd, en hebben wij gereageerd. Daarnaast bestond de kans dat er op relatief korte termijn nog een mogelijkheid zou zijn om op Vlaams niveau te remediëren wat op federaal niveau fout ging. Vandaag hebben we die mogelijkheid niet. En de klok tikt: op 1 januari schaft men dat af.
Mijnheer de minister, welke initiatieven zult u nemen op het moment dat de federale overheid verder gaat op dit pad en de doelgroepenmaatregelen wenst af te schaffen, zonder dat de regios de bevoegdheid hebben om zelf een remediërend beleid te voeren om die kwetsbare werknemers effectief te beschermen?
De voorzitter : De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, zeggen dat Vlaanderen dringend nood heeft aan een eigen arbeidsmarktbeleid, is een open deur intrappen. De nefaste gevolgen van de huidige situatie zijn, aan de hand van enkele cijfers, al voldoende becommentarieerd door de heer Van Malderen.
Het Vlaams Belang heeft het regionaliseren van de arbeidsmarkt altijd fel verdedigd. Uit het debat over het federale banenplan, dat nu al een tijdje woedt, blijkt nog maar eens hoe belangrijk dat is. We zijn alvast blij dat iedereen, over de partijgrenzen heen, goed aanvoelt dat het plan van de federale minister erg nadelig is voor een deel van de Vlaamse arbeidsmarkt, en in het bijzonder voor werklozen ouder dan 55 jaar.
Het plan van minister Milquet is vooral gericht op jongeren en zal wellicht, door de afschaffing van bepaalde doelgroepmaatregelen, vooral de Vlaamse arbeidsmarkt treffen. Naar verluidt zou zelfs meer dan driekwart van degenen die door deze maatregelen worden getroffen, in Vlaanderen wonen. Als onrechtvaardige maatregel kan dat tellen. Het spreekt voor zich dat dit getuigt van een deloyale houding ten opzichte van Vlaanderen. De Vlaamse arbeidsmarkt heeft vooral nood aan maatregelen die specifiek voor Vlaamse werknemers nodig zijn. In dit geval worden Vlaamse werkgevers door het nieuwe federale banenplan bijvoorbeeld gedwongen om 55-plussers niet meer in dienst te houden.
In het begin van dit jaar werd op initiatief van voormalig minister Frank Vandenbroucke al een belangenconflict ingeroepen tegen een gelijkaardig eerste plan. In plaats van daarmee rekening te houden, doet men op het federale niveau alsof zijn neus bloedt en gaat men op hetzelfde elan door. De federale regering, waar ook CD&V en Open VLD deel van uitmaken, trekt zich daar dus niets van aan. Men was nochtans al gewaarschuwd door het eerste belangenconflict dat door Vlaanderen werd ingeroepen. In het toenmalige banenplan werd de bewuste passage er bijgevolg uitgehaald.
Men volhardt echter in de boosheid en voert nu opnieuw maatregelen in die ten koste gaan van de Vlaamse arbeidsmarkt. De federale initiatieven inzake arbeidsmarktbeleid maken een efficiënt arbeidsmarktbeleid in Vlaanderen onmogelijk. Nochtans had federaal minister
Milquet beloofd om meer overleg te plegen en beter samen te werken met de gewesten.
Ik was geneigd om dat niet te geloven. Naar aanleiding van de interpellatie van de heer Van Malderen heb ik dan ook het verslag gelezen van het debat in de Kamercommissie Sociale Zaken, en ik was bijzonder verrast toen ik een bepaalde uitspraak van minister Milquet las. Diezelfde passage is de heer Van Malderen blijkbaar ook opgevallen. Minister Milquet zei letterlijk: Ik zou graag willen toevoegen dat ik de minister van Werk van het Vlaamse Gewest tweemaal heb uitgenodigd op mijn kabinet om te overleggen omtrent al deze voorstellen. Het was twee keer in september, maar de minister was niet vrij en de kabinetschef is gekomen. Hij had geen bezwaar en was op de hoogte van al onze maatregelen. Ik heb volgende week aanvullend overleg met de verschillende ministers van de verschillende gewesten. U was dus volledig op de hoogte, mijnheer de minister, en ging ook akkoord met deze maatregelen, als ik minister Milquet mag geloven.
Mijnheer de minister, kunt u mij bevestigen dat er inderdaad geen bezwaar is tegen het invoeren van deze maatregel? Ik kan me dat niet voorstellen, maar blijkbaar is dat zo. Als het juist blijkt te zijn, komt het toch vreemd over dat het Vlaams Parlement nog een belangenconflict inroept over maatregelen die voor de Vlaamse minister van Werk geen probleem blijken te zijn. Of zult u, in overleg met mevrouw Milquet, volgende week plots een ander standpunt innemen?
Het is bovendien vreemd dat u zich nog niet wenst uit te spreken over dit voor Vlaanderen onrechtvaardige banenplan. De kranten zeggen dat u een overleg met mevrouw Milquet afwacht, een overleg dat blijkbaar al twee keer heeft plaatsgehad volgens federaal minister Milquet. Op die overlegmomenten werd blijkbaar geen bezwaar gemaakt tegen het federale banenplan. Een van de twee vertelt dus niet de waarheid.
Bovendien vindt u het nog te vroeg om een belangenconflict in te roepen. Ik vind het vreemd omdat het nu wel duidelijk is dat mevrouw Milquet zich hoegenaamd niet stoort aan het protest dat in Vlaanderen is ontstaan. Het zou ook niet anders kunnen, want mevrouw Milquet heeft bij haar aanstelling als minister ter attentie van haar achterban en het Waals publiek aangekondigd dat ze de beste garantie zou zijn voor het verhinderen van de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid.
Voor ons is het voor Vlaanderen van het allergrootste belang dat dit arbeidsmarktbeleid, net als vele andere financiële en economische hefbomen, wordt overgeheveld naar Vlaanderen.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, inhoudelijk sluit ik me volledig aan bij de heren Deckmyn en Van Malderen. Het gaat hier niet alleen om een zoveelste anti-Vlaamse maatregel van mevrouw Milquet, maar ook om een totaal asociale maatregel.
De cijfers waarover de heer Van Malderen spreekt, komen uit een studie van professor Sels als ik me niet vergis. Ze gaan over het voorstel dat in februari voorlag en dat vervat zat in het relanceplan. Op dit moment is het nog niet geweten hoe de afschaffing van de doelgroepvermindering precies zal zijn. Het is nog niet helemaal duidelijk in het persbericht. De cijfers kunnen verschillen. Op zich maakt het niet veel uit.
Voor het voorstel dat mevrouw Milquet in februari heeft gedaan, is er een advies geweest van de Nationale Arbeidsraad. Het gaat over het akkoord tussen de sociale partners: het interprofessioneel akkoord (IPA). Er stond een conditio sine qua non in, namelijk dat het IPA alleen mocht worden uitgevoerd als er in de wet uitdrukkelijk wordt ingeschreven dat er geen nieuwe doelgroepenverminderingen meer zouden worden ingevoerd. Mevrouw Milquet heeft zich daar totaal niet aan gehouden.
Het gaat puur over een transfer. Het is duidelijk dat deze maatregel alleen op maat van Wallonië en Brussel is geschreven en dat Vlaanderen hiervoor de prijs zal betalen. Het gaat niet meer over het klassieke verhaal waarbij één medicijn wordt gegeven voor twee verschillende ziektes of om twee verschillende arbeidsmarkten die ziek zijn, te genezen. Het gaat over een medicijn dat Brussel en Wallonië wel zal helpen, maar waar Vlaanderen alleen maar zieker van zal worden. Dat is nog het meest perverse.
Waarom is het nog te vroeg om een belangenconflict in te roepen? Het is heel duidelijk: er is nog geen wetsontwerp ingediend. Het is onmogelijk een belangenconflict in te roepen zolang dit niet is gebeurd.
Ik ga ermee akkoord dat we het overleg moeten afwachten, maar ik denk dat we op het overleg duidelijk moeten stellen dat we dit niet leuk vinden en dat we acties zullen ondernemen. Ik ben ervan overtuigd dat de minister dit ook zal doen.
In het persbericht stond dat het over 300 miljoen euro gaat. Ik zou aan mevrouw Milquet willen voorstellen dat ze zich in de eerste plaats met haar bevoegdheden zou bezighouden zodat ze die opnieuw gezond kan maken. Ze moet zich niet bezighouden met de Vlaamse bevoegdheden, waarvoor ze eigenlijk geen geld heeft. Het gaat niet alleen over het arbeidsmarktbeleid dat inderdaad zo snel mogelijk moet worden geregionaliseerd maar eigenlijk over alle bevoegdheden.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, ik denk dat er veel op een hoopje wordt gegooid. Er zijn een aantal principes waar we allemaal achter kunnen staan, maar het debat wordt op een bepaalde manier verwrongen met argumenten en met zaken die niet helemaal juist zijn.
We hebben gisteren getoond wat Vlaamse kordaatheid wil zeggen door het decreet betreffende het toezicht op het onderwijs in faciliteitengemeenten op een snelle en slimme manier goed te keuren. De Franstaligen worden onmiddellijk heel opstandig omdat ze zon unanieme standvastigheid van de Vlamingen niet gewoon zijn. Ik betreur een beetje dat dit debat, waarin we allen ongeveer hetzelfde standpunt innemen op enkele nuances na, vergiftigd wordt door politieke Vlaamse spelletjes waarin we kampioen zijn. De ene partij treitert graag de Vlaamse minister en beschuldigt hem ervan dat hij niet Vlaams genoeg is. Andere partijen ruiken een federale kans om andere mensen wat te treiteren. Op die manier slaan we met onze Vlaamse strategie weer een belabberd figuur.
We moeten het debat net en correct houden met juiste argumenten. Als we ooit willen aankomen waar we willen, dan moeten we ook best elkaar niet te veel beschimpen om snel een aantal punten te scoren waarvan het publiek minder wakker ligt dan we denken en dit ook snel vergeten is. Want over enkele weken is er weer een ander thema dat veel meer de Vlaamse zielen beroert.
Laat me komen tot een analyse van de zaak. Ik heb gezegd dat alles op een hoopje wordt gegooid. Ik denk dat er drie onderdelen zijn. Een eerste is waar we een half jaar geleden unaniem een belangenconflict tegen hebben ingeroepen, namelijk de afschaffing van het doelgroepenbeleid dat wordt vervangen door een structurele vermindering. Ik hoor zeggen dat mevrouw Milquet niet direct mijn beste vriendin een typisch anti-Vlaamse maatregel heeft genomen. Neen, mijnheer Diependaele, dat is een voorstel van de sociale partners. Ook de collegas van het Algemeen Belgische Vakverbond (ABVV) en het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) staan daar unaniem achter.
Straks zal de heer Vereeck misschien citeren wat de heer Sabbe heeft gezegd, die tijdens de plenaire vergadering van twee weken geleden heeft gesteld dat het een economische maatregel is waar we achter kunnen staan. Een structurele maatregel is immers beter dan de verschillende doelgroepenmaatregelen. Men kan daarover discussiëren. Maar eerlijk gezegd, in de economische literatuur staan zaken die de stelling ondersteunen. Mensen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) stellen ook dat daar iets voor te zeggen is. We hebben daartegen een belangenconflict ingeroepen. Onze stelling was dat structurele maatregelen bij het federale niveau horen, en doelgroepenmaatregelen bij het Vlaamse, want wij zijn het best geplaatst om een arbeidsmarktbeleid op maat te voeren. De heer Diependaele heeft wel een punt dat er twee verschillende arbeidsmarkten zijn in het land. Een en dezelfde maatregel voor die twee verschillende arbeidsmarkten is niet opportuun, dat is niet efficiënt.
De vraag is hoe we daartoe komen en of het belangenconflict daartoe kan bijdragen. Daarover moet een genuanceerd debat gevoerd worden. Een half jaar geleden hebben we daarvoor gekozen. Als we daar nu naar kijken, hebben we weinig nieuwe elementen om daarover een ander idee te hebben. De doelstelling is om het doelgroepenbeleid naar Vlaanderen te halen. Dat is waarschijnlijk een hefboom waarvoor ook de federale sociale partners eens goed op tafel moeten kloppen met de vraag het beleid te regionaliseren. Het moet verder gaan dan een vrijblijvende verklaring waarin staat dat het doelgroepenbeleid niet meer georganiseerd kan worden op het federale niveau. Er moet effectief een transfer komen naar de regios. Dat is het eerste debat dat moet worden gevoerd: het debat over kortingen voor de doelgroepen en structurele kortingen.
Mijnheer de minister, in de hypothetische veronderstelling dat Vlaanderen bevoegd is voor dat doelgroepenbeleid is de vraag of u al ideeën hebt om daar een invulling aan te geven. Zijn er financiële middelen voor? Hoe ziet u de Vlaamse invulling van dat beleid? Ik weet dat het een hypothetische vraag is. Als we voor iets ten strijde trekken, is het goed dat we weten wat we met die extra bevoegdheden doen. Dat is een anticipatief beleid. Het is goed te maken te hebben met vooruitdenkende mensen, en minister Muyters behoort, hopelijk en denkelijk, tot die categorie.
Er is ook nog een derde groep vragen die beantwoord moet worden. Mevrouw Milquet maakt 300 miljoen euro vrij. Ik hoor zeggen dat het een anti-Vlaamse maatregel is. We moeten de discussie toch wat netter voeren. Voor de sociale Maribel is er 120 à 125 miljoen euro. Ik weet niet of dat een anti-Vlaamse maatregel is. Ik hoor zeggen dat men zich op het terrein van de Vlaamse bevoegdheden begeeft. Voor mij zit men op het randje, maar federaal minister Milquet is handig genoeg geweest om alles binnen de federale bevoegdheden te houden. Op dat vlak mogen we ons dus niet vergissen van argument. Als we nogal populistische argumenten beginnen te hanteren, dan versterken we ons dossier niet, wel integendeel. Sommige partijen zijn daar kampioen in. Dat heeft ons echter nog niet veel bijgebracht aan extra bevoegdheden. Ik pleit er dan ook voor die maatregelen een voor een eens goed te bekijken. We moeten nagaan hoe die nog meer op Vlaamse maat gemaakt kunnen worden.
En dan kom ik bij het overleg dat minister Muyters hopelijk de volgende dagen zal voeren over dat pakket van 300 miljoen euro. Men kan ook de vraag stellen waar dat geld vandaan komt. Dat is echter geen zaak van het Vlaams Parlement. Er is 300 miljoen euro beschikbaar. Er zijn maatregelen die wij misschien beter vinden dan andere. De federale overheid is echter bevoegd. De uitdaging bestaat erin om de maatregelen zoveel mogelijk op Vlaamse maat te maken. Een sterke minister Muyters, daarin gesteund door het Vlaams Parlement, moet het maximum bereiken. Er zitten toch ook een aantal zaken in die Vlaanderen kan benutten. In de Vlaamse arbeidsmarktpolitiek zitten een aantal elementen die versterkt kunnen worden. Het hangt ervan af in welke mate minister Muyters die federale voorstellen op Vlaamse maat kan snijden. Mijnheer de minister, hoe staat u tegenover die derde groep maatregelen? Dat plan moet worden losgekoppeld van dat principiële debat over de structurele maatregelen en het doelgroepenbeleid. Welke strategie zult u volgen?
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Door een treinvertraging was ik te laat in de commissie, waardoor ik de interpellatie van de heer Van Malderen niet heb gehoord. Ik kan me voorstellen wat de teneur van zijn betoog is geweest, ik zal dat dan ook niet herhalen.
In het licht van de vergrijzing is het noodzakelijk om mensen langer aan het werk te houden en om de werkzaamheidsgraad van de 55-plussers, vooral in Vlaanderen, te verhogen. Twee jaar geleden lag die op ongeveer 35 percent, en dat is te laag. Ook in Europees perspectief behoort dat cijfer tot de laagste. Dat is onhoudbaar. Het plan-Milquet botst dan ook fundamenteel met het idee om ouderen langer aan het werk te houden.
LDD zal elk initiatief van de regering om een belangconflict in te roepen, steunen. Indien de regering geen initiatief neemt of een tijdje zou treuzelen om dat te doen, dan zullen wij in het Vlaams Parlement bij hoogdringendheid een motie of resolutie daartoe moeten indienen. Ik hoor spreken over kordaatheid. Ik ben heel tevreden met de stemming van gisteren over de inspectie in de Vlaamse scholen. Er lagen gisteren ook enkele moties ter stemming voor, waarin de Vlaamse partijen opnieuw hun kordaatheid hadden kunnen bewijzen. Ik denk aan twee moties met betrekking tot een belangenconflict over de illegalen, het generaal pardon dat nu is afgekondigd.
De heer Van den Heuvel heeft een punt. We moeten niet zozeer schrik hebben dat men op onze Vlaamse bevoegdheden komt; minister Milquet verpakt het heel handig. Dat het onze belangen schaadt, is wel duidelijk. Als minister Muyters een initiatief neemt, zullen we dat volmondig steunen. Een en ander toont de nood aan regionalisering van ons arbeidsmarktbeleid omdat we twee economische realiteiten hebben. Het grootste probleem op onze arbeidsmarkt is dat de ouderen te snel uit de arbeidsmarkt worden gestoten, in Wallonië en Brussel is het grootste probleem de jongerenwerkloosheid. Dus is het doelgroepenbeleid op het federale niveau zinloos.
In de Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting is vorige dinsdag het recente rapport van de SERV voorgesteld over de impact van de financiële en economische crisis. Het stelt heel duidelijk dat we de grootste impact van de crisis op de arbeidsmarkt nog niet hebben gezien. Die moet nog komen. Door het versnipperde arbeidsmarktbeleid kan Vlaanderen geen adequate maatregelen nemen.
Mijnheer de minister, ik wil een vraag stellen op een niet-ideologische manier: hoe zit het op dat vlak met de staatshervorming? Gisteren kregen we een round-up in TerZake van de
Maddensdoctrine. On est demandeur de rien. Maar is dat zo, mijnheer de minister? Is men geen voorzichtige stappen aan het ondernemen? Mijnheer Van den Heuvel, ik hoor u spreken over een anticipatief beleid. Ik neem aan dat u zich voorbereidt op een verdere staatshervorming in die richting.
En dan zijn er opnieuw tientallen banenplannen. Uit verschillende studies van bijvoorbeeld professor Koninckx van de K.U.Leuven weten we dat algemene lastenverlagingen doeltreffender zijn dan doelgroepenbeleid. De heer Sabbe heeft daar in de plenaire vergadering op gewezen. We botsen hier weer op het probleem van de staatshervorming. Als we ons afvragen hoe we komen tot een effectiever beleid voor werkgelegenheid, de lineaire lastenverlaging dus, dan is er opnieuw een staatshervorming nodig.
Ik wil nog één invalshoek belichten, namelijk de wachtuitkeringen. In de commissie is gebleken dat mevrouw Milquet daar wat blind voor is. Het spreekt vanzelf dat jongeren moeten worden gestimuleerd om na hun studies aan de slag te gaan, maar het heeft geen zin, zoals nu met dit voorstel gebeurt, om daarvoor de banen van oudere werknemers op te offeren.
Een element van de jeugdwerkloosheid zijn de wachtuitkeringen, waar jongeren zich voor lange tijd kunnen in nestelen. Er is een systeem uitgewerkt dat neerkomt op een transfer van 350 miljoen euro van het noorden naar het zuiden van het land. Het heeft niet zozeer met communautaire gevoeligheden te maken, maar met het feit dat ook de OESO erop hamert dat dit systeem van wachtuitkeringen contraproductief is.
Het plan-Milquet wil de jongerenwerkloosheid aanpakken, weliswaar ten koste van Vlaamse oudere werknemers, maar ze weigert een fundamentele zwakheid van het federale beleid aan te pakken, het systeem van de wachtuitkeringen. Het probleem van de jeugdwerkloosheid zal niet enkel worden weggewerkt door werkgevers ertoe aan te zetten jongeren aan te werven, maar zal pas succesvol zijn indien de jongeren zelf ertoe worden aangezet om te gaan werken, en niet worden gepamperd in de wachtuitkeringen.
Ik wil in deze commissie een vraag stellen aan mijn collegas van CD&V en Open VLD ik neem aan dat ze nog altijd als één partij spreken. Het gaat niet over vlug scoren of vliegen afvangen of ministers pesten. Ik zou toch wel eens willen weten in welke mate Open VLD en CD&V, die in de federale regering zitten maar ook hier vertegenwoordigd zijn, mee willen stappen in de idee om iets aan die contraproductieve wachtuitkering te doen. Nogmaals, ik ben het niet die dat zegt: we baseren ons hier op studies van de OESO.
Mijnheer de minister, u hebt inderdaad in De Morgen van 16 oktober 2009 gezegd dat er overleg zou zijn. Ik verontschuldig mij voor mijn laattijdigheid, mogelijk zijn enkele van mijn vragen al gesteld. Heeft dat overleg tussen uzelf en uw federale collega van Werk al plaatsgevonden? Wat was daarvan het resultaat? Wat is er gezegd over maatregelen? Zullen ze worden bijgestuurd? In welke mate zullen ze worden hardgemaakt? Wat zijn de eventuele stappen die de Vlaamse Regering nog zal zetten in het overleg?
De voorzitter : Ik wil nog het woord geven aan de heer Watteeuw. Dan zijn de vijf aansluitende sprekers uitgeput. Ik wil u erop wijzen dat er maar vijf mogen zijn. Er zijn zeven fracties. Het zal altijd een opgave zijn om ervoor te zorgen dat iedereen aan bod kan komen. U had allemaal vijf minuten spreektijd. Ik ben daar royaal in geweest. Ik wil dat blijven tot op het punt dat ik vind dat uw bijdrage relevant is voor het volwassen debat. Dat wordt een wisselwerking met de minister. Ik wil daar geen secondetikker naast zetten. Maar het moet wel relevant blijven, anders zullen we het reglement zeer nauwgezet toepassen.
De heer Lode Vereeck : Als ik nog heel even mag, mevrouw de voorzitter. U merkt terecht op dat er zeven fracties zijn in het parlement. Gisteren werd met alle fractievoorzitters overeengekomen om dat aan te passen, zodat alle fracties hun kans krijgen. In de toekomst zal het probleem zich niet voordoen.
De voorzitter : Ja, maar voorlopig wil ik het reglement royaal toepassen. Anderzijds moeten we de spelregels toch enigszins respecteren.
De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw: Als het gaat over het moeten kunnen ontwikkelen van een specifiek arbeidsmarktbeleid voor Vlaanderen, kan ik mij nogal vinden in de genuanceerde en goed doordachte visie van de heer Van den Heuvel. Minister Milquet neemt een aantal maatregelen, maar die komen inderdaad vanuit de sociale partners. Enkele collegas hebben terecht opgemerkt dat de maatregelen van minister Milquet vertrekken vanuit de zorg voor Wallonië en Brussel. Dit als anti-Vlaams vertalen en onmiddellijk beginnen over belangenconflicten: dat vind ik niet de goede strategie. Er is meer dan enkel belangenconflicten. Als het Vlaams Parlement voortdurend het conflict gaat zoeken, zullen we er niet komen. Als we dat specifieke arbeidsmarktbeleid willen ontwikkelen, moeten wij kijken hoe wij de federale en Vlaamse maatregelen zoveel mogelijk kunnen afstemmen op de Vlaamse arbeidsmarkt. De heer Van den Heuvel heeft volkomen gelijk: we moeten een brede strategie ontwikkelen. Ik ben vooral benieuwd naar die brede strategie. De maatregelen van mevrouw Milquet zijn op dit moment misschien niet de onze en ze zijn op dit moment misschien nadelig. Maar als de crisis zich doorzet, zouden ze wel eens goed van pas kunnen komen. Ik ben er nog niet zo zeker van dat ze op termijn misschien niet voor ons zouden kunnen gelden.
Dat is gewoon een bedenking. Mijnheer de minister, welke strategie zult u ontwikkelen om dat arbeidsmarktbeleid te ontwikkelen, vanuit de federale en de Vlaamse maatregelen?
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Mijnheer de minister, minister Milquet heeft gezegd dat zij 50 percent van de reserves van de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWAs) zal opvragen om haar plannen te financieren. Wij weten dat de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) een klein beetje weigerachtig staat. Ik diende al een vraag in over de werkwinkels. Daar wil ik nu niet in detail op ingaan. We weten dat de RVA weigerachtig staat om nieuwe samenwerkingsovereenkomsten voor de werkwinkels te sluiten.
Mijn vraag is heel specifiek: kunnen een deel van de budgetten van de PWAs, die ook lokaal verankerd zijn en samenwerken met de lokale werkwinkels, niet gaan naar een samenwerking, opnieuw, tussen de RVA en de plaatselijke werkwinkels?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Inhoudelijk ga ik 100 percent mee met de meeste sprekers. We moeten uiteraard onze bevoegdheden zelf uitvoeren en niet laten uitvoeren op een ander
niveau. Daarnaast mag het beleid dat elders wordt gevoerd, het belang in Vlaanderen niet schaden.
Ik zal wat dieper ingaan op de vragen naar welk overleg of welke vergadering of wat er ook is geweest. Ik heb op 7 oktober 2009 al gezegd dat er één vergadering is geweest met medewerkers van minister Milquet en met mijn adjunct-kabinetschef, dus niet met mijn kabinetschef. Die vergadering ging over van alles en nog wat. Onder meer de maatregelen kwamen aan bod, maar zonder documenten. Dat heb ik op 7 oktober ook gezegd. Er zijn twee vragen geweest naar overleg met mij. Ik ben daar niet op ingegaan. Ten eerste omdat ik niet kon want het was op een woensdagnamiddag en dan word ik, zoals u weet, geacht aanwezig te zijn in het parlement. Ik had daar dus in elk geval geen mogelijkheid. Ten tweede vond ik het niet opportuun naar een vergadering te gaan waar men weigert om vooraf documenten te bezorgen. Ik heb gezegd dat ik daar niet naartoe wenste te gaan tenzij ik over documenten beschikte, zodat ik goed voorbereid een efficiënte vergadering zou kunnen voeren. Zoals ik heb gezegd in het parlement, is er één vergadering over verschillende themas geweest met de adjunct-kabinetschef.
Het parlement heeft me op 7 oktober gevraagd om op het Overlegcomité een interministeriële conferentie samen te roepen of heeft mijn voorstel in elk geval 100 percent gesteund. Ter voorbereiding daarvan heeft mijn kabinetschef gebeld met de kabinetschef van minister
Milquet om documenten te vragen zodat wij over alle juiste, laatste documenten zouden beschikken. Via via hadden we al documenten gekregen. Maar ik vond het nodig om de juiste te krijgen. Als minister Milquet dat beschouwt als overleg waarop niet gereageerd wordt, is dat een andere interpretatie van de definities van vergadering en akkoord. Als je vraagt naar documenten, ga je uiteraard niet inhoudelijk op de documenten die je niet hebt reageren. Dat noem ik niet een akkoord geven.
Op 14 oktober heb ik op het Overlegcomité bij hoogdringendheid gevraagd om de plannen van minister Milquet op de agenda te zetten. Dat is gebeurd. Ik heb daar een interministeriële conferentie gevraagd over de maatregelen. Ondertussen zijn er drie data voorgesteld die telkens opnieuw zijn gewijzigd. Voor de duidelijkheid: ik heb mijn agenda telkens vrijgemaakt, maar blijkbaar is het zeer moeilijk om een datum te vinden. Nu vrijdag heb ik daarover een informeel overleg, alleen met minister Milquet, om twee uur, het enige uur dat lukte. Daarna is het aan de voorzitter. Ik ga ervan uit dat na het Overlegcomité de voorzitter van het interministerieel comité en dat is noch minister Milquet, noch ik de vergadering van het interministerieel comité nog moet samenroepen. Dat is nog niet gebeurd.
Dat is de stand van zaken van het overleg, of het niet-overleg. Ik laat iedereen vrij om een definitie te geven van overleg en akkoord. Dit is mijn lezing van de feiten.
Wat de inhoud betreft, kun je pas een belangenconflict inroepen als er een federaal ontwerp is, zoals de heer Diependaele heeft gezegd. Dat is er vandaag niet, dus kun je geen belangenconflict inroepen. Ik heb de notulen erop nagelezen van de bespreking in de federale regering. Het blijkt dat de voorstellen geformuleerd door minister Milquet onderworpen worden aan twee adviezen of overlegmomenten. Een eerste is het overleg met de federale interprofessionele partners, wat mij logisch lijkt, zoals de heer Van den Heuvel heeft gezegd, aangezien het ingaat op het interprofessioneel akkoord of niet van de federale sociale partners. Ten tweede is er een overleg met de regios.
Ik ga ervan uit dat na het overleg die stukken kunnen worden gewijzigd. Om enkel te lezen heb je geen overleg nodig. Zoals mij ook gevraagd wordt door verschillende leden, ga ik ervan uit dat we in een goed debat kunnen komen tot maatregelen die niet in strijd zijn met ons beleid dat we in Vlaanderen wensen te voeren en die overeenkomen met de arbeidsmarkt of de doelgroepen die in Vlaanderen al dan niet ondersteund moeten worden. Ik ga ervan uit dat de plannen, die niet zijn goedgekeurd, enkel akkoord zijn verklaard om over in overleg te treden met de federale sociale partners en met de Vlaamse en andere regios, nog zullen wijzigen.
Ik kan geen belangenconflict inroepen bij een tekst die nog niet is ingediend. Maar ik zal die eventueel gewijzigde tekst onmiddellijk bestuderen wanneer die wordt ingediend en als er geen wijzigingen zijn aangebracht of als de wijzigingen nog altijd in strijd zijn met het beleid in Vlaanderen, zal ik het belangenconflict inroepen. Op dat moment zal ik het aan het parlement voorleggen, zoals mijn voorganger het in het verleden heeft gedaan.
Ik zie vandaag twee mogelijkheden. Het verbaast me dat het tweede niet aan bod is gekomen. Er is naast het doelgroepenbeleid ook het opleidingsbeleid. Ik denk aan de premies voor knelpuntberoepen. In het parlement is opgemerkt dat er vandaag wachtlijsten zijn, zelfs voor knelpuntopleidingen. De raad van bestuur van de VDAB heeft elf extra opleidingen ingericht voor knelpuntberoepen. Dat minister Milquet op zon moment extra premies zou geven aan mensen die een opleiding voor een knelpuntberoep volgen, lijkt me niet echt wijs.
Dat vind ik ook een mogelijkheid. Ik zie er nog een paar. Ze zijn allemaal gericht op doelgroepen- en opleidingsbeleid, maar ik kan geen belangenconflict indienen als er geen tekst voorligt. Ik ben er klaar voor, maar ik moet wachten. Ik zal overleg plegen en ik ga ervan uit dat dat overleg zal leiden tot gewijzigde teksten.
Het beleid dat we zullen voeren zal in de beleidsnota aan bod komen. Vrijdag moeten we onze tekst indienen. Ik ben graag bereid om daarover te debatteren in deze commissie.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Heel het debat hier spitst zich onmiddellijk toe op het al dan niet inroepen van een belangenconflict. Ik heb gevraagd naar de initiatieven van de minister. Ik heb geen enkel moment geroepen dat we een belangenconflict moeten inroepen, integendeel. Ik heb gezegd dat geen enkele oudere werknemer of werkzoekende gebaat is bij institutionele spelletjes, maar evenmin bij een doelloos beleid. Ik denk dat een beleid nodig is dat goed is voor Vlaanderen, maar even goed voor Wallonië en Brussel. We moeten inderdaad werk maken van een brede strategie, maar we hebben wel een probleem, want 1 januari 2010 is blijkbaar een datum die heel prominent figureert op het federale niveau.
Mijnheer de minister, in verband met de bewering van mevrouw Milquet dat er overleg zou zijn geweest met uw kabinetschef of adjunct-kabinetschef, doet het niet zozeer ter zake met wie dat overleg werd gepleegd, want iemand die naar zon vergadering gaat, vertegenwoordigt u en dus bent u evenzeer verantwoordelijk. Ik kan er op zich begrip voor opbrengen dat een vergadering zonder documenten heel moeilijk te volgen is, maar ik leid wel af uit uw antwoord dat de doelgroepmaatregelen daar ter sprake zijn gekomen en dat daar, gezien de gevoeligheid uit het verleden, het punt gemaakt had moeten worden dat dit voor ons nog altijd moeilijk ligt. Ik stel vast dat dit niet gebeurd is. U hebt gezegd: We hebben geen akkoord gegeven, maar dat heb ik mevrouw Milquet ook niet horen zeggen, ze heeft gezegd: Er is geen commentaar gegeven. Het punt had gemaakt moeten worden. Iemand die zo leep is als mevrouw Milquet en ik beschouw dit als een kwaliteit grijpt dit aan om te zeggen dat ze ermee door kan gaan. Dit is dus minstens een gemiste kans.
Mijnheer Diependaele, de cijfers die ik heb gebruikt, zijn gecheckt en gedubbelcheckt. Ze zijn actueel. Er is één variabele die we niet kunnen inschatten, namelijk de maatregelen van het Jongerenbanenplan, maar de vraag is of ze zo fundamenteel zouden verschillen indien ze het probleem al niet zouden uitdiepen.
Mijnheer Van den Heuvel, u zei dat we geen spelletjes moeten spelen. Ik ben het daar op zich mee eens. Mij gaat het er niet om of de maatregelen anti-Vlaams zijn of niet, we stellen vast dat ze asociaal zijn, dat ze inefficiënt zijn en dat er een pervers kantje aan zit. Als we, zoals u zegt willen aankomen waar we willen, dan zullen we bijzonder snel moeten zijn, want 1 januari 2010, dat is al over goed twee maanden. Na die twee maanden zal men het effect zien, en ik voorspel u dat mensen massaal hun ontslag zullen krijgen. We kunnen dan wel, wat u een hypothetisch gegeven noemt, wachten tot we een staatshervorming hebben, en dan wordt er gepeild naar het hypothetische beleid op dat moment, maar ondertussen zullen mensen hun ontslag krijgen, gezien de verslechterde concurrentiepositie op de arbeidsmarkt. Ik hoop dat hier nu geen pact is ontstaan voor een verloren generatie, een pact om vooral niets te doen.
Van twee dingen één en ik richt me nu vooral tot de collegas van CD&V: ofwel zit er niets nieuw in de maatregelen die nu werden voorgesteld en het feit dat ze opnieuw werden ingediend brengt ons terug naar de situatie van vorig jaar toen we het belangenconflict hebben ingediend, ofwel zit er wel iets nieuw in en dan is er overleg nodig. Dat overleg mag geen overleg om het overleg zijn, maar moet een overleg zijn om effectief bij te sturen. Als er immers geen bijsturingen kunnen komen, dan rest er u inderdaad niets anders dan naar het zware middel van een belangenconflict te grijpen ik ben daar geen voorstander van omdat het conflictueus is. Ik ben het eens met de heer Watteeuw dat we alle mogelijkheden tot overleg moeten benutten, maar we stellen vast dat er op dit vlak een toch wel heel kwalijke traditie bestaat. Ik hoop dat de federale overheid de goede wil toont om naar ons te luisteren.
De voorzitter : De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn : Mijnheer de minister, ik heb ook niet onmiddellijk gevraagd om nu al een belangenconflict in te roepen, maar ik heb wel verwezen naar het vorige belangenconflict. Nu is er inderdaad geen wetsontwerp ingediend en dus kan er geen belangenconflict worden ingeroepen.
Mijnheer Van den Heuvel, u stelt dat we Vlaamse politieke spelletjes aan het spelen zijn, dat we elkaar geen pijn mogen doen en zeker de minister niet te zwaar mogen aanpakken op de Vlaamse flank. Ik vraag me af wat uw voorstel dan is. Wilt u dat we aan consensuspolitiek doen waarbij we elkaar sparen? Als oppositie kiezen wij ervoor om oppositie te voeren, en ik meen dat dat ons goed recht is.
Mijnheer de minister, natuurlijk was er een overlegmoment. Ik treed de heer Van Malderen bij. Het is natuurlijk positief dat u enkel wilt vergaderen op basis van vooraf geleverde documenten, maar blijkbaar is er onwil vanuit federale hoek om op een correcte manier met de Vlaamse minister te praten. U wist dat er al een eerste banenplan was dat identieke maatregelen bevatte als het plan waarmee we nu worden geconfronteerd. U had een overlegmoment, en dus vind ik het toch wel spijtig dat er via uw adjunct-kabinetschef niet formeel werd gesteld dat er een probleem is indien de maatregelen die nu naar voren worden geschoven, identiek zijn aan de maatregelen van in het begin van dit jaar.
Volgens uw relaas is het mevrouw Milquet die heeft gelogen, want zij vertelde dat er geen bezwaar was tegen de maatregel. Ik neem daar akte van. Ik neem er ook akte van dat als de plannen blijven zoals ze zijn, u een belangenconflict zult inroepen.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Ik vind het een beetje eigenaardig dat de heer Van Malderen erop wijst dat we geen politieke spelletjes mogen spelen, maar zich toch blijft vastpinnen op die vergadering. Ik heb uit het antwoord begrepen dat er een overleg zal komen op basis van documenten en dat dan zal worden uitgemaakt of er al dan niet verdere stappen moeten worden ondernomen en welke stappen nodig zijn.
De heren Van den Heuvel en Watteeuw wezen erop dat het een uitvoering van een IPA is. Dat klopt, maar in het advies staat over de raad: Hij vestigt er evenwel de aandacht op dat het hier gaat om een conditio sine qua non voor de invoering. Het is dus overduidelijk en ze hadden er wel degelijk voorwaarden voor. Toevallig werd ik hier maandag op gewezen door de voorzitter van de Nationale Arbeidsraad (NAR).
Inzake de politieke spelletjes wees de minister erop dat er ook een deel vorming is. Het is juist dat federaal minister Milquet binnen haar bevoegdheden bleef, ze is daar heel leep in, maar dat betekent niet dat we niet waakzaam mogen zijn voor een zekere Belgische recuperatie, want dat is absoluut het geval. Er wordt zelfs geïnstitutionaliseerd binnen de RVA. Er wordt daartoe een instituut opgericht.
Wij moeten waakzaam zijn. Het is echter spijtig dat CD&V soms niet goed weet welke regering die partij wil verdedigen.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Mijnheer de minister, ik dank u voor het duidelijke antwoord, vooral in verband met het belangenconflict. U hebt op dat punt onze volledige steun. Ik volg u ook helemaal dat een overleg zonder agenda en ter bespreking voorliggende documenten een losse babbel is. Misschien ben ik als academicus wat streng, maar een bijeenkomst om over ditjes en datjes te spreken is een informatieronde, en zeker geen overleg, laat staan een akkoord.
De heer Watteeuw maakte een interessante opmerking die ik ten dele onderschrijf. Hij zei dat die maatregel binnen enkele maanden misschien wel eens gunstig zou kunnen uitvallen voor Vlaanderen. Wel, dat toont nogmaals aan dat we naar een regionalisering van het arbeidsmarktbeleid moeten gaan. Want als binnen zes of twaalf maanden zich grote problemen inzake jeugdwerkloosheid stellen, dan is het aan Vlaanderen om het beleid bij te sturen. Een maatregel waardoor oudere werknemers worden afgedankt en vervangen door jongeren, is een asociale maatregel, en niet goed voor Vlaanderen.
Kunnen de collegas van CD&V en Open VLD hun standpunt over de wachtuitkeringen eens verduidelijken? Misschien kan de minister dat pijnpunt op het vlak van de activering van jongeren in het overleg aansnijden.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, ik dank u voor het korte maar duidelijke antwoord dat helemaal in de lijn ligt van wat ik zelf heb gezegd. Ik kan daar maar tevreden mee zijn. Het standpunt van de partij is genuanceerd, maar duidelijk.
Er zijn twee aspecten. Een: er is het structurele aspect enerzijds en het doelgroepenbeleid anderzijds. Er is in dat verband een belangenconflict ingeroepen en we zien weinig nieuwe elementen die ons ertoe aanzetten om een ander standpunt in te nemen dan zes of zeven maanden geleden.
Twee: het nieuwe pakket van 300 miljoen euro willen we bekijken. De minister zegt dat ook. Is het een anti-Vlaamse maatregel? Ik weet dat niet. Als de sociale Maribel niet op maat van Vlaanderen zou zijn gesneden, hoe kunnen we dan dankzij het overleg daaraan remediëren en ervoor zorgen dat die maatregelen het Vlaams beleid versterken? Dat is een heel duidelijk standpunt. Het heeft geen zin om met grote principes in de hand daar een belangenconflict tegen in te roepen. Rustige vastheid is voor velen een aureool, maar ik hou meer van pragmatische wijsheid. Ik denk dat we in dit dossier dat laatste nodig hebben en zo voor Vlaanderen een stap voorwaarts kunnen zetten.
Mijnheer Diependaele, de houding van CD&V over de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid is duidelijk. Mijn partij heeft daartoe de afgelopen maanden een concreet voorstel voorgelegd. In de dialoog van gemeenschap tot gemeenschap die minister-president Peeters een jaar geleden heeft opgestart, maar die spijtig genoeg door een uitgekiende Vlaamse strategie misschien wel mee in de gracht is gereden, zijn concrete voorstellen op tafel gelegd. Dat gebeurde door de toenmalige Vlaamse Regering, en ex-minister Vandenbroucke heeft daarin een goede bijdrage geleverd. Ik denk dus dat wij van weinig mensen lessen moeten krijgen inzake het formuleren van concrete voorstellen voor de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid.
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, ik dank u voor het antwoord. Een echte strategie om te komen tot dat maatwerk, tot de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid is er nog niet. Wellicht zal dat in de loop van de komende maanden wat duidelijker worden.
Inzake de arbeidsmarkt is maatwerk belangrijk. Daarom zou ook voor ons een gedeeltelijke of volledige regionalisering van het arbeidsmarktbeleid een goede zaak zijn. Wij hebben daar niets tegen. In afwachting moeten we wel vrij pragmatisch optreden. We mogen het niet voorstellen alsof dat onmiddellijk kan worden geregeld door een belangenconflict in te roepen en de zaken op de spits te drijven. We moeten pragmatisch zijn.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Van Malderen, door de heer Diependaele en door de heer Deckmyn werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.