Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vergadering van 27/10/2009
Interpellatie van de heer Bart Caron tot de heer Pascal Smet , Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de recente beslissing betreffende de subsidiebedragen voor de periode 2010-2012 van de jeugdorganisaties in het kader van het decreet Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, de Vlaamse Jeugdraad gaf op 7 oktober een advies over de subsidiebedragen ter uitvoering van het decreet Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid voor de periode 2010-2012. Ik was verwonderd dat dat advies er kwam. De Vlaamse Jeugdraad stelt meerdere knelpunten vast in de beoordelingsprocedure. Die knelpunten hebben te maken met de wijze waarop u beslist over die subsidies voor drie jaar voor de jeugdorganisaties. Er staat onder meer: De minister heeft pragmatische en vaak onbegrijpelijke keuzes gemaakt.
Er heerst een wrang gevoel. Ik heb mensen uit het jeugdwerk gesproken en gebeld. Ze begrijpen niet wat er aan de hand is, wat er gebeurd is, en waarom het op die manier moest gaan. Dat wrange gevoel wordt vooral ingegeven door het feit dat de beslissingen schijnbaar geen rekening houden met de adviezen die uitgebracht zijn door de beoordelingscommissies die in het kader van het decreet werken u moet me maar tegenspreken als dat niet klopt. De betrokken jeugdorganisaties krijgen het gevoel dat het er niet toe doet wat ze in hun eigen beleidsplan schrijven. De relatie is zoek.
De Jeugdraad stelt volgende concrete problemen vast bij de bepaling van de subsidiebedragen. Het eerste probleem gaat over de adviezen. Uw beslissingen zijn gebaseerd op de voorstellen van de Afdeling Jeugd. Het is niet fout dat een administratie voorstellen doet, verre van. Het is een degelijke administratie, ik zou haar dat niet willen ontnemen. Die voorstellen staan normaal in een soort precair evenwicht met de adviezen van de adviescommissies. Het gevoel leeft dat met die laatste nauwelijks rekening gehouden is. Het is ook zo, dat werd nagegaan. De Jeugdraad stelt: Dit is pijnlijk om vast te stellen. De adviezen van de adviescommissie zijn immers bedoeld als onafhankelijke beoordeling van de inhoud van de beleidsnotas en de hoogte van het subsidiebedrag. Dat is duidelijk een moeilijke kwestie.
Een tweede concreet probleem is de allocatieverdeling binnen het decreet. Steeds meer organisaties vallen terug op de rubriek Informatie en Participatie. Ze komen van het klassieke landelijke jeugdwerk. Dat zijn structurele meerjarige subsidies. Die rubriek fungeert als een vangnet voor organisaties die uit het landelijke jeugdwerk vallen, en als een opstap voor organisaties die daar op termijn naartoe willen groeien. Er doet zich een merkwaardig fenomeen voor. Die post wordt steeds meer bezet en zou budgettair gezien een groter deel van de koek moeten krijgen. Dat is een duidelijk onevenwicht met de andere allocaties.
U hebt gekozen voor een pragmatische oplossing. U hebt een minimum van 70 percent van de subsidie toegekend ( .) om geen bloedbad aan te richten. Ik verwijs naar het advies van de Jeugdraad omdat het verschilt van uw oordeel. Dat is op zich een verdienstelijke houding natuurlijk, maar dat past niet in de geest van het decreet. De bescherming, zelfs 80 percent, geldt alleen voor het landelijke jeugdwerk. Daar is een veiligheidsmarge ingebouwd, maar die is niet ingebouwd voor de rubriek Informatie en Participatie. Als men onder het minimumbedrag van 55.000 euro zou vallen, wordt dat bijgepast. Er is voor de betrokkenen geen duidelijkheid over de relatie tussen hun beleidsplan, het advies van de administratie en uw beslissing.
De Jeugdraad concludeert daarom dat er nood is aan een herziening van het decreet. Vorig jaar heeft ze dat ook al voorgesteld. Toen was het echter te laat om het tijdens die legislatuur te doen. Mijnheer de minister, er is dus materiaal om mee aan de slag te gaan. Ik heb uw beleidsnota Jeugd 2009-2014 nog niet kunnen lezen. Ik zal die met veel belangstelling doornemen. Ik hoop dat dat punt erin is opgenomen. Op onze medewerking kunt u rekenen. De Jeugdraad stelt echter dat uw aanpak getuigt van zeer weinig respect voor de decreetgever en nog minder voor het jeugdwerk. Dat roept heel wat vragen op.
Mijnheer de minister, ik kan ook uit eigen ervaring putten. Let daar goed mee op. Als mensen naar de Raad van State trekken, is het vaak zo dat de klager gelijk krijgt omdat de overheid omwille van de gebrekkige motivering teruggefloten wordt. Ik zou niet graag hebben dat dat gebeurt.
De Jeugdraad geeft een aantal aandachtspunten aan in verband met de motivering. Hij wil een uitklaring van de opdracht van zowel adviescommissies als van de Afdeling Jeugd. Ik verwijs naar andere sectoren in de cultuur-, sport en jeugdwereld. Daar zijn bepalingen opgenomen over hoe die adviezen zich tot elkaar verhouden, wat overruled wordt en welke vorm van beroep mogelijk is. De zaak moet uitgeklaard worden. Meestal focust de administratie zich op technisch- en budgettair-procedurele kwesties, en de adviescommissies op de inhoudelijke zaken. In de cultuursector gaat het dan om artistieke, inhoudelijke, methodische kwesties van het jeugdwerk. Ik zou u ook willen vragen hoe men ermee moet omgaan als er een groot verschil is. Nu hebben de adviescommissies het gevoel dat ze er maar pro forma bij lopen. Voor hen is dat een verspilling van energie, tijd, middelen en inzet.
Er moet ook iets gebeuren inzake de ongelijkheid tussen allocaties in het decreet. De rechtszekerheid van het landelijk jeugdwerk, met zijn 80 percentgarantieregel, maakt dat iedereen solliciteert voor die rubriek. Een aantal halen dat niet. Bij informatie en participatie gaat het dan weer anders.
Specifiek is de positie van politieke jongerenorganisaties. Ik ken het probleem van dichtbij. De afgelopen tien jaar is er al verschillende keren gediscussieerd over het feit of politieke jongerenorganisaties behoorden bij het gewone jeugdwerk of niet. Met gewoon bedoel ik of ze in de normale rubriek van het landelijk jeugdwerk vallen en in participatie, informatie, communicatie moesten worden ingeschakeld, dan wel of ze onder een aparte rubriek in het decreet ingeschreven moesten worden. De grote politieke jongerenorganisaties hebben gepleit voor het behoud van de politieke jongerenorganisaties (pojos) als deel van het gewone jeugdwerk. De kleintjes waren veeleer voorstander van een aparte rubriek. Het pleit is beslecht in het voordeel van de eerste groep: ze blijven deel uitmaken van het algemene en normale jeugdwerk.
Mijnheer de minister, het is echter heel verwonderlijk dat de administratie in haar adviezen aan u stelt dat het niet om normaal jeugdwerk gaat. Ze vindt dat de politieke jongerenorganisaties het met een minimale subsidie moeten rooien en dat er derhalve helemaal geen rekening moet worden gehouden met de adviezen van de adviescommissies.
Dat staat echter niet zo in het decreet, ze vindt dat zelf uit. Bij de pojos is er absoluut geen verband tussen de adviezen van adviescommissies en de beslissing die u neemt. U beslist dat iedereen het minimum krijgt, behalve als ze onder 70 percent van het budget komen. Dan behoudt u de 70 percent. Dat leidt tot een heel vreemd resultaat op het terrein.
Laten we ook eerlijk zijn: een aantal van die pojos hebben een absoluut negatieve beoordeling gekregen. Misschien had men daarvoor de subsidie kunnen schrappen. U hebt dat ook niet gedaan. Sommige pojos hebt u echter zelfs niet op de lijst voor de basissubsidie gezet. De situatie is in elk geval onduidelijk. Wat gebeurt er met de adviezen van de adviescommissies? Waarom is er haast geen rekening mee gehouden? Ze worden pro forma behandeld, en dat zet terecht kwaad bloed. Ik meen helaas dat de Afdeling Jeugd via de adviezen een loopje neemt met het decreet, zeker als het over die pojos gaat.
Waarom valt u zo vaak terug op de 70 percentregeling? Die staat niet eens in het decreet, daar staat een kwalitatieve beoordeling van de beleidsnotas centraal.
Hoe kunt u op basis van die beoordelingscriteria voor beleidsnotas verantwoorden dat er in de praktijk een aparte subsidieregeling voor een specifieke werkvorm, de pojos, wordt gehanteerd? Daarenboven zijn bij deze bewegingen de verschillen tussen adviezen en uiteindelijke bedragen zeer groot. Mag ik me afvragen voor welke organisaties die 70 percentregel toch bijzonder gunstig is? Want dat is wel zo, nietwaar?
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de adviezen van de adviescommissies en de adviezen van de Afdeling Jeugd? Evalueren de adviescommissies en de Afdeling Jeugd de beleidsnotas dan niet met dezelfde bril op? Hanteren zij niet dezelfde criteria?
Hebt u reeds overleg gepland met de Vlaamse Jeugdraad? Dat kan dergelijke onbegrijpelijke subsidiebeslissingen in de toekomst voorkomen.
De allocatie voor participatie is te klein, zo blijkt. Hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Wat denkt u over het voorstel van de Jeugdraad voor een fundamentele wijziging aan het decreet? Uw kabinetsmedewerker heeft op de vergadering van de adviescommissie gezegd dat u het decreet wilt wijzigen. Zult u dat ook doen?
De voorzitter : Mevrouw Godderis heeft het woord.
Mevrouw Danielle Godderis-TJonck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ook ik heb het advies van de Jeugdraad doorgenomen. Ik heb er vragen en bedenkingen bij.
Zoals de heer Caron heeft aangehaald, blijkt uit het advies van 14 september van de Vlaamse Jeugdraad dat er heel wat onduidelijkheden zitten in het decreet Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid. De N-VA stelt zich vragen bij de opdracht van de adviescommissies en de Afdeling Jeugd betreffende de procedure inzake de bepaling van de definitieve subsidiebijdragen van de jeugdorganisaties. Vanuit welke invalshoek bekijken zij de dossiers? Houden zij rekening met vooraf bepaalde criteria? Ook in het besluit vinden we hierover geen extra informatie.
Zoals de Jeugdraad in zijn advies stelt, springt de situatie van de politieke jongerenorganisaties het meest in het oog. Al deze organisaties zijn op 70 percent van hun subsidies gezet. Blijkbaar is hier een lijn in getrokken en worden de pojos als een aparte categorie beschouwd. Hoewel wij voorstander zijn van zon aparte onderverdeling voor de pojos binnen het decreet, stellen we vast dat dit vandaag niet het geval is. De pojos moeten zich schikken naar de bestaande categorieën. Dat is niet altijd makkelijk, maar men vindt wel een oplossing. Nu zijn al deze pojos dus op 70 percent gezet. Waarom is hier een aparte lijn getrokken, hoewel er geen decretale basis voor bestaat?
Een algemeen beleid van terugschroeven van de subsidies naar 70 percent getuigt zeker niet van veel respect voor deze jeugdverenigingen en voor het vele werk dat ze in hun beleidsnota hebben gestopt. Het laat hen niet toe hun werking uit te bouwen, hun uitgezette doelstellingen te bereiken en te groeien. De jeugdverenigingen vragen zich terecht af waarom ze zo veel tijd en moeite gestoken hebben in hun beleidsplan met een visie en beeld voor de toekomst, als dat toch niet meegespeeld heeft in de toekenning van de subsidies. De Vlaamse Jeugdraad adviseert tevens een grondige aanpassing van het decreet Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid. Hoe ziet u dat, mijnheer de minister?
De voorzitter : De heer Mahassine heeft het woord.
De heer Chokri Mahassine : Ik heb het advies van de Vlaamse Jeugdraad gelezen. Het werd zeer goed samengevat door de heer Caron. Mijnheer de minister, ik dank u voor de beslissing over de subsidiebedragen voor de organisaties binnen de decretaal bepaalde termijn. Voor een nieuwe minister die slechts twee maanden in functie is, is dat geen evidente zaak.
Het lijkt me zeer realistisch en van goed beheer getuigend dat de minister de organisaties geen blaasjes wijsmaakt op financieel vlak. De Vlaamse Regering moet besparen. Realistische bedragen zijn dan ook niet meer dan verantwoord.
De heer Caron vraagt of de Afdeling Jeugd en de adviescommissies een verschillende bril mogen opzetten. Dat lijkt mij nu net de essentie van de zaak. Als de Afdeling Jeugd en de adviescommissies alleen met dezelfde bril op advies mogen geven, kunnen we beter een van beide afschaffen. Uiteindelijk beslist de minister en draagt hij de verantwoordelijkheid.
Het advies van de Vlaamse Jeugdraad lijkt mij geen onoverkomelijk probleem. Ik hoop dat een evaluatie van het huidige decreet en een heropstart van de analyse in de reflectiegroep de goedkeuring van de minister kunnen wegdragen.
In het advies van de Vlaamse Jeugdraad is de timing voor mij onduidelijk. De raad adviseert om het decreet te wijzigen, maar wil ook de reflectiegroep aan het werk zetten om het decreet te analyseren. Is het niet beter om op die analyse te wachten en dan na te gaan hoe en op welke punten het decreet gewijzigd moet worden? Loopt de Jeugdraad niet vooruit op zijn eigen advies?
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Mijnheer de voorzitter, ik sluit me aan bij de interpellatie. Ze is sterk geïnspireerd op het advies van de Jeugdraad.
Ik wil teruggrijpen naar onze discussie van 2008 over de wijziging van het decreet. Ik heb toen ook op een aantal gevaren gewezen. Het was niet de ultieme wijziging van het decreet. Dat was toen uitdrukkelijk niet de bedoeling. Het decreet van 2002 was op dat moment nog te jong om al grondige wijzigingen aan te brengen en de effecten te evalueren.
Samen met de Vlaamse Jeugdraad heeft CD&V toen gevraagd om in samenspraak met de sector via de reflectiegroep tijdens de komende legislatuur wel een grondige evaluatie te houden van het jeugdbeleid, en een volledige fundamentele herziening van het basisdecreet voor te bereiden. We hebben drie elementen aangehaald: één, definitie van het jeugdwerk; twee, opstellen van de erkenningscriteria voor organisaties die werken rond participatie, informatie en jeugdcultuur en drie, het debat over de beoordelingsprocessen van de beleidsnota.
Ik haal dit aan omdat nu opnieuw blijkt dat inderdaad net rond die punten bij de toepassing van dit gewijzigde decreet al discussie ontstaat. Terecht, denk ik. We kunnen deze minister niet verwijten dat er geen wijziging van het decreet is. Hij is pas twee maanden bezig. Ik denk wel dat we de evaluatie van het decreet niet te lang mogen of kunnen blijven uitstellen. Dat moet gebeuren en dat moet snel gaan. Wat zijn uw plannen op dat vlak, mijnheer de minister?
Een tweede punt gaat over de pojos. Ik schrik inderdaad van sommige elementen die hier naar voren komen. Er is al verschillende keren gediscussieerd over de manier waarop we moeten omgaan met de pojos. CD&V heeft gezegd dat we tevreden zijn dat er geen aparte regeling komt voor pojos. Dat kwam ook bij de Vlaamse Jeugdraad naar voren. De pojos kunnen dus zelf kiezen, op basis van hun reële werking, in welk hoofdstuk ze een erkenning aanvragen. Wij hebben op dat moment heel uitdrukkelijk gevraagd dat de administratie en de adviescommissies respect hebben voor de keuzes van die organisaties. Als dat element opgenomen is in het decreet en in de bespreking heel duidelijk naar voren is gekomen, vraag ik me af op welke manier men ernaar kijkt.
Kan men zomaar het decreet passeren? Het staat specifiek in de toelichting, het is geen interpretatie. De Jeugdraad benadrukt het eveneens. Moet er een onderscheid zijn tussen pojos en andere jeugdverenigingen? We moeten fel opletten voor zelfbediening. Als we normen opleggen aan de jeugdorganisaties, moeten we ook onszelf in het oog houden. Ik hoop dat de administratie bij de beoordeling respect heeft voor de organisaties en daarnaar handelt. Wat is uw mening hierover, mijnheer de minister?
De voorzitter : De heer De Gucht heeft het woord.
De heer Jean-Jacques De Gucht : Ik blijf in de lijn van de vorige uiteenzettingen. Het beleid adviseerde om over te stappen van het nationaal jeugdwerk naar Participatie en Informatie. JONGCD&V heeft dat als enige niet gedaan. De anderen zitten daar wel bij. Dan werken we normaal gezien volgens het systeem waarbij een beleidsnota wordt ingediend. Je krijgt dan van de Afdeling Jeugd het advies dat je je moet aanpassen, enzovoort. Daar is maar weinig op doorgegaan.
Er werd lineair 30 percent afgetrokken bij de bewegingen. JONGCD&V zitten op 140.000 euro. De afdeling Jong VLD zit op 61.000 euro. L², de jongerenafdeling van Spirit, zit op 65.000 euro. Dat komt niet overeen met het aantal leden noch met de doelstelling van de beleidsnota. Dat is toch een bizar gegeven? Animo krijgt 100.000 euro. Dat is uw jongerenafdeling, mijnheer de minister. Dat betekent een verschil van 39.000 euro. Dat komt niet overeen met de ledenaantallen. Hoe gaat u daar in de toekomst op een normalere en ietwat overzichtelijkere manier in te werk gaan?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik ben ooit nog lid geweest van de Jong-Socialisten. Dat is ondertussen toch ook weer bijna twintig jaar geleden de tijd gaat snel.
Mijnheer de voorzitter, ik ben wat ongemakkelijk door wat de heer Caron vraagt. De teneur van zijn interpellatie is: Mijnheer de minister, u hebt niet goed geluisterd naar de adviescommissie. Stout, foei, foei, foei. Stoute minister, u hebt dat niet gedaan. Ik heb naar uw administratie geluisterd. Blame and shame on you. Nu heb ik hier een mail bij van de heer Caron, door hem aan mij gericht. Hij vraagt uitdrukkelijk niet naar de commissie te luisteren voor een dossier dat hem, maar ook mij en vele anderen, zeer na aan het hart ligt.
Mijnheer Caron, het is ofwel het een ofwel het ander. Ofwel volg je de commissie en dan is dat voor alles zo, ook voor de dossiers waarvan je vindt dat ze heel waardevol zijn. We spreken hier over Wegwijzer in Brugge. Daar vraagt u mij uitdrukkelijk om geen rekening te houden met de commissie. Vandaag komt u mij zeggen dat ik stout ben geweest omdat ik de commissie niet heb gevolgd en naar mijn administratie heb geluisterd. Het is het een of het ander. Ik hou niet zo van double speak. Ik wil dat in alle vriendschap in het begin heel duidelijk stellen. Ik hou van consequentie in het leven.
Mijnheer Caron, indien ik voor Wegwijzer de commissie had gevolgd wat ik dus niet heb gedaan , dan zouden zij van 340.000 euro naar 0 euro zijn teruggevallen. Dat zou, inderdaad, geen goede zaak geweest zijn.
In ieder geval is het zo dat een decreet en de uitvoering ervan steeds gebonden zijn aan tijd, context en de interpretatie van mensen. Het lijkt me niet correct de indruk te wekken dat hetzij de administratie hetzij de commissie of eventueel de minister doelbewust decreten anders of enger interpreteren. Elk heeft zijn werk in alle autonomie gedaan. Dan is het inderdaad mijn taak om te beslissen.
Vooraleer ik een antwoord geef op uw vragen, wil ik een misverstand de wereld uit helpen. De subsidieregelingen voor landelijk georganiseerd jeugdwerk aan de ene kant en Participatie en Informatie aan de andere kant hebben een eigen finaliteit. Het hoofdstuk Participatie en Informatie wordt helemaal niet vaak gebruikt als opstap naar het landelijk georganiseerd jeugdwerk, zoals u stelt. Er is mij geen geval bekend anders moet u het mij zeggen van een organisatie die eerder werd gesubsidieerd als vereniging Participatie en Informatie en daarna als landelijk georganiseerde jeugdvereniging. Het omgekeerde gebeurt wel.
Uw bewering dat het begrip jeugdwerk bij de landelijke verenigingen stilaan wordt uitgehold door organisaties die uit zijn op meer zekerheid, klopt ook niet. Alle aanvragen worden getoetst aan de definities die zijn opgenomen in het decreet.
De instroom van nieuwe structureel gesubsidieerde organisaties in het kader van andere subsidieregelingen, zoals bepaald in het decreet op het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleid, is veel groter dan in het landelijk georganiseerd jeugdwerk. Dat de sector steeds weer zijn eigen definitie van jeugdwerk ter discussie stelt, lijkt me overigens ook helemaal niet slecht. Het is duidelijk dat, zoals u zelf in uw mail hebt aangeklaagd, de administratie en de commissie hier te veel vasthouden aan de decretale definitie van jeugdwerk.
Mijnheer de voorzitter, het was een beetje vreemd om als nieuw minister geconfronteerd te worden met een dossier waarin zo snel een beslissing moest vallen. Het is een beslissing voor drie jaar. Als ik de beslissing niet nam voor 15 september zouden alle verenigingen even veel krijgen als in de afgelopen jaren. Zo staat het in het decreet: ofwel wordt een beslissing genomen en dan verandert er iets; ofwel wordt geen beslissing genomen en blijft alles hetzelfde. In een verkiezingsjaar is 15 september een ongelukkig moment. Eerst is er de vakantieperiode, en dan moet men alles opstarten met nieuwe medewerkers. Er is heel weinig tijd om dat goed te bekijken. Veel mensen zijn afwezig. De decretaal bepaalde periode lijkt me heel ongelukkig. Ik kom daar zo dadelijk nog op terug. Als we het decreet wijzigen, moeten we daar zeker op letten.
Ik heb binnen dat kader beslist en dat lijkt me een wijze houding die wordt gewenst door dit parlement en de regering om vooral het advies van de administratie te volgen. De adviescommissie en de administratie hebben overlegd, en hun advies loopt grotendeels gelijk. Dat overleg is een continu proces. De administratie heeft in haar adviezen meer rekening gehouden met de financiële prognoses voor de komende jaren dan de commissie. Ik heb me op een algemene beleidslijn gesteld. Dat lijkt me een goed idee voor een voorzichtige nieuwe minister: de administratie volgen. Er was te weinig tijd om alle dossiers uit te pluizen. Trouwens, ik vraag me af of dat de taak is van een minister.
Verder klopt het dat ik een 70 percentregel heb ingevoerd, ook al is dat decretaal niet bepaald. Ook dat leek me een per-analogieën-redenering zoals dat in het recht heet. Die 80 percentregeling bestaat. Het is me niet zo duidelijk, mijnheer Caron, of u nu voor of tegen die beschermingsmechanismen bent. Ik heb de indruk dat u er eerder tegen bent dan voor, ook voor de landelijk georganiseerde jeugdorganisaties. Ik denk niet dat de sector blij zal zijn met uw stelling dat er een blokkering is op 80 percent op het variabele deel. Daarover wil men toch wel enige zekerheid hebben, men wil een soort alarmbelfunctie. Ik vond, ook al is het decretaal niet gepland, dat voor de participatie- en informatieorganisaties ook een 70 percentbeschermingsregel moest worden ingevoerd zodat ze niet abrupt van de ene situatie in de andere terechtkomen. Dat is een beslissing van mij in afwijking van de administratie en de commissies. Dat is mijn volste recht. Die beslissing werd me ingegeven door billijkheid en een streven naar goed bestuur. Dat is een mooi uitgangspunt en dierbaar voor dit parlement.
We hebben de 70 percentregel consequent toegepast. Er zijn geen afwijkingen bepaald. Dat heeft bij een aantal organisaties een kleine afwijking veroorzaakt. Zes van de 22 organisaties waren in dat geval, en zijn dan ook minder achteruit gegaan dan geadviseerd werd door de administratie. Het klopt dat één politieke jongerenorganisatie als landelijke jeugdvereniging wordt gesubsidieerd, dat zijn de CD&V-jongeren. Alle andere staan als participatie- en informatievereniging geklasseerd. Voor die laatste heb ik zoals al toegelicht het advies van de administratie gevolgd met beperking van een daling van maximum 30 percent.
Nogmaals, bijna een derde van deze organisaties is daar wel bij gevaren. Het klopt dat er verschillen bestaan tussen de organisaties. Dat klopt ook wat Animo betreft, maar Animo had vorig jaar gewoon veel meer. Ik heb daar gewoon de 30 percentregel toegepast. Ik kom daar zo dadelijk op terug. We kunnen inderdaad ik heb daar geen enkel probleem mee , het statuut van de pojos opnieuw bekijken. Ik ben daar niet uitgesproken voor of tegen. Als we het decreet evalueren, moeten we elk aspect behandelen. Ik verneem hier dat daar verschillende meningen over bestaan, ook binnen de meerderheid, maar we zien wel waar we landen.
De administratie en de adviescommissie zijn tot verschillende inzichten gekomen. Dat is begrijpelijk, ieder heeft zijn rol en zijn deskundigheid. Stellen dat de een objectief is en de ander niet, dat lijkt me, mijnheer Caron, als ik het me mag permitteren om dit te zeggen voor een voormalig kabinetschef Cultuur toch wel een beetje kort door de bocht. Ik denk dat u heel veel ervaring hebt met het al of niet volgen van adviezen van commissies. Ik meen dat beide een appreciatie geven van een dossier dat gebaseerd is op een decreet. Ik ga er dus van uit dat beide met dezelfde bril kijken, maar dat ze andere ogen hebben de heer
Mahasssine heeft dat terecht opgemerkt.
Mijn medewerkers hebben de beslissing inderdaad toegelicht bij de Jeugdraad. Ik vind niet dat de Jeugdraad een rol moet spelen bij individuele besluitvormingsprocessen, want daarvoor hebben we een commissie. De Jeugdraad moet advies geven over de spelregels die tot een goede besluitvorming moeten leiden.
In het ontwerp van begroting 2010 voorzie ik wel in een bescheiden stijging van de middelen voor participatie en informatie, dat wil ik u toch al meegeven.
Ik ben het eens met degenen die pleiten voor een evaluatie van het decreet, we zullen dat inderdaad ook doen. Ik ben ook van plan om het decreet te wijzigen, en ik zal daarvoor de komende weken en maanden gesprekken voeren met de administratie, met de Vlaamse Jeugdraad, met de commissies, met de organisaties en uiteraard ook met u. Op basis van wat uit die evaluatie komt, zullen we een voorstel tot wijziging van het decreet indienen dat hopelijk door de sector gedragen kan worden. Hopelijk kunnen we op basis van alle ervaringen tot een consensus komen.
Mijnheer de voorzitter, dat is wat ik op al deze vragen wil antwoorden. Indien we meer tijd hadden gehad, hadden we alles ook nog eens goed bekeken, maar ik vind dat het in zulke periodes wijs is dat een minister zijn administratie volgt. Het omgekeerde zou heel bizar geweest zijn.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Mijnheer de minister, laat me even beginnen met het voorlezen van een zinnetje uit mijn mail aan u. Ik ben trouwens in alle eerlijkheid blij dat ik antwoord krijg op mijn mail.
Minister Pascal Smet : U hebt er een mondeling antwoord op gekregen, mijnheer Caron.
De heer Bart Caron : Dat is niet waar, ik heb geen antwoord gekregen. Het spijt me dat ik het moet zeggen, mijnheer de minister.
Minister Pascal Smet : U hebt er een mondeling antwoord op gekregen.
De heer Bart Caron : De laatste zin van mijn mail betrof Wegwijzer, een vzw uit Brugge die met anders reizen bezig is, maar die ook veel volwassenen bereikt: Mag ik u vragen het dossier nog eens goed te bekijken en u de vraag te stellen of de schrapping van de subsidies voor de vzw Wegwijzer geen rampzalige gevolgen zou hebben voor reislustige jongeren, maar ook voor alle Vlamingen met een open kijk op de wereld.
Dat is de vraag die ik aan u stel in de mail. Ik heb vorige week een gesprek gehad met de mensen van Wegwijzer bij Go Strange. Ik heb hun geadviseerd om contact op te nemen met uw kabinet. Ze zitten eigenlijk niet op hun plaats in het decreet.
Minister Pascal Smet : Dat weet ik.
De heer Bart Caron : Ik ben het met u eens. Ik zou graag hebben dat er een soort begeleidingsplan komt zodat ze de overstap kunnen maken naar bijvoorbeeld de rubriek beweging in het sociaal-cultureel volwassenenwerk, want daar zitten ze meer op hun plaats. Ik vraag dus om te begeleiden opdat er geen rampzalige gevolgen zijn.
Voor de rest hebt u over Wegwijzer de beslissing genomen om de vzw wel te steunen, met de 70 percentregel. Er is een decreet en dat bevat een aantal bepalingen. Ik kan uw standpunt over die 70 percentregel op zich volgen. Ik kan ook begrijpen dat u in deze fase van het beleid en in het begin van uw legislatuur geen bloedbad wilt aanrichten in het jeugdwerk, maar het gaat om de combinatie van elementen. In hoofdzaak aligneert u zich met de administratie.
Natuurlijk is er een discussie tussen de administratie en de sector en hoe die tegen de eigen subsidie aankijkt, niet alleen inzake de hoogte van het bedrag, maar vooral inzake de werkwijze, de methode en het invullen van de definitie van het jeugdwerk. Daarover zijn er meningsverschillen. Het is de combinatie van het volgen van die adviezen, de 70 percentregel en de beslissingen inzake de pojos die leidt tot ongenoegen. Op zich kunt u wel zeggen dat een minister niet mag afwijken. Ik heb inderdaad ervaring met het adviseren van mijn minister over afwijkingen, maar ik zeg u in alle eerlijkheid en in alle vriendschap dat u veel meer bent afgeweken in een subsidiebeslissing dan ik ooit heb meegemaakt in mijn carrière.
Voor de rest is het incident wat mij betreft voorbij. Ik waardeer dat u uw verantwoordelijkheid neemt, maar u moet wel beseffen dat u iets moet doen met die adviescommissies. U moet die mensen respecteren.
Minister Pascal Smet : Mijnheer Caron, ik wil ze respecteren, maar we gaan nu een evaluatie maken. De Jeugdraad weet dat. We hebben al op veel terreinen contact gehad met de Jeugdraad, en ze begrijpen de beslissingen die wij genomen hebben heel goed. Indien u hier op mijn plaats had gezeten, had u exact dezelfde beslissing genomen. Daar ben ik van overtuigd, en u bent daar ook van overtuigd.
De heer Bart Caron : Niets van. Mijnheer de minister, het is toch logisch dat u een afweging gaat maken als die adviezen uit elkaar liggen, wat in een aantal gevallen zo was. Dan ga je toch onderzoeken waarom ze uit elkaar liggen? U zegt dat u een algemene beleidslijn hebt gevolgd. Dat is uw keuze, ik zou dat niet gedaan hebben.
Ik heb te veel respect voor de sectoren, of het nu cultuur, jeugd, sport of wat dan ook is. Ik heb veel respect voor de mensen op het terrein. Experten uit het veld adviseren de minister. Ik vind dat hun inhoudelijk aanvoelen de leidraad moet zijn van de keuzes, en dat de financiële restricties door de administratie moeten worden aangeven.
Als we morgen over een nieuw decreet praten, zou ik graag een spelverdeling zien ontstaan. De verschillende actoren moeten met dezelfde bril kijken, maar misschien moeten we hun rollen wel een beetje duidelijker afbakenen. Laat de adviescommissies inhoudelijk werken. Wat is jeugdwerk? Doen ze binnen hun beleidsplan wat jeugdwerk hoort te zijn? Beantwoordt dat aan de criteria van het decreet? In welke mate kunnen ze hun doelstellingen bereiken? Dat is een inhoudelijke kwestie. De administratie mag van mij alle zakelijke, procedurele en formele afspraken die daarmee te maken hebben, aftoetsen. Een inhoudelijke appreciatie zou ik aan de eerste groep willen laten, de zakelijke en procedurele hoofdzakelijk aan de tweede.
Ik hoop dat we met een beter decreet die problemen kunnen vermijden. Wat dat betreft, ben ik positief ingesteld. Ik hoop dat we dat recht kunnen trekken. Ik wil ook niet te hard zijn in de discussie, maar we moeten dat wel rechtzetten. We weten allemaal dat het decreet op dat terrein een aantal pijnpunten bevat. Laat ons daaraan werken.
Het gaat over het jeugdwerk. Dat is het eerste aanspreekpunt en het eerste signaal. Dat is de inhoudelijke leidraad, die heel belangrijk moet zijn bij de keuzes. Maar ik heb ook begrip voor de moeilijkheid en de korte termijn waarin u de beslissing moet nemen. Met een correctie van het decreet kunnen we dat mettertijd rechtzetten en preciseren. Ik hoop ook dat we dat in goed overleg kunnen doen, met meerderheid en oppositie, in een maximale verstandhouding. Want ik denk niet dat de meeste mensen in deze zaal fundamenteel van mening verschillen over wat zon decreet voor Vlaanderen zou moeten betekenen op het vlak van jeugdwerk.
De voorzitter : Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts : Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u erkent dat het decreet moet worden geëvalueerd en aangepast. De concrete timing is nog niet helemaal duidelijk, misschien zullen we daar in de beleidsnota iets meer over horen.
Ik begrijp dat u de administratie volgt, maar ik vind het toch raar dat er zon verschil kan zijn in de interpretatie van een decreet. Er is heel duidelijk aangehaald dat iedereen in principe zelf mag kiezen. Ik heb een beetje het gevoel dat, door de interpretatie, de administratie toch haar gelijk wil halen, terwijl het decreet in de bespreking heel duidelijk heeft weergegeven dat dat niet de bedoeling was.
Ik hoop dat de organisaties niet enkel op het ledenaantal beoordeeld zullen worden. Dat lijkt heel sterk op zelfbediening. Als je alle organisaties op kwaliteit beoordeelt en enkel de politieke organisaties op ledenaantallen, zijn we ver verwijderd van goed jeugdbeleid.
Ik wil nog één element aanhalen, mijnheer de minister, en dat is de opvolging van de jaarrapportages. Ik ontvang signalen van de administratie dat pas heel laat in de beleidsperiode aanwijzingen gegeven worden. Het is te laat om projecten dan nog bij te sturen. Men krijgt heel laat te horen wat het probleem is. De middelen hangen daar zelfs aan vast. De gevolgen zijn dus vrij zwaar, men verliest geld. Dat brengt financiële onzekerheid mee. Een administratie heeft niet alleen een inspecterende en sanctionerende, maar ook een coachende rol. Ik vraag aandacht voor de opvolging van de jaarrapportages.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mijnheer Caron, ik geloof dat we niet zo erg veel van mening verschillen. Ik ben bereid om de evaluatie samen te doen, over meerderheid en oppositie heen. Het jeugdwerk is te belangrijk om de inzet van politieke spelletjes te worden. Daar houd ik sowieso al niet van. Als we dat kunnen: graag. In die zin waardeer ik uw constructieve opmerkingen.
Als men afwijkt van adviezen, moet men daar objectieve redenen voor hebben. Dat geldt ook voor Wegwijzer. De enige objectieve reden die ik kon vinden was die 70 percentregeling, die ik bovendien voor iedereen gelijk instelde. Het werd ook een objectief uitgangspunt. Als we dat niet hadden gedaan, hadden we een juridisch probleem. Dat is een van de manieren om een abrupte daling te vermijden. Dat is de reden waarom we de 70 percentregel hebben ingevoerd. Aangezien we een per-analogieën-regeling konden voeren, leek ons dat juridisch ook correct. Dat was een logische beslissing.
We hebben nu meer tijd. Het ligt nu voor drie jaar vast. Dat wil niet zeggen dat we de decreetswijziging moeten uitstellen, maar het hoeft niet per se volgende maand. Laat ons daar voldoende tijd voor nemen.
Met redenen omklede moties
De voorzitter : Door de heer Caron en door mevrouw Godderis-TJonck werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.