Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 22/10/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Celis tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de lage scholingsgraad bij jongeren
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, dit is geen nieuw verhaal. Het thema gaat bij jongeren al lang mee. Het gaat over Onderwijs, Jeugd en Gelijke Kansen. Uit het recente rapport van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid over de inschakeling van jongeren in de arbeidsmarkt, blijkt dat als gevolg van de economische crisis veel jongeren in ons land vandaag tijdelijk zonder baan zitten. Het kan echter om een lange tijd gaan.
Problematischer wordt het wanneer, zoals het rapport stelt, de lage scholingsgraad deze jongeren parten speelt. Lagergeschoolde jongeren kampen met een structureel hogere werkloosheid. Zo heeft 90 tot 95 percent van de hogergeschoolden al binnen de twee jaar na het afstuderen een baan. Bij de lagergeschoolden is dat slechts 60 percent. Dramatischer wordt het nog in Brussel. Het aantal vroegtijdige schoolverlaters in Brussel bedraagt ongeveer 20 percent. In Vlaanderen gaat het om 8,5 percent. Het rapport stelt voorts: De ontwikkelingen die werden opgetekend in de arbeidskrachtentelling wijzen op een aanhoudende daling van het aandeel voortijdige schoolverlaters in Vlaanderen sedert 2003. Dat is een aangenaam bericht. Maar het rapport stelt ook dat in de andere gewesten er amper verbetering merkbaar is.
De ondervoorzitter van de Hoge Raad, de heer Jan Smets, komt op voor een herwaardering van het technisch secundair onderwijs. Ik zou zeggen: voor de zoveelste keer. Hij stelt dit voor als oplossing om alle technische knelpuntberoepen in te vullen. Mijnheer de minister, vindt u dat een goede denkpiste? En, zo ja, hebt u al aan concrete maatregelen gedacht? Het rapport pleit voor een grondige herziening van het beleid inzake zittenblijven. Inhaallessen moeten op een meer systematische wijze worden aangeboden. Kunt u deze aanbeveling steunen? Zijn er, wat betreft het aantal vroegtijdige schoolverlaters, verschillen tussen het Nederlandstalig Brussels onderwijs en het Franstalig Brussels onderwijs? Die laatste vraag heeft een eerder informatief karakter.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Ik vind de vraag van mevrouw Celis pertinent, en dat wellicht niet als enige commissielid. Het is inderdaad echt wel schrijnend om te zien dat heel wat lagergeschoolden moeilijk een job kunnen vinden. Ik heb naast dit rapport ook nog even het rapport gelegd van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB): Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen. Het is heel interessant om te zien dat de VDAB gelijkaardige conclusies trekt. Het zijn heel harde conclusies. Wat mij opviel, is dat men in het rapport stelt dat de impact van de crisis het grootst is bij de laaggeschoolden, en dat er een toenemende vraag is naar beter- en hogergeschoolden. Ook in de industrie, de typische sector waar de lagergeschoolden of schoolverlaters terechtkomen. Het ziet er naar uit dat de innovatieve industrie steeds technischer wordt en dus ook van jongeren steeds meer competenties vraagt.
Een andere interessante bevinding van dat rapport is dat heel wat van die jongeren en schoolverlaters, over wie deze vraag gaat, een heel onaangepaste leerattitude hebben. Dat vertaalt zich in een onaangepaste werkattitude. Blijkbaar is dat probleem ook groter bij mannen dan bij vrouwen.
Het ziet er naar uit dat een hele grote groep jongeren en dan gaat het over die schoolverlaters ongevoelig blijkt voor tal van remedies die vanuit het onderwijs zijn ingezet. Ik denk aan Time-out, Jump naar werk, het Spijbelactieplan dat zijn allemaal heel goede projecten van het Departement Onderwijs en Vorming. Maar blijkbaar, stelt de studie van de VDAB, is dat een beetje zalven nadat het probleem zich al heeft voorgedaan. De studie pleit ervoor te zorgen dat kinderen veel vroeger, al op jongere leeftijd, de juiste attitudes ontwikkelen.
Met betrekking tot de lagergeschoolde jongeren wil ik ervoor pleiten dat men niet alleen kijkt naar het technisch en beroepsonderwijs. Het is belangrijk dat die worden geherwaardeerd en dat daarop wordt gefocust, maar men moet ook kijken naar het deeltijds onderwijs. Daar kun je werk combineren met naar school gaan. Moet daar niet veel meer aandacht gaan naar het gedeelte werken? Daar kan worden gewerkt op de attitude, die blijkbaar zo problematisch is. Mijnheer de minister, wilt u tijdens deze legislatuur de koe bij de horens vatten en het deeltijds onderwijs aanpakken en het voor een deel herwaarderen, om het bij de bewoordingen van mevrouw Celis te houden?
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Mijnheer de voorzitter, mijn twee collegas hebben het probleem al geschetst. Het blijft een pijnpunt in het onderwijs, dat in Vlaanderen trouwens uitstekend is, dat een bepaalde groep nog altijd helemaal achteraan bengelt. Het is dezelfde groep die je terugvindt bij de lagere scholingsgraad. Het verwondert mij niet dat Brussel in de cijfers hoog boven de rest uittorent. De werkloosheid en de lage scholingsgraad zijn daar hoger dan het gemiddelde in Vlaanderen of Wallonië.
Wij moeten de groep met name durven noemen. De allochtone jongeren vormen daarin een van de grootste groepen. Hun lage scholing is wel heel hoog. Het heeft te maken met gelijke kansen en met ons onderwijssysteem, waarin voor die groep van jongeren nog altijd een vorm van uitsluiting bestaat. Zij worden daar niet volledig in opgenomen.
Zij worden ook niet vermeld in het rapport van Jan Smet. Het rapport gaat over technisch onderwijs, beroepsonderwijs, deeltijds leren, samenwerking met de VDAB, bijkomende opleidingen. De studie haalt ook de vraag aan naar bijvoorbeeld bijkomende taalcursussen voor allochtone jongeren. En ook voor hun ouders want ook zij moeten in de scholing van hun kinderen een zeer grote rol spelen. Men moet het niet alleen over de jongeren hebben.
Mijn vraag is misschien heel algemeen maar ik stel ze vanuit de bezorgdheid, die toch de bezorgdheid is van ons allemaal, dat we ons niet kunnen veroorloven een grote groep jongeren altijd maar achter te laten. Dat kan niet voor de samenleving. We moeten in deze commissie Onderwijs de koe bij de horens nemen. Wij moeten uit alle onderzoeken die er nu zijn, systematisch een aantal aspecten lichten en die evalueren. Er gebeurt heel veel in het onderwijs. Er werden ook in de vorige legislatuur heel veel inspanningen geleverd in het kader van het beleid. Maar ik mis resultaatgerichte projecten. We doen veel, maar we staan veel te weinig stil bij de resultaten. Ongeacht of het positieve of negatieve resultaten zijn, de vraag is hoe we ermee omgaan. Laat ons daar in deze legislatuur echt werk van maken. We kunnen het ons niet anders veroorloven.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mijnheer de voorzitter, deze vragen hebben een hoog intentiegehalte. Maar ik ben een beleefde jongen, ik zal dus toch een beetje antwoorden.
Ik ben het uiteraard eens met de opwaardering of herwaardering van het technisch secundair onderwijs of van het technisch onderwijs in het algemeen. Al wie mijn begininterviews gelezen heeft, zal hebben gemerkt dat ik daar vanaf het begin de klemtoon op heb gelegd. Niet iedereen moet professor, advocaat of rechter worden. We hebben ook loodgieters, technici en elektriciens nodig. Dat zijn heel essentiële en cruciale beroepen in onze samenleving. Ik probeer dit telkens wanneer het kan te herhalen.
Je merkt vaak dat jonge kinderen positief staan ten aanzien van techniek, maar we stellen vast dat hun interesse voor techniek, merkwaardigerwijze, in de loop van de jaren verwatert. Nochtans blijkt uit de schoolverlatersenquête van de VDAB dat veel van deze richtingen op de arbeidsmarkt goede perspectieven bieden.
De Vlaamse overheid heeft al wat maatregelen genomen. Zo is er in de eindtermen voor het vak wereldoriëntatie een luik technologie, met daarin een aantal basisinzichten en attitudes. Ook werd in de sectorconvenanten, die de Vlaamse overheid sluit met de sectoren, in heel wat gevallen een passage opgenomen over het promoten van technische richtingen bij jongeren. Het technisch onderwijs promoten kan echter niet renderen zonder ook te investeren in de leraren en de uitrusting. Daarom is de promotie van het technisch en beroepsonderwijs een van de centrale doelstellingen van de Regionale Technologische Centras (RTCs). Die doen dat onder meer via het ontsluiten van technologische infrastructuur voor scholen, het zoeken naar afstemming op het vlak van werkplekleren voor leerlingen en leraren, de technische nascholing voor leraren en het vervullen van een platformfunctie tussen de scholen en de bedrijven.
Technische opleidingen worden ook aantrekkelijker doordat zij in de toekomst geënt zullen worden op de beroepscompetentieprofielen die door de sectoren moeten worden opgesteld. Dat betekent dat deze opleidingen beter worden afgestemd op de noden van de arbeidsmarkt.
Ik ben het ermee eens dat werkplekleren een prominente rol moet krijgen in alle beroepsopleidingen. U weet dat in heel de hervorming van het secundair onderwijs die op stapel staat, een van de centrale doelstellingen juist de opwaardering is van het technisch en beroepssecundair onderwijs. Dat kan door jongeren in contact te brengen met techniek en de keuzes later te laten maken: op veertien- en niet op twaalfjarige leeftijd, wanneer eigenlijk nog de ouders kiezen en nog al te vaak de voorkeur geven, omwille van allerlei misplaatste statusredenen, aan algemeen secundair onderwijs.
Nochtans zal dat allemaal niet volstaan. Ik ben me ervan bewust dat we in de toekomst voor knelpuntvacatures meer zullen moeten doen dan alleen maar opleiden tot knelpuntberoepen. Ook de arbeidsomstandigheden, die niet altijd aantrekkelijk en gemakkelijk zijn, vormen een reden waarom mensen niet kiezen voor die knelpuntberoepen.
We gaan in de toekomst dus nog heel wat maatregelen nemen. Daarvoor verwijs ik naar de discussie over de beleidsnota later in het jaar.
Ook over het zittenblijven zijn we het eens: schoolse vertraging is een probleem in ons secundair onderwijs. Dat is een van de redenen waarom we het secundair onderwijs willen hervormen. We weten dat in het tweede jaar van de derde graad van het tso 41,2 percent van de leerlingen een schoolse vertraging heeft. In het aso is dat 13,3 percent. In het bso is de problematiek nog zwaarder. Daar heeft in het tweede jaar van de derde graad 57,6 percent van de leerlingen vertraging opgelopen. Dat was een van de cijfers die mij, toen ik in augustus en september aan het studeren was, het meest in het oog sprongen. Zoals vele Vlamingen was ik mij er niet van bewust dat die cijfers zo straf zijn.
Er zijn al initiatieven gestart om hieraan te remediëren. Ik verwijs naar wat de Koning
Boudewijnstichting financiert en op dit moment evalueert. De Koning Boudewijnstichting heeft samen met mijn departement een tiental projecten lopen waarin studenten uit het hoger onderwijs op een gestructureerde manier kinderen en jongeren ondersteunen bij hun schoolloopbaan. Deze student tutoring vindt plaats thuis of in de school, in een kleine groep of in een een-op-eenrelatie. Uit een onderzoek dat de Koning Boudewijnstichting heeft laten uitvoeren aan de Universiteit Gent, blijkt dat beide partijen daar voordeel bij hebben. Veeleer dan om inhaallessen gaat het hier om ondersteuning van kansarme leerlingen bij hun schooltaken.
De ervaringen, onder andere in Leuven, zijn heel positief. Niet alleen voor de resultaten van de ondersteunde leerlingen maar ook voor de studenten uit het hoger onderwijs, die op die manier extra waarde krijgen, extra vaardigheden opdoen, extra attitudes en competenties ontwikkelen. Het is belangrijk dat ook die leerlingen hun zelfbeeld opkrikken en meer gemotiveerd zijn om te leren en te studeren. Met het oog op de toekomstige lerarenopleidingen zijn bovendien ook vaardigheden als leiding kunnen geven, kunnen motiveren en coachen, en leren omgaan met diversiteit belangrijk. We gaan dat in de toekomst dan ook verder aanmoedigen.
Op dit moment zijn er geen vergelijkbare gegevens beschikbaar over vroegtijdige schoolverlaters in het Nederlandstalige en het Franstalige onderwijs.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Mijnheer de minister, ik dank u voor het omstandige antwoord. Er zaten heel wat elementen in die zeker de moeite waard zijn. Ik kijk dan ook uit naar de voorstelling van de beleidsnota. Heel wat elementen zullen later nog ter sprake komen in deze commissie.
Ik ben er nog altijd van overtuigd dat, ondanks alle maatregelen die werden aangehaald en de voorbeelden die u hebt gegeven, er een grote mentaliteitswijziging zou mogen komen bij de gemeenschap en de ouders. Na 28 jaar lesgeven, houd ik nog steeds mijn hart vast wanneer ik op het einde van een schooljaar leerlingen met een B-attest vanuit het aso naar het tso of soms zelfs het bso moet verwijzen. Dan hoor je het niet in Keulen donderen, maar nog een eind verder. Mensen staan daar echt niet altijd voor open. We moeten die mentaliteitswijziging alleszins meenemen in ons verhaal.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Mijnheer de minister, u hebt een opsomming gegeven van heel wat initiatieven die u al neemt, zoals de tutoring. Maar moeten we niet toegeven dat dat allemaal wat curatieve zaken zijn? Op het moment dat het al is fout gelopen, moeten we ons richten op tutoring, time-outprojecten en tal van andere projecten. Die projecten zijn wel nodig, maar bent u het niet met ons eens dat het beter zou zijn om dat bij de basis aan te pakken, namelijk bij het begin van een schoolloopbaan, en dat te herwaarderen?
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Mijnheer de minister, het zou ons heel veel tijd kosten om systematisch in te gaan op alle besproken elementen. Ik heb wel begrepen dat al die themas ook aan bod zullen komen in uw beleidsnota. Op het moment dat die beleidsnota wordt voorgesteld, zullen we verder kunnen discussiëren en een verdere inbreng kunnen hebben.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik ben het er absoluut mee eens dat het een kwestie van mentaliteitsverandering is en dat je het aan de basis moet aanpakken. Het is ook geen of-ofverhaal, maar een en-enverhaal. Je hebt een verantwoordelijkheid ten aanzien van degenen die starten, maar zij die al gestart zijn en die de weg een beetje kwijt zijn, moet je ook helpen. Je mag mensen nooit aan hun lot overlaten.
De voorzitter : Het incident is gesloten.