Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 13/10/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Danielle Godderis-TJonck tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over pestgedrag jegens bejaarden in rusthuizen
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het pestgedrag in rusthuizen
De voorzitter : Mevrouw Godderis heeft het woord.
Mevrouw Danielle Godderis-TJonck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, uit De Morgen van 6 oktober 2009 blijkt dat het pestgedrag in Nederlandse rusthuizen een onrustwekkende omvang heeft bereikt. Maar liefst één bejaarde op vijf wordt gepest, zo besloten Nederlandse gedragswetenschappers van de Universiteit Nijmegen.
Het pestgedrag neemt verschillende vormen aan: niet deelnemen aan het kaartspel, niet mogen eten met bepaalde bejaarden en liftdeuren sluiten als een bepaald persoon aankomt. Volgens de uitvoerders van de studie komt dit cijfer ongeveer overeen met het pestcijfer dat men vindt in basisscholen. Een mens leert in zijn leven het pesten dus niet af, al wordt het wel subtieler, zoals in bovenstaande voorbeelden blijkt.
Een Leuvense gerontopsycholoog verklaarde al niet verrast te zijn door deze cijfers. Het is immers niet makkelijk om collectief te leven in een kleine ruimte als een rusthuis. Wrevel steekt sneller de kop op en roddels worden moeilijker aanvaard. Deze man stelt ook dat er: (...) misschien wat aandacht besteed mag worden aan een antipestbeleid in bejaardentehuizen.
Doch, dit is de situatie in Nederland. Er is weinig bekend over de situatie in Vlaanderen. Mijnheer de minister, kunt u inschatten hoe de situatie met betrekking tot het pesten van bejaarden in rusthuizen in Vlaanderen is? Zo neen, is het geen goed idee om hier in Vlaanderen ook eens onderzoek naar te doen?
Zo ja, kunt u meer duiding geven over de mate waarin pestgedrag voorkomt in Vlaamse rusthuizen? Hebt u ook plannen om iets te doen aan deze situatie en eventueel een antipestbeleid voor rusthuizen uit te werken?
Kunt u me vertellen of er tijdens de studies of loopbaan van het rusthuispersoneel een opleiding bestaat om met dergelijke situaties om te gaan? Indien zon opleiding niet bestaat, zou dat geen deel van een mogelijke oplossing kunnen zijn?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Mijnheer de voorzitter, los van de statistieken uit het onderzoek in kwestie, is vooral de laconieke reactie van een Vlaamse welzijnswerker de aanleiding geweest voor het stellen van deze vraag.
Ik wil dit koppelen aan een studie die de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten in de eerste helft van 2009 heeft verricht en waaruit bleek dat mensen slechts node naar een rusthuis gaan. Eigenlijk willen ze eerst alle mogelijkheden uitputten. Pas door fysieke of andere omstandigheden gaan ze naar een rusthuis. Als ze dan dreigen te worden geconfronteerd met storend gedrag, dan zorgt dat voor concrete problemen. Bovendien is er geen ontwijkgedrag mogelijk. De vergelijking met een basisschool werd gemaakt. Daar kan het pestgedrag zeer dramatische vormen aannemen, maar kinderen kunnen in het algemeen wel nog anderen
opzoeken, terwijl mensen in een rusthuis zich op dat vlak in een meer kwetsbare positie bevinden.
Mijn vragen lopen grotendeels gelijk met die van mevrouw Godderis. Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van die studie? Hoe reageert u erop? Denkt u initiatieven te moeten nemen om dit probleem aan te kaarten? Wat doet u met de analyse van de Leuvense welzijnswerker dat dit te maken heeft met de manier van samenwonen, met het feit dat mensen voortdurend op elkaar lip zitten? Moeten we qua normering dan niet voldoende garanties op privacy en ruimte inbouwen? Plant u hierover contact op te nemen met het Vlaams Meldpunt Ouderenmis(be)handeling, dat ter zake een specifieke taak zou hebben? Overweegt u een bijscholing ter zake op te nemen in het kwaliteitshandboek?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Mijnheer de voorzitter, de beide vraagstellers verwijzen naar de recente krantenartikels over de scriptie van Hester Trompetter, student Gedragswetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In het kader van de opleiding Gedragswetenschappen heeft die student 121 bejaarden bevraagd. De bejaarden werkten vrijwillig mee en hadden voldoende communicatieve vaardigheden. Alle ondervraagde bejaarden verbleven in een verzorgingshuis en niet in een verpleeghuis.
Ik dank u voor de vragen, omdat ze de kans bieden om de berichten in de media tot hun ware proportie te kunnen herleiden. De scriptie betreft het bevragen van bejaarden die noodgedwongen samenleven in een collectieve huisvestingsvorm waar zij persoonlijke en huishoudelijke hulp verkrijgen. De scriptie gaat niet over het gedrag van bejaarden in rusthuizen of woonzorgcentra waar voornamelijk kwetsbare bejaarden wonen met een gediagnosticeerde medische problematiek. Het personeel in de woonzorgcentra heeft veelal een opleiding Omgangskunde gehad en heeft ervaring met het herkennen en ontmijnen van conflictsituaties tussen bejaarden onderling. Uit respect voor de eigenheid van de zorgbehoevende bejaarden spreekt men in de gerontologie ook niet over pesten, maar over storend gedrag.
De meeste woonzorgcentra doen hard hun best om voor iedere bejaarde een leefomgeving te creëren die past bij zijn persoonlijke levensstijl en bij zijn persoonlijk levensverhaal. Het is algemeen bekend dat ouderen nogal eens een dwangmatig gedrag vertonen, waarvan ze moeilijk of niet af te brengen zijn. Dat is een van de meest voorkomende psychische problemen bij oudere mensen. Op die manier probeert de oudere controle te krijgen of te behouden over een situatie die bedreigend overkomt.
Het pesten van bejaarden in woonzorgcentra is dus als opdracht voor een wetenschappelijk onderzoek terminologisch onvoldoende verfijnd. Aangezien de Nijmeegse studie niet de residenten van een woonzorgcentrum betrof, wil ik eerst de relevantie van een dergelijk mogelijk onderzoek toetsen aan de opinie en ervaring van de vertegenwoordigers van de sector. Het lijkt me dan ook prematuur te denken aan een antipestbeleid alvorens ik de draagwijdte van het mogelijke probleem goed kan inschatten.
Momenteel beschikt mijn administratie niet over cijfermateriaal om dit mogelijke probleem in zijn juiste context en proportie te plaatsen. Laten we niet vergeten dat de voorbije jaren in Vlaanderen al heel wat is gebeurd om de gedragsproblematiek die wordt opgeroepen door het leven in een collectieve voorziening, op te lossen, door onder meer de evolutie naar eenpersoonskamers. De doelstelling dat een oudere die een beroep doet op een collectieve woonzorgomgeving slechts met anderen contact zou hebben naargelang zijn eigen vraag, zal mee kunnen worden gerealiseerd op basis van een bijkomende differentiatie in het aanbod van de ouderenzorg.
Het vak Omgangskunde is ingeschreven in de opleiding van het verzorgend en verplegend personeel. De opleiding is zowel theoretisch als praktijkgericht. Op infoactiviteiten, navormingen en bijscholingen komt het onderwerp van de omgangskunde in al zijn aspecten aan bod. De personeelsleden van de rusthuizen of woonzorgcentra hebben dus ervaring met het herkennen en ontmijnen van conflictsituaties tussen bejaarden onderling.
De Vlaamse overheid doet niet aan promotie om valide bejaarden te doen samenleven in collectieve huisvestingsvormen. De Vlaamse overheid respecteert de wens van de bejaarde om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen en leven, bij voorkeur in de eigen woning, zelfs bij een toenemende zorgbehoefte. Het instrument daarvoor is het nieuwe Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, een integraal decreet voor thuiszorg en residentiële ouderenzorg. Het ouderenbeleid van de toekomst zal maximaal inspelen op het ondersteunen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van de senior.
Er zijn veel factoren die de wens om zelfstandig te blijven wonen, bemoeilijken. Wanneer de zorgbehoefte stijgt, wordt het steeds moeilijker om thuis te blijven wonen. Een beperkt netwerk, vereenzaming en het onveilige of onaangepaste karakter van de woning zijn dikwijls hindernissen. Met het Woonzorgdecreet wil ik dus een nieuw kader creëren om een beter antwoord te geven op de steeds evoluerende vragen en noden van zorgbehoevende personen en senioren. Thuis blijven is voor veel zorgbehoevenden mogelijk, omdat heel wat zorg vandaag door mantelzorgers en vrijwilligers op zich wordt genomen. Ik wil die informele zorgvormen ondersteunen door een nieuw kader uit te tekenen voor de gastopvang en de oppas door vrijwilligers. Ook het professionele aanbod van zorg aan huis wordt versterkt en uitgebreid. Om een efficiëntere werking te realiseren, worden gezinszorg en aanvullende thuiszorg samengebracht. Soms is het beter dat mensen gedurende de dag, s avonds of gedurende een korte periode elders zorg kunnen krijgen. Tijdelijke opvang moet ervoor kunnen zorgen dat ook de mantelzorger er soms even tussenuit kan. Er komen meer dagverzorgingscentra en centra voor kortverblijf. Nachtopvang en gastgezinnen worden in heel Vlaanderen uitgebouwd. Herstelverblijf wordt erkend als zorgvorm. U kent al de ingrediënten van het Woonzorgdecreet, neem ik aan.
Omdat ouderen steeds meer verschillende zorgwensen hebben, is een waaier van voorzieningen nodig, waarin senioren al dan niet tijdelijk kunnen wonen en de nodige zorg krijgen. Nieuw zijn dus ook, zoals u bekend, de assistentiewoningen, die meer dan de huidige serviceflats zorg combineren met meer aandacht voor sociale cohesie. Vandaag moeten nog te veel mensen, wanneer ze ernstig zorgbehoevend worden, uit hun serviceflats verhuizen, naar een woonzorgcentrum of rusthuis. Daarom zal, onder bepaalde voorwaarden, een assistentiewoning tijdelijk kunnen worden erkend als een woongelegenheid in een woonzorgcentrum, zodat de oudere er dezelfde zorg kan krijgen als in een woonzorgcentrum. Mensen in een assistentiewoning krijgen bovendien de zekerheid dat hun onmiddellijke hulp en zorg wordt geboden in noodsituaties, en dat de sociale netwerkvorming wordt bevorderd.
De regelgeving in het kader van het nieuwe Woonzorgdecreet bevat voldoende verplichtingen en stimuli opdat de bejaarde of senior in een woonzorgcentrum zou kunnen wonen met respect voor zijn private levenssfeer. De opvatting dat de overheid de samenleving kan besturen met behulp van wetten die de burgers allerlei verboden en verplichtingen opleggen, heeft geleid tot een reglementair uit zijn voegen gebarsten verzorgingsstaat. De verzorgingsstaat evolueert nu naar een zorgzame samenleving. In een zorgzame samenleving heeft de verzorgingsstaat vooral een activerend karakter, waarbij de nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid. Ik verwacht dan ook dat iedereen in het Woonzorgdecreet zijn verantwoordelijkheid zal opnemen en daaraan zal meewerken. Het zal een hele klus zijn om dat project van integrale aanpak gericht op de ondersteuning van de thuiszorg, met heel het ontkokerende effect daarvan, te implementeren.
De Rusthuis-Infofoon van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid neemt kennis van de klachten over de werking en de leefwereld in de rusthuizen. Desgevallend neemt de verantwoordelijke van de Rusthuis-Infofoon contact op met andere diensten. Uit de bevoegdheden van de dienst Rusthuis-Infofoon volgt vrijwel automatisch dat er contacten zijn met het Vlaams Meldpunt Ouderenmis(be)handeling. Ik wil in elk geval dit meldpunt beter leren kennen en zal het uitnodigen voor een contact, maar de aandachtspunten zullen breder gaan dan enkel het probleem zoals dat thans in die artikels werd aangekaart.
Mijnheer Van Malderen, ik neem aan dat u met de welzijnswerkers waarnaar u verwees in uw vraag, op de zorgverleners doelde. Ik neem aan dat ik met betrekking tot de privacy voldoende heb geantwoord, onder meer door te verwijzen naar het concept van het woonzorgcentrum.
De voorzitter : Het incident is gesloten.