Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 15/10/2009
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de eventuele oprichting van een Nederlandstalige school in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Mijnheer de voorzitter, vorig schooljaar hebben een aantal ouders uit het Brusselse een studie over de kostprijs van de oprichting van een nieuwe Nederlandstalige school in Brussel besteld. De ouders zouden hierbij als inrichtende macht optreden. Dit initiatief vindt onder meer een oorsprong in het capaciteitsvraagstuk in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Uit de resultaten van de studie blijkt dat een aantal belangrijke drempels de oprichting van een nieuwe school bemoeilijken. Die drempels omvatten onder meer de zoektocht naar voldoende leerkrachten, het verbod om een school op te richten binnen een straal van 2 kilometer van een andere school van hetzelfde net en de verplichting in een nieuw op te richten school kleuter- en lager onderwijs aan te bieden. De samenhang tussen het capaciteitsvraagstuk in Brussel en het verbod om binnen een straal van 2 kilometer van een andere school van hetzelfde net een nieuwe school op te richten, roept vragen op.
Professor Janssens is in zijn studie vrij duidelijk. Indien de Vlaamse Gemeenschap in Brussel verder les wil geven aan ongeveer 20 percent van de kinderen in het basisonderwijs, moeten in Brussel tegen 2020 een tiental nieuwe Nederlandstalige scholen worden opgericht.
Het is zeker niet mijn bedoeling vandaag het debat over het capaciteitsvraagstuk te voeren. Er zullen nieuwe scholen moeten bijkomen, en u hebt al een paar keer gezegd dat u dat gericht zult doen, dat u zult kijken welke noden zich waar voordoen en dan een gepast antwoord zult proberen te bieden. Ik vraag mij echter af of de 2 kilometerregel compatibel is met de creatie van nieuwe scholen. Eenzelfde problematiek lijkt zich te zullen aandienen in andere grote steden, zij het misschien iets minder urgent. Ik denk bijvoorbeeld aan Antwerpen en Gent.
Mijnheer de minister, hebt u kennis genomen van het onderzoek en hebt u reeds contact gehad met de initiatiefnemers? Deelt u de conclusies die in de studie worden voorgesteld? Kunt u akkoord gaan met de daarnet vermelde pijnpunten? Wenst u deze ouders te ondersteunen in hun betrachting om een school op te richten? In hoeverre is de 2 kilometerregel compatibel met de nood aan nieuwe scholen in Brussel? In hoeverre hebt u desgevallend al stappen ondernomen om de regelgeving ter zake te herbekijken?
De verplichting om in een nieuw op te richten school zowel kleuter- als lager onderwijs aan te bieden, vindt zijn oorsprong onder andere in de noodzakelijke afstemming van het kleuter- en het lager onderwijs, wat uiteraard een gezond concept is. In zoverre die verplichte koppeling een hinderpaal zou vormen voor de oprichting van nieuwe scholen, in welke mate moet die verplichting dan eventueel herbekeken worden?
Hebt u nog andere stappen ondernomen in verband met dit onderzoek en de problematiek die ik zojuist heb beschreven?
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Mijnheer de minister, het is enigszins op vraag van de Brusselse collegas van onze fractie dat ik de vraag van de heer Delva ondersteun. Het gaat dan vooral over de 2 kilometerregel. Die blijkt daadwerkelijk een issue te zijn om nieuwe initiatieven te kunnen uitbouwen. Onder meer in een stad als Brussel is dat problematisch. Een straal van 2 kilometer lijkt bijzonder weinig als je het op de schaal van een dorp bekijkt. Als je dat echter op de schaal van een stedelijk gebied bekijkt, is dat een enorm gebied met heel veel inwoners.
Ik verwijs daarbij opnieuw naar de studie van professor Janssens. Hij geeft aan dat, als we in de toekomst les willen blijven geven aan 20 percent van de kinderen in Brussel, er nieuwe initiatieven nodig zijn.
Zijn er nog andere stappen nodig om te kunnen overgaan tot de oprichting van nieuwe scholen? Is de 2 kilometerregel de enige hindernis om nieuwe initiatieven te kunnen opstarten?
De voorzitter : Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, we hebben het hier nu over de bouw van nieuwe scholen, maar ik wil ervoor pleiten om ook de draagkracht van de scholen, een thema dat hier vorige week nog aan bod is gekomen, mee in het oog te houden. Als we enkel gaan praten over de bouw van nieuwe scholen, zou het kunnen dat we een nieuw aanzuigeffect vanuit het Franstalige onderwijs creëren, waardoor we de problematiek die hier vorige week uitgebreid aan bod is gekomen, ook zouden introduceren in die nieuwe scholen.
Hebt u al overleg gepland met uw collega van de Franse Gemeenschap? Het probleem zal in Brussel immers opgelost moeten worden door de beide ministers samen. Het kan niet meer zijn dat een van beide ministers de oplossing aanreikt. Is er al een overleg gepland? Zo neen, zal dat in de nabije toekomst nog gebeuren?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collegas, de heer Delva stelde dat we deze discussie niet mogen vermengen met de capaciteitsproblematiek in Brussel. Dat is natuurlijk moeilijk. Als we kijken naar de mogelijkheden om nieuwe scholen in te richten, moeten we een onderscheid maken tussen enerzijds volledig nieuwe initiatieven en anderzijds mogelijkheden rond vestigingsplaatsen.
Je kunt je inderdaad de vraag stellen in hoeverre een rudimentaire afstandsmaat relevant is. In een landelijk gebied ligt dat natuurlijk helemaal anders. Daar zou je zelfs kunnen zeggen dat twee kilometer te weinig is, terwijl je in een grote stad als Brussel al een groot stuk van de stedelijke agglomeratie bestrijkt met een afbakening van twee kilometer. Daar moet mijns inziens een bepaling worden ingebouwd, gerelateerd aan de bevolkingsdichtheid.
De vraag van de heer Delva is heel relevant. Ik heb de indruk dat het meer te maken heeft met het aftoetsen van mogelijkheden, in het bijzonder om de problematiek in Brussel aan te pakken. Ik ga akkoord met de bemerking van mevrouw Michiels, maar het is een probleem dat zich ook in andere steden voordoet. De situatie van Brussel is natuurlijk heel specifiek, maar we zien ook een evolutie in bijvoorbeeld Antwerpen.
Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister. Ik meen dat we in dit dossier moeten groeien naar een zekere souplesse en een wetgeving op maat voor landelijke en stedelijke gebieden.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mijnheer de voorzitter, collegas, v orige week hebben we het in deze commissie inderdaad nog gehad over de draagkracht van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel. Ik heb toen heel duidelijk gesteld dat het onze maatschappelijke plicht is om kwaliteitsvol Nederlandstalig onderwijs te blijven aanbieden in Brussel.
In Brussel is er globaal gezien geen tekort aan plaatsen in Nederlandstalige scholen voor mensen die uitdrukkelijk kiezen voor het Nederlandstalige onderwijs. Dat dreigt men soms te vergeten in het hele debat. Toch zijn er Nederlandstalige ouders die hun kinderen niet naar de school van hun keuze kunnen sturen. Dat zorgt inderdaad voor frustratie. Dat leidt er ook toe dat ouders niet bij de pakken blijven zitten en zelf een initiatief nemen voor de oprichting van een school.
Ik heb inderdaad een persoonlijk onderhoud gehad met de ouders die bij de Vlerick Management School een haalbaarheidsstudie voor de oprichting van een nieuwe Nederlandstalige basisschool in Brussel hebben besteld. Ik heb ook kennis kunnen nemen van die studie, maar ga nu geen uitspraken doen over de conclusies die erin aan bod komen.
Ik wil wel ingaan op de ruimere context. We weten immers dat op een aantal plaatsen in Vlaanderen Antwerpen, Gent en in Brussel een capaciteitsprobleem bestaat of een capaciteitsprobleem zal ontstaan. Er moeten op dat vlak twee dingen gebeuren. We moeten er ten eerste voor zorgen dat we in de toekomst sneller zicht krijgen op komende capaciteitsproblemen. Misschien niet voor heel Vlaanderen, maar zeker in een aantal stedelijke gebieden, moeten we die capaciteitsproblematiek trachten te monitoren. Dat betekent dat we vraag en aanbod in beeld moeten trachten te krijgen: het aanbod dat bepaald wordt door de mate waarin inrichters van onderwijs bereid zijn een bestaand aanbod in stand te houden en een nieuw aanbod te creëren, in de vorm van nieuwe scholen of bijkomende vestigingsplaatsen, en de vraag die bepaald wordt door demografische groei, immigratie en soms ook door bijkomende capaciteitsdruk uit naburige gemeenten of regios.
Dankzij het onderzoek van professor Janssens hebben we wat Brussel betreft een behoorlijk goed beeld van het capaciteitsprobleem over de komende jaren. Zo weten we dat er 50.000 kinderen onderwijs zullen moeten krijgen. Ik ben evenwel geen voorstander van een blinde capaciteitsuitbreiding, overal in Brussel.
Waarschijnlijk is het verstandiger dit op een doordachte en geografisch juist gekozen manier te doen, zodat de vraag maximaal met het aanbod spoort. Ik denk dus dat er heel gericht nieuwe scholen kunnen bijkomen. Zo lijkt de Brusselse vijfhoek een plaats waar het aanbod kan en moet worden uitgebreid.
Naast het monitoren van de capaciteitsproblematiek dient er natuurlijk ook te worden gewerkt aan oplossingen. De oplossingen zijn niet altijd eenvoudig en zullen ongetwijfeld ook verschillen van plaats tot plaats. We moeten overal in Vlaanderen en Brussel bekijken hoe we bestaande capaciteitsproblemen kunnen aanpakken. Dat zal een breed overleg vergen waar zowel lokale besturen, onderwijsverstrekkers als de centrale overheid hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Er is hier gesproken over de afstandsnorm. In een interview heb ik het al gezegd: we zullen die norm van 2 kilometer voor de stedelijke gebieden opnieuw bekijken. U hebt gelijk als u zegt dat een bestaande school binnen een straal van 2 kilometer perfect een vestigingsplaats kan oprichten. Bovendien zijn er voor Brussel erg gunstige tellingen, dus pas daar een beetje mee op.
We vinden echter wel dat de coördinatie eerder door de lokale overheden moet gebeuren. Nu is de regel dat men al kinderen moet hebben vooraleer men een school kan bouwen. In het kader van de herziening van de afstandsnormen en in uitvoering van het regeerakkoord willen wij ervoor zorgen dat steden bij de ontwikkeling van een uitbreidingsgebied al meteen een school kunnen inplanten. De stad of de gemeente moet dan de lokale regiefunctie waarnemen en met de onderwijsverstrekkers nagaan wie bereid is dat te concretiseren maar dat is een volgende stap. Als u het regeerakkoord leest, merkt u dat we daarmee rekening hebben gehouden.
Op alle andere vragen, mijnheer Delva, moet ik helaas hetzelfde antwoorden wat ik aan uw collegas heb geantwoord, in uitvoering van de afspraken met de parlementsvoorzitter: beleidsintenties moeten eerst in de beleidsnota en het debat daarover aan bod komen, en nadien worden uitgewerkt in concrete acties.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Ik heb drie korte bedenkingen. Het lijkt inderdaad zeer nuttig dat er meer werk wordt gemaakt van de monitoring van toekomstige capaciteitsvraagstukken in Vlaanderen en meer bepaald in de Vlaamse steden. Dat is nuttig. Ik onthoud ook dat de minister heeft gezegd dat de 2 kilometernorm opnieuw zal worden bekeken, toch voor de stedelijke omgeving. Dat is echt aangewezen. Ten slotte wil ik stellen dat ik nog meer dan vroeger redenen heb om zeer aandachtig de beleidnota van de minister te bestuderen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.