Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 08/10/2009
Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot de heer Pascal Smet , Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de toekenning van de Brusselpremie
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva tot de heer Pascal Smet , Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de Brusselpremie
Vraag om uitleg van mevrouw Elisabeth Meuleman tot de heer Pascal Smet , Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de annulering van de Brusselpremie
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Celis tot de heer Pascal Smet , Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de stand van zaken van de Brusselpremie
De voorzitter : De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, we kennen de problematiek van de Brusselpremie. De bedoeling is een antwoord te geven op het grote verloop van leerkrachten in Brussel. Met de Brusselpremie willen we ervoor zorgen dat leerkrachten naar Brussel komen en in Brussel blijven werken. Dat debat is al meerdere jaren aan het sudderen. De rondetafelconferentie, het gesprek van uw voorganger met het brede Brusselse onderwijsveld, heeft ter zake voor een doorbraak gezorgd. Dat is belangrijk, want het geeft een zekere legitimiteit aan de maatregel. Dat is alleszins mijn inschatting. Uw voorganger heeft dan aan het begin van de zomervakantie aangekondigd dat de Brusselpremie er zou komen. Na een beslissing van de Vlaamse Regering om dat te formaliseren, moesten ter zake de nodige contacten en onderhandelingen met de vakbonden in gang worden gezet en tot een goed einde gebracht.
De doelstelling van de Brusselpremie is dus het lerarenverloop in Brussel voorkomen. Meer dan op andere plaatsen hebben we het probleem dat mensen wel in Brussel komen werken omdat ze in hun eigen omgeving of streek geen geschikt werk vinden, maar zeer vaak snel opnieuw weggaan. Dat doen ze enerzijds omdat er in hun eigen omgeving wel een plaats is vrijgekomen en anderzijds omdat de specifieke meertalige, heterogene culturele situatie van onze klassen eigenlijk een grotere uitdaging vormt. Voor sommige leerkrachten is dat gesneden brood. Zij zien daar hun roeping in. Ze kunnen daar vlot mee omgaan. Voor andere leerkrachten is dat wat hooggegrepen. Ze keren liever terug naar een iets homogenere situatie. Goed, dat is een ruim debat. Dat zullen we hier in de toekomst nog wel voeren. Alleszins is het resultaat een lerarentekort. Dat is zeer vervelend voor de scholen, niet alleen om praktische redenen, maar ook omdat er een gebrek aan continuïteit en expertise is. Dat is een groter probleem.
Ik heb gezien dat mijn collegas hun vraag iets later hebben ingediend. Ik had al wel iets opgevangen over de vraag of de Brusselpremie er al dan niet komt. Mijnheer de minister, ondertussen hebt u in de media ook al wel een begin van standpuntbepaling gegeven. De tekst van mijn vraag is dus nog in de voorwaardelijke wijs. Vanaf 1 september van dit jaar zou die jaarlijkse premie worden toegekend aan elke leerkracht die in Brussel voor minstens drie jaar is aangesteld of geaffecteerd. Het zou gaan, als ik goed ben ingelicht, om een bruto jaarbedrag van 1000 euro per leerkracht, toegekend in de vorm van een niet-verworven salarisschaal, dus bovenop hun salaris.
Mijn vragen zijn eigenlijk heel eenvoudig. Staat de praktische uitwerking van die premie op punt? Deze maatregel is in elk geval aangekondigd. Had dat al een meetbaar effect op de aantrekkingskracht van Brusselse scholen voor nieuwe leerkrachten? Was dat lokeffect er al, of is het nog te vroeg om dat in te schatten? Is over die premie gecommuniceerd met de leerkrachten? Dat is immers toch wel een belangrijk punt. Op een bepaald ogenblik werd die maatregel aangekondigd. Mensen richten zich daar toch wel naar. Ze verwachten dan toch ook wel een rechtstreekse communicatie, dus niet alleen een algemene communicatie via de media. Mijn laatste vraag is de hoofdvraag. Als op al mijn vorige vragen een positief antwoord zou komen, waarop ik toch nog altijd hoop, wanneer zullen de leerkrachten voor het eerst die premie daadwerkelijk op hun rekening zien?
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Mijnheer de voorzitter, mijn vraag loopt deels parallel met die van de heer Gatz. U weet hoe gehecht wij zijn aan het behalen van efficiëntiewinsten. Dat geldt ook voor onze commissie. Het zou dus onnuttig en onnodig zijn, mocht ik de vraag herhalen. Ik wil gewoon enkele elementen toevoegen die ik belangrijk vind.
Ik geef wat cijfers om het lerarenverloop in Brussel wat te duiden, zodat we goed zien hoe ernstig het probleem is. Van de tien leraren die in het basisonderwijs beginnen in Brussel, zijn er binnen een termijn van vijf jaar ongeveer zes weg. Voor het secundair onderwijs ligt dat aantal bijna even hoog. Dat is ongeveer het dubbele van het lerarenverloop zoals dat vandaag in de rest van Vlaanderen bestaat.
Natuurlijk investeert de Vlaamse Gemeenschap vandaag al heel wat bijkomende middelen in het onderwijs in Brussel. Ik vind het belangrijk om dat hier vandaag te benadrukken. Dat moeten we erkennen, en ik wil dat blijven benadrukken. Het engagement ook het financiële van de Vlaamse Gemeenschap voor onze scholen in onze hoofdstad is groot. Ik hecht eraan om die positieve boodschap te blijven brengen.
Het lijkt me nuttig om dit debat wat te verruimen. De Brusselpremie zal zeker niet alleenzaligmakend zijn. Het probleem van het lerarentekort en het lerarenverloop moet mijns inziens worden beantwoord met een geheel van andere maatregelen, zoals huisvesting voor leerkrachten, mobiliteit en pedagogische en andere ondersteuning. Mijnheer de minister, hebt u in het algemeen al een beleid of beleidsideeën met betrekking tot het lerarentekort in Brussel? Denkt u vandaag al aan andere concrete maatregelen om dat lerarentekort en dat lerarenverloop wat te helpen indijken?
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Mijnheer de minister, het was ons inderdaad ook ter ore gekomen dat het schrappen van die Brusselpremie met stip genoteerd stond in uw besparingscatalogus. Wij vinden die maatregel belangrijk in het kader van de gelijke onderwijskansen. Net daarom waren we daar eigenlijk nogal aan gehecht. In het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zitten inderdaad zeer veel anderstalige leerlingen, die vaak ook uit achtergestelde milieus komen. We vinden het belangrijk die leerkrachten aan te moedigen die zich inzetten en inspanningen doen om les te geven in die moeilijke situatie. Het is ontzettend belangrijk om goede leerkrachten te hebben en te houden in het Nederlandstalig onderwijs.
Mijnheer de minister, u hebt aangegeven dat de draagkracht van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel misschien is bereikt. Dat is inderdaad zo. Er zijn wel wat problemen.
Wij zijn echter zeer gehecht aan de openheid van het Nederlandstalig onderwijs. Anderstaligen moeten welkom blijven in het Nederlandstalig onderwijs. Meertaligheid is dan een zeer belangrijk gegeven waar we op een goede manier mee moeten omgaan en waarvoor we methodieken moeten ontwikkelen die ervoor zorgen dat de draagkracht van het Nederlandstalig onderwijs behouden blijft. De goede leerkrachten daar houden, is dan noodzakelijk. Wij hadden goede hoop dat de Brusselpremie daartoe zou kunnen bijdragen.
Mijnheer de minister, hoe denkt u het probleem van het hoge verloop bij leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel tegen te gaan? Welke maatregelen gaat u nemen om het dreigend lerarentekort in Brussel op te lossen? Geeft u via het stopzetten van de Brusselpremie niet het signaal dat u het Nederlandstalig onderwijs in Brussel eigenlijk opgeeft? Opgeven is misschien een groot woord, maar u zegt zelf in de krant De Standaard dat de draagkracht is bereikt. U leek te insinueren dat u liever een meer gesloten karakter wou, terwijl voor ons de openheid tegenover anderstaligen heel belangrijk is. Komen er misschien andere inspanningen in de plaats die gelijke onderwijskansen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zullen bevorderen als deze maatregel zou worden geschrapt? Als er alternatieven zijn, dan zou ik die zeer graag vernemen.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collegas, ik heb natuurlijk de pech dat ik als laatste spreker aan de beurt kom. Er is al veel overlapping in de gestelde vragen. Ik ga dus niet herhalen wat er al is gezegd.
De uitstap van Brusselse leerkrachten is spectaculair groot en dat is betreurenswaardig. In een andere discussie moeten we misschien eens nadenken over de rol van mentoren in die scholen die hierdoor het meest zijn getroffen.
Uw voorganger, minister Vandenbroucke, heeft gezegd dat het akkoord over de Brusselpremie zo goed als rond was. Blijkbaar is dat nog niet zo.
Mijnheer de minister, welke zaken moeten nog verder worden uitgewerkt? Hoe verklaart u dan de uitspraak van de vorige minister dat er een definitief en onderhandeld akkoord was? Welke waren de reacties van de betrokken actoren? Welke groepen meenden dat de maatregel weinig zou uithalen en welke redenen werden hiervoor aangehaald? Ziet u binnen uw globaal beleid nog een plaats voor de Brusselpremie? Zo ja, op welke termijn zou die dan kunnen worden ingevoerd? Zo nee, hebt u andere initiatieven genomen om het Vlaams-Brussels onderwijs op peil te houden? Hoe concreet is uw voornemen om in woningen te voorzien waardoor leerkrachten op hun school kunnen worden gehouden? Het is voor mij wel een vrij bizar verhaal. Op welke termijn denkt u dit plan te kunnen realiseren? Welke woningen zouden daarvoor kunnen worden gebruikt?
De voorzitter : Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw An Michiels : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik heb de indruk ik ben er zelfs zeker van dat de Brusselpremie de gemoederen beroert, misschien zelfs nog meer dan tijdens de besprekingen over de invoering. Misschien heeft dat te maken met uw catalogus van mogelijke besparingsmaatregelen. Iets verschijnt ergens in de pers en dan wordt daar op verder geborduurd en dan wordt daar hier uiteraard een vraag over gesteld.
Mijn fractie is altijd vrij voorzichtig geweest met de Brusselpremie. Wij waren en zijn nog steeds van mening dat een premie alleen niet zal volstaan om de problematiek in de Brusselse scholen, en dan vooral het grote leerkrachtenverloop, tegen te houden. Onderliggende problemen in die scholen moeten ook worden aangepakt, net zoals de andere problemen. Verschillende collegas hebben er hier al op gewezen.
Ik heb ook in de krant gelezen dat u de voorkeur geeft aan een globaal beleid in Brussel in plaats van een geïsoleerde maatregel. Ik had graag van u vernomen wat u dan bedoelt met dat globaal beleid. In de krant spreekt men van woningen, maar er is hier ook al aangehaald dat mobiliteit een groot probleem is. Wij zijn van mening dat er in de scholen zelf ook maatregelen moeten worden genomen om de leerkrachten gemakkelijker en langer in Brussel te houden. Ik had graag geweten wat u bedoelt met globaal beleid.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mijnheer de voorzitter, geachte collegas, ik dank u voor uw vragen. Het geeft me de gelegenheid om uit te leggen wat we doen en waarom we bepaalde dingen doen en andere niet.
Ik wil op dit moment nog niet spreken over die fameuze catalogus van mogelijke besparingsmaatregelen die we zouden kunnen nemen. Het is niet omdat je een IKEA-catalogus krijgt, dat je verplicht bent om alles te kopen. Dat doen normale mensen niet. Je kunt vergelijken en bespreken, dat zullen we ook doen.
Laat me meteen zeggen waarom ik vandaag wel wil antwoorden: omdat het voorlopig niet-uitvoeren van de Brusselpremie geen besparingsmaatregel is. Als er de komende dagen nog vragen zullen komen over het Steunpunt Gelijke Kansen, zoals deze namiddag het geval is, dan zal ik niet te veel zeggen. Dat zult u straks merken en ik zal u ook uitleggen waarom. Hier gaat het niet om een besparingsmaatregel. We moeten natuurlijk niet hypocriet doen: als we een uitgave niet doen, en het gaat om 3 miljoen euro, geven we minder geld uit. De reden is echter geen besparingsreden maar een inhoudelijke reden.
Laat me heel kort de geschiedenis van de Brusselpremie schetsen. Ze komt inderdaad uit de rondetafelconferentie waarbij men ervan is uitgegaan dat als mensen iets meer zouden verdienen, ze zouden blijven op de plaats van hun tewerkstelling. Op 5 januari 2009 heeft mijn voorganger een ontwerp van besluit aan de Inspectie van Financiën (IF) voorgelegd, en de IF heeft in haar advies van 19 februari 2009 drie fundamentele opmerkingen gemaakt. De eerste opmerking was dat er geen rechtsgrond was om een dergelijke premie toe te kennen. De rechtszekerheid werd later wel gecreëerd door een artikel op te nemen in het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX (Parl. St. Vl. Parl. 2009-10, nr. 2159/5). Dat probleem was dan al opgelost. Ook heeft de IF essentiële vragen gesteld met betrekking tot het naleven van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel als gevolg van de toekenning van de premie omdat het probleem zich niet alleen in Brussel voordoet maar ook in andere steden. Ten derde heeft de IF gewezen op de precedentwaarde van dit dossier, omdat alle Vlaamse ambtenaren tewerkgesteld in Brussel dezelfde argumentatie zouden kunnen gebruiken.
De vorige regering heeft die twee laatste opmerkingen, namelijk de precedentwaarde en het gelijkheidsbeginsel, niet aanvaard en weerlegd. Ze heeft de maatregel op 8 mei 2009 de eerste keer principieel goedgekeurd en mijn voorganger belast om over dit ontwerp te onderhandelen met de sociale partners. Bij een eerste vergadering met de sociale partners, de vakorganisaties, die toch de vertegenwoordigers van de leerkrachten zijn, bleek dat ze hun veto stelden. De vertegenwoordigers van de leerkrachten waren het niet eens met de premie omdat zij tegen het principe van een gedifferentieerde bezoldiging zijn en omdat zij zich de vraag stelden of deze premie tot gevolg zou hebben dat de niet-verworven salarisschaal Frans zou afgeschaft worden. Deze vaststelling heeft mijn voorganger gemaakt.
Er zijn drie nieuwe elementen tussengekomen. Vooreerst de verkiezingen, waardoor de onderhandelingen niet zijn voortgezet en het dossier op tafel is blijven liggen. Ten tweede is er het regeerakkoord gekomen. Ik zal daar bij de bespreking van de beleidsnota in deze commissie heel uitvoerig op terugkomen. We zullen het probleem van het tekort aan leerkrachten aanpakken en de hele loopbaan van de leerkrachten grondig bekijken en een globaal plan opstellen. Ten derde is er wat u gisteren in de krant hebt kunnen lezen, maar ik had ze al een tijdje geleden gekregen, namelijk de resultaten van de studie van onder andere professor Mark Elchardus Het beroep leraar doorgelicht.
Mijnheer de voorzitter, ik weet niet of het de gewoonte is, maar ik zou u graag een suggestie doen. Het is uiteraard aan u om erover te beslissen. Gisteren heeft er een studienamiddag plaatsgevonden in mijn departement waar professor Mark Elchardus zijn zeer goede en toegankelijke studie over het beroep van leerkracht heeft voorgesteld. Het zou misschien wijs zijn als ik u in alle bescheidenheid en nederigheid deze suggestie mag doen om professor Elchardus uit te nodigen om zijn bevindingen toe te lichten. Die zijn zeer interessant en leggen de knelpunten bloot, bekeken vanuit het standpunt van de leerkrachten. Het is belangrijk dat het gaat om een onderzoek dat vanuit de leerkracht is gevoerd. Dat zal voor mij een basis zijn om uit te voeren wat er in het regeerakkoord staat.
Wat wil ik doen? Leerkrachten willen meer verdienen, het ging over 1000 euro bruto, netto ongeveer 50 euro per maand. Dat is niet veel geld en tegelijkertijd wel veel geld. Leerkrachten, directies en de vakbonden zeggen me: het feit dat je 50 euro netto meer per maand zult verdienen, is welkom, maar zal een leerkracht niet tegenhouden om Brussel te verlaten. Dat is een symbolische vergoeding, die belangrijk is ik zal niet ontkennen dat ongeveer 550 euro op jaarbasis niet te verwaarlozen is maar het zal geen enkele leerkracht in Brussel houden. Het is hoogstens een teken van waardering, het zal niemand overtuigen om in Brussel te blijven.
De redenen zijn al een beetje opgegeven. Er is het mobiliteitsprobleem om naar Brussel te komen, het probleem van de grote stad die afschrikt, van de meertalige omgeving, dat je te maken hebt met alle ongelijke onderwijskansen en indicatoren die samenkomen in Brussel. Er is in sommige klassen het probleem van de discipline. Er is het probleem van in meerdere klassen te moeten komen. Er zijn heel wat factoren en de financiële factor is in dezen ondergeschikt. Denken dat je met deze geïsoleerde maatregel iets kunt doen, is nogal een mercantilistische benadering van het leerkrachtenberoep. Dat is de reden waarom ik met spijt en tegelijkertijd niet met spijt, de afweging heb gemaakt of het niet beter is, om in plaats van een geïsoleerde maatregel te nemen die 3 miljoen euro kost en waarvan je weet dat die op het terrein geen effect zal hebben, te doen wat het regeerakkoord me vraagt, namelijk een globale oplossing voor de leerkrachtenproblematiek uit te werken.
Ik wil dat doen op drie niveaus. Het eerste niveau is globaal op de loopbaan, bij het begin van de instroom. Hoe houden we jonge leerkrachten in het onderwijs? De cijfers voor Brussel zijn gegeven. Maar als je de cijfers bekijkt voor heel Vlaanderen gemiddeld, zie je dat een op de drie leerkrachten de eerste vijf jaar het onderwijs verlaat. Het is een fundamenteler probleem.
Het heeft veel te maken en dat zal professor Mark Elchardus veel beter wetenschappelijk ondersteund kunnen uitleggen met de werkdruk in het begin. Het is een paradox dat jonge leerkrachten in het begin een veel zwaardere werkdruk hebben dan oudere. Het heeft te maken met problemen van discipline. Het heeft heel veel te maken met werkonzekerheid. Op een moment dat we een leerkrachtentekort hebben, is toch 40 percent van de jonge leerkrachten gedwongen om deeltijds te werken. Stel u voor! Er is een managementprobleem. Daaraan wil ik werken.
Als tweede laag wil ik werken op de problematiek van leerkrachten in de steden. Zij staan meer onder druk dan op het platteland. Dat is niet enkel in Brussel zo. Ik behoor niet tot die Brusselaars die denken dat Brussel in België of Vlaanderen de enige stad met problemen is. Dat is niet zo, wel zijn de problemen in Brussel scherper. Ze zijn meer uitgesproken. Ze doen zich sneller voor. In die zin is Brussel een laboratorium van samenleven voor Vlaanderen. We kunnen er bepaalde dingen vaststellen. Maar het geldt ook voor Antwerpen en in mindere mate voor Mechelen en Gent. Zelfs in Genk kun je in bepaalde gevallen die problemen vaststellen. Hoe kunnen we omgaan met de leerkracht die in de stad moet werken met een populatie van nieuwe Vlamingen en met veel sterkere achterstellingsindicatoren?
Het derde niveau waarop ik wil werken, is Brussel. Het is belangrijk voor de Nederlandstalige aanwezigheid in onze hoofdstad dat we een extra inspanning doen. Ik wil niet meedoen met de mercantiele benadering. Ik wil niet zeggen dat we snel 50 euro geven en dat daarmee de problemen opgelost zullen zijn. We weten dat ze niet opgelost zullen zijn. Ik wil het globaal oplossen.
Ik ben dan ook noch een struisvogel noch een kakelende kip. Ik zit niet te kakelen dat het allemaal opgelost zal worden, ik wil mijn kop ook niet in de grond steken. Ik wil daadwerkelijk iets doen. Zonder dat ik u ervan wil beschuldigen, mevrouw Meuleman, een kakelende kip te zijn. (Gelach)
Er zijn problemen van GOK, meertaligheid en draagkracht. Ik hoor u zeggen: Mijnheer de minister, u wilt het Nederlandstalige onderwijs in Brussel opgeven. U zult mij toch eens moeten tonen waar ik dat ooit beweerd heb. Maar het klopt dat ik niet overal rondroep dat het zeer goed gaat in het Brusselse onderwijs en dat het een succesverhaal is. In kwantiteit en in cijfers is het misschien een succesverhaal, maar naar kwaliteit toe maak ik mij al enige tijd en nu als minister van Onderwijs des te meer ernstige zorgen.
Wij hebben de plicht, mevrouw Meuleman, om in Brussel te investeren: voor de stad, onze hoofdstad, en voor de kinderen die er wonen. We zullen dat de komende jaren ook blijven doen. Maar we zullen dat verstandig doen: niet door succesverhalen te verkondigen die niet gebaseerd zijn op reële cijfers.
Hoe gaan we dat doen? Ik popel van verlangen om daarop te antwoorden. Maar ik meen dat we de afspraak hebben dat in afwachting van de beleidsnota de commissieleden niet peilen naar het beleid van de ministers. Later komen we erop terug.
Tot slot: ik zal het Brusselse onderwijs niet loslaten. Ik zal mijn verantwoordelijkheid nemen. Dat is belangrijk voor de kinderen in deze stad. De jonge Brusselaars zullen toch uiteindelijk mee de pensioenen van de hardwerkende Vlaming betalen. Het is onze plicht om daarop in te zetten.
De voorzitter : Het beleid wordt inderdaad besproken bij de beleidsnota. De heer Gatz heeft het woord.
De heer Sven Gatz : Mijnheer de minister, ik ben het op twee punten eens met u en met de tussenkomst van de heer Delva. De discussie over een Brusselpremie moet inderdaad in een bredere context worden gezien: hoe zorgen we ervoor dat leerkrachten hier willen komen en blijven? Ik ben het ook eens met de heer Delva wanneer hij zegt dat de globale context van de middelen die van Vlaanderen naar Brussels Nederlandstalig onderwijs gaan, nog altijd op zichzelf een garantie is om verder goed te kunnen werken.
Ik heb toch ook punten van kritiek en ontgoocheling. Ik vind niet dat wij ons moeten laten leiden door een veto van de vakbonden die geobsedeerd zijn door het motto: gelijk loon voor gelijk werk. Het is geen gelijk werk, dus moet er ook geen gelijk loon zijn. Er moet over differentiatie gepraat kunnen worden. Ik zou willen dat zij zich daarin aanpassen aan de hedendaagse samenleving, maar goed, dat is een breder probleem.
Ik ben mij bewust van het nut en het effect van premies. Je moet als overheid altijd vrij veel middelen inzetten om dan aan iedereen nog maar een beperkte premie te kunnen geven. Toch denk ik dat deze premie, die tegelijkertijd bescheiden is en toch substantieel op jaarbasis, een duidelijke aanmoediging zou inhouden voor de Brusselse leerkrachten. Ik til er zwaar aan dat u het in de koelkast stopt omwille van de grotere discussie, omdat het een legitimiteit verworven had in het kader van de rondetafelconferentie.
Het was niet alleen maar een idee of engagement van uw voorganger. U hebt enkele keren het woord mercantiel in de mond genomen. Ik heb me daar niet meteen door aangesproken gevoeld. Misschien was het een kritiek op uw voorganger, dat weet ik niet. Het moet niet louter als een mercantiele aanpak worden bekeken. Als alle knappe koppen die we hebben in het Brussels Nederlandstalig onderwijs samenkomen op een rondetafelconferentie dit is een van de 120 maatregelen om vooruit te kunnen dan is daar een zekere grond voor.
Mijnheer de minister, uw plannen om de loopbaandiscussie open te trekken voor alle leerkrachten in Vlaanderen, maakt dat de Brusselse vis wordt verdronken in de Vlaamse loopbaandiscussie. Dat is mijn vrees. De enige opening die nog bestaat is dat u voorlopig hebt gezegd. U zei dat het geen besparing is, maar wel voorlopig, waardoor ik de indruk krijg dat het wel een besparing kan zijn. Maar goed, laat ons die discussie tijdens de begrotingsbesprekingen voeren als u concrete maatregelen voorstelt. Misschien maakt u tijdens deze regeerperiode nog ruimte voor andere concrete maatregelen. Ik wil u er attent op maken dat het engagement van uw voorganger en de legitimiteit van de rondetafelconferentie een zekere verwachting creëren. Belofte maakt schuld.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Mijnheer de minister, ik ben ook gepakt door het verwijt dat het een mercantiele oplossing zou zijn. Daarin zat het heil niet. Het ging niet zozeer om de 50 euro. Misschien wel een beetje, maar het belangrijkste aan de maatregel was dat hij symbolisch was en erkende dat er moeilijkheden zijn. Daar hechten wij veel belang aan. Eindelijk een officiële erkenning van die moeilijkheden, die in andere steden ook zichtbaar zijn maar en daarom heb ik ernaar verwezen die in de specifieke context van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel heel belangrijk zijn. We erkennen samen dat er een probleem is met de draagkracht van het Nederlandstalig onderwijs. Er moeten positieve maatregelen komen, daar hecht ik veel belang aan. Negatieve maatregelen die uitsluiten mogen zeker niet. Dat vind ik heel belangrijk en daarom heb ik aan de alarmbel getrokken en het zo cru gesteld.
Mijnheer de minister, u hebt me gerustgesteld met uw antwoord. Ik kijk uit naar uw verdere plannen met het Nederlandstalig onderwijs in Brussel in het geheel. U geeft me hoop dat u dat niet zult opgeven.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Ik ben benieuwd naar de invulling van het drieluik om verder te werken aan het lerarentekort in Vlaanderen en Brussel. U praat over globale maatregelen voor de loopbaan van alle leerkrachten, en specifiek in de steden, en nog specifieker in Brussel. Het is een goede optie om op die weg verder te gaan. Ik geloof niet noodzakelijk dat de Brusselse vis verdronken zal worden in dit Vlaamse debat.
De heer Sven Gatz : Het is geen vette vis.
De heer Paul Delva : In de Zenne zijn er niet veel vette vissen. Het is een nuttige oefening van dat drieluik. Ik kijk met verwachting uit naar de debatten hierover in de komende maanden.
Mijnheer de minister, ik ben blij dat u vragen durft stellen bij, maar toch positief blijft over de toekomst van de kwaliteit van het onderwijs in Brussel. Er is absoluut geen reden tot paniek. De kwaliteit is goed en wordt gedragen door honderden leerkrachten en directies. Maar misschien is het tijd om naast het kwantitatieve aspect ook een aantal elementen die vragen stellen bij ouders en leerkrachten te bekijken. Ik ben blij dat we dit debat aangaan in een positieve sfeer, zeker gezien de huidige kwaliteit van het onderwijs in onze hoofdstad.
Ik blijf het idee van de Brusselpremie steunen. Er zijn vragen vanuit heel wat instellingen over de effectiviteit ervan. Het gaat dan veeleer over de effectiviteit van de hoogte van de premie. Als het gaat over de vraag of 50 euro per maand hoog genoeg is om leerkrachten in Brussel te houden, dan zeg ik dat geld alleen geen oplossing is. Het gaat over meer dan dat: mobiliteit, ondersteuning enzovoort. Indien dat bedrag geen oplossing zou zijn, dan zijn er twee mogelijkheden. Ofwel schaffen we het af, zoals u voorstelt, ofwel verhogen we het bedrag. Ik begrijp dat het voorliggende bedrag, dat voorwerp was van uitgebreide besprekingen, misschien niet het ideale bedrag is. Ik merk, mijnheer de minister, dat u vandaag een van die twee pistes volgt. Ik had de Brusselpremie wel graag gezien in Brussel, maar ik stel nu mijn hoop op het drieluik dat we de komende maanden zullen bespreken.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : Mijnheer de minister, ik volg u in uw denkpiste. U ziet blijkbaar de moeilijkheden in het Brusselse onderwijs, al dan niet gekoppeld aan de Brusselpremie. U schat dat goed in.
Wat het financiële aspect van de premie betreft, geloof ik dat centen toch nog altijd indruk maken op mensen. Als er ruimte komt, zou het verstandig zijn om dit aspect niet helemaal te laten varen. In de optiek van de besparingen in de eerste jaren misschien wel, maar daarna moeten we weer nadenken over wat we kunnen doen. Ik kijk verwachtingsvol uit naar het drieluik. Ik had gehoopt dat er al een beetje informatie zou zijn over uw verdere aanpak. Ik kijk uit naar die informatie.
Ik heb wel nog een bedenking. De problematiek van de nieuwe, jonge leerkrachten in Brussel zal bijzonder zijn. Misschien loont het de moeite na te denken hoe een zijstroom van ervaren mensen, bijvoorbeeld uit de bedrijfswereld, naar die scholen kan worden aangetrokken. Ik neem aan dat dit in een verdere discussie ter sprake kan komen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Ik ben geen Brusselaar maar ik kom wel uit een grootstad. De minister stelt voor de problemen in hun globaliteit te bekijken. Wat die leerkrachten betreft die in moeilijke omstandigheden de functie van leerkracht willen uitoefenen, vraag ik me af of er is gepeild naar hoe zij dit zelf zien. Voor sommigen gaat het niet zozeer om een bijkomende financiële steun, maar veeleer om de omstandigheden waarin ze moeten werken. De realiteit is dat heel wat leerkrachten op een bepaalde leeftijd worden geconfronteerd met een burn-out. Misschien moeten ook de leerkrachten een invulling kunnen geven aan die beleidsnota.
Minister Pascal Smet : Ik ben niet tegen die Brusselpremie. In mijn verkiezingsprogramma heb ik ervoor gepleit om dat in een algemeen programma te doen. Alleen ben ik ervan overtuigd dat het bedrag van 50 euro netto niet zal volstaan. Er zijn ook tal van andere redenen waarom leerkrachten niet blijven. Vanuit het veld wordt gevraagd om ook daaraan te werken.
Ik zal een ronde doen van de dertien centrumsteden plus Brussel waarbij ik de leerlingen, de ouders, de leerkrachten en de directies afzonderlijk zal ontmoeten.
Wanneer we dit doen voor onderwijs, wat doen we dan bijvoorbeeld voor iemand die in Brussel in een ziekenhuis of in de kinderopvang werkt? Die problemen zijn dezelfde. De precedentswaarde is er ook. Het debat moet dan ook ruimer worden opgevat. De vraag is dan hoe we ervoor kunnen zorgen dat Vlamingen in Brussel willen komen werken en ook liefst komen wonen.
Mevrouw Celis, in het regeerakkoord hebt u gelezen dat we het wonen van Vlamingen in Brussel, waar ze ook werken, willen aanmoedigen. Dat is een van de pistes die ik samen met minister Bourgeois tijdens de komende maanden zal uitwerken.
De voorzitter : Het incident is gesloten.