Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie
Vergadering van 21/04/2009
Vraag om uitleg van de heer Dirk de Kort tot mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, over de stand van zaken in verband met het uitgebreide studiewerk over de problematiek van het sluipverkeer in de zuidoostrand van Antwerpen
De voorzitter: De heer de Kort heeft het woord.
De heer Dirk de Kort: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, over het sluipverkeer in de zuidoostrand van Antwerpen, en meer bepaald in de gemeenten Aartselaar, Edegem, Kontich, Mortsel, Hove, Boechout, Borsbeek, Wommelgem, Ranst en Wijnegem, is al heel wat commotie geweest. Het sluipverkeer heeft een zeer negatieve invloed op de veiligheid, de leefbaarheid en de doorstroming in de regio.
Mevrouw de minister, u startte een dossier op rond deze problematiek, bracht de burgemeesters bij elkaar en gaf opdracht voor de uitvoering van een studie in deze regio. Die studie was bedoeld als pilootproject voor de aanpak van het sluipverkeer in heel Vlaanderen. De startvergadering van de studie vond plaats op 7 februari 2007. Het definitieve eindrapport dateert van 29 oktober 2007.
In dit rapport zijn heel wat voorstellen voor infrastructurele verbeteringen opgenomen. Voor een heikel punt in Edegem bijvoorbeeld, is er de suggestie van een verbinding tussen de N1, de Mechelsesteenweg, met de N171, de expresweg, op de grens Edegem-Kontich. Op bladzijde 77 van het rapport is er ook sprake van een zo noordelijk mogelijke oplossing. Een ander ernstig knelpunt voor alle buurgemeenten van Mortsel, is de doorstroming van het verkeer komende van de Vredebaan/Militaire Baan door Mortsel. Op bladzijde 86 wordt in verband hiermee de ondertunneling of de overbrugging van het kruispunt R11 met de N1 naar voren geschoven.
Vanuit Edegem en de andere gemeenten werden echter nog veel meer suggesties gedaan om de mobiliteit in de zuidoostrand te verbeteren en om het sluipverkeer terug te dringen. In onderling overleg werd een lijst met 65 mogelijke acties opgesteld. In de maanden voor de conclusie van het eindrapport, werd ook veel informatie uitgewisseld met en tussen de gemeentebesturen, onder meer over de diverse subsidiemogelijkheden.
Uit het rapport bleek ook de nood aan een permanente overlegstructuur, een opdracht die de minister op 13 november 2007 toevertrouwde aan het provinciebestuur. De gemeenten worden wel af en toe bijeengeroepen, maar naast het aanleggen van fietspaden gebeurt er eigenlijk niets.
Mevrouw de minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitgebreide studiewerk over de problematiek van het sluipverkeer in de Antwerpse zuidoostrand dat op uw initiatief werd uitgevoerd in 2007 en waarvan in oktober 2007 een definitief eindrapport werd neergelegd? Welke concrete gevolgen worden hieraan gegeven in functie van oplossingen of deeloplossingen voor de uitvoerig in kaart gebrachte problematiek die een zware impact heeft op de leefbaarheid in de regio?
In hoeverre hebt u zicht op het nut en de resultaten van het permanente overleg op het niveau van het provinciebestuur met betrekking tot de problematiek van het sluipverkeer in de zuidoostrand? Welke resultaten heeft dit al concreet opgeleverd of zitten er eventueel aan te komen? Waarom hebt u dit overleg toevertrouwd aan het provinciebestuur als nu zou blijken dat dit buiten het aanleggen van fietspaden weinig tot niets heeft opgeleverd, zodat er nog steeds sprake is van onverminderd sluipverkeer in de zuidoostrand?
In welke mate kan het geleverde studiewerk alsnog dienen als basis of kan het een duidelijke aanzet betekenen voor concrete maatregelen die kunnen worden genomen door de volgende minister van Mobiliteit? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat voorafgaandelijk nieuw studiewerk overbodig is en men vrijwel meteen tot actie kan overgaan?
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de Kort, ook dit is een onderwerp dat de afgelopen jaren - terecht - vaak en veelvuldig werd besproken. Toch zet ik nog een paar puntjes op de i. U sprak van ´omstandig studiewerk´, maar daar is nooit sprake van geweest, en dat was ook zo afgesproken. In het verleden werd over de regio al redelijk wat studiewerk verricht inzake de algemene mobiliteit, maar dat gebeurde niet altijd met het juiste doel voor ogen of met de juiste partners rond de tafel.
Wat ik heb gedaan na een terechte vraag vanuit de regio, is het bij elkaar zetten van de partners, dat zijn de verschillende burgemeesters en schepencolleges van de regio, om nu eindelijk eens de polemiek en de tegenstelling te proberen overbruggen en om samen naar een aantal oplossingen te zoeken. Het studiewerk dat daarvoor gebeurd is, was vooral het samenbrengen van de bestaande gegevens en statistieken zodat er een basis was om te werken aan oplossingen. Die oplossingen werden ook voorgesteld binnen het studiesyndicaat, samen met de stuurgroep van alle betrokken actoren.
Ik zag het ook als mijn opdracht om dit in gang te zetten in die regio, al moet er gezegd worden dat niet alle oplossingen die worden voorgesteld, ook tot mijn bevoegdheid behoren. Daarom werden er andere ministers bij betrokken en zijn het de andere ministers die hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Ik wil u nog eens opsommen wat binnen mijn bevoegdheid de initiatieven zijn die ik sindsdien genomen heb.
Het eerste initiatief betreft fietspaden. Er werd in heel wat extra middelen voorzien tijdens deze legislatuur om fietspaden aan te leggen, niet alleen op gewestwegen, maar ook op gemeentewegen. Die worden eigenlijk te weinig benut, overal, maar zeker en vast in die regio. Door heel gerichte informatiesessies op te richten, is er sindsdien echt vooruitgang geboekt voor het indienen van projecten voor fietspaden in de regio.
Ik heb ervoor gezorgd dat er binnen netmanagement een absolute prioriteit gemaakt is van een aantal buslijnen om in extra bijkomend openbaar vervoer te voorzien in de regio. Het gaat om de buslijnen 130, 140 en 141, die in mei zullen worden opgestart. Ondertussen is ook het studiewerk rond de doorstroming van tramlijn 5 grotendeels afgerond en zal de implementatie binnenkort gebeuren.
Het sluipverkeer is bij uitstek een probleem dat veroorzaakt wordt door vrachtvervoer dat zijn weg zoekt door de regio. Misschien vandaag nog meer, aangezien werken zijn gestart op de E19 ter hoogte van die regio. Daarom heb ik beslist dat het MOZO-gebied het testgebied is waar gestart wordt met de inventaris van de verkeersborden. De resultaten zullen binnen enkele weken beschikbaar zijn. Dit gebied wordt dan ook geselecteerd als testgebied voor het vrachtwagenroutenetwerk, dat ervoor moet zorgen dat vrachtwagens alleen nog maar op bepaalde routes zullen rijden en niet meer op andere sluipwegen.
Een van de belangrijkste oorzaken van sluipverkeer in de regio is de structurele congestie op de E313. Hiervoor is het studiewerk nagenoeg afgerond en moeten verder haalbaarheids- en uitvoeringsstudies opgestart worden. Mijn administratie ondersteunt het Agentschap Wegen en Verkeer in de studie rond gesloten systemen rond de Q8, wat heel wat overlast voor deze gemeenten zou vermijden. De uitvoering van dit studiewerk in daadwerkelijke realisaties op het terrein is veelal een samenwerking tussen diverse administraties en soms ook op verschillende bestuursniveaus.
De stuurgroep, bestaande uit beleidsmakers, wordt voorgezeten door de gedeputeerde van de provincie Antwerpen. Volgens mij is de provincie het meest geschikte niveau, omdat zij het enige tussenniveau is tussen de gemeenten en het gewest dat co?rdinerend kan optreden. Bovendien zorgt ze voor een breder draagvlak bij verschillende bestuursniveaus en kan de provincie desgevallend optreden als scheidsrechter bij discussies. Ik heb ook goede ervaringen bij de rol van de provincie in dit dossier.
Het geleverde studiewerk kan perfect dienen voor het nemen van verdere stappen. De studie sluipverkeer op zich vormt slechts een inventaris van de mogelijkheden die meestal niet of elders onderzocht werden. Opname in dat document betekent niet dat de maatregelen per definitie zinvol zijn en meteen uitgevoerd moeten worden.
Mijnheer de Kort, het is niet duidelijk wat u bedoelt met vrijwel meteen tot actie overgaan, want alle infrastructurele maatregelen hebben een studieparcours te doorlopen, los van de mogelijke ruimtelijkeordeningsplannen, MER´s enzovoort.
Ik verwijs heel graag naar de minister bevoegd voor Openbare Werken, om de nodige initiatieven te nemen op het vlak van openbare werken. Ik zal die met heel veel enthousiasme in de regering steunen.
De voorzitter: De heer de Kort heeft het woord.
De heer Dirk de Kort: Mevrouw de minister, ik hoor vandaag dat u eigenlijk zegt dat het geen studie is. Ik vraag me af wat ik dan eigenlijk in handen heb. Hoe moet dit rapport van 200 bladzijden dan verder worden gebruikt?
Het was een pilootproject, dat voor de eerste keer zou worden toegepast voor de problematiek van sluipverkeer. Ik denk dat het van belang is - want in de methodiek die naar voren wordt gebracht, wordt overleg vooropgesteld - dat niet alleen een onderzoek gebeurt, maar dat vervolgens een projectgroep technisch de knelpunten inventariseert en een stuurgroep ervoor zorgt dat er een consensus van onderuit groeit om samen de mobiliteitsproblemen aan te pakken. Ik dacht dat dat een goede methodiek was. Waarom wordt die vanuit Vlaanderen niet verder opgevolgd, om de zaken mee aan te sturen?
Het antwoord dat nu wordt gegeven, met de verwijzing dat het niet tot uw bevoegdheid behoort als het tot de uitvoering van projecten komt, maar tot de bevoegdheid behoort van de minister van Openbare Werken, is nu net het knelpunt van de voorbije periode. Dat is de verkokering - men noemt dat dan Beter Bestuurlijk Beleid -, waarbij iedereen naar elkaar verwijst als iets niet gebeurt.
Het is een methodiek om in de regio een consensus te laten groeien over een antwoord op het mobiliteitsprobleem en het sluipverkeer. Ik vind het jammer dat die zaken dan niet verder worden opgevolgd.
Mevrouw de minister, naast wat u hebt opgesomd inzake fietspaden en openbaar vervoer, merk ik dat er voor de rest weinig is gerealiseerd. Dat is toch heel spijtig.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, voor de oppositie is dit natuurlijk gesneden brood.
Minister Van Brempt heeft natuurlijk een punt. Zij is bevoegd voor het algemeen mobiliteitsbeleid, maar had daar heel weinig middelen voor, als we abstractie maken van De Lijn.
Mijnheer de Kort, u kunt zich dat wel niet herinneren, maar er werd hier in september 2004 een soort protocolakkoord afgesloten tussen toenmalig minister Peeters en minister Van Brempt. Daardoor is een verkokering opgetreden, die door de regering is goedgekeurd.
Ik stel vast dat er in Antwerpen - en ik heb toch vijf jaar de commissie voor Openbare Werken gevolgd -, op het gebied van openbaar vervoer wel heel wat zaken zijn gebeurd. Ere wie ere toekomt. Maar op het gebied van openbare werken was er een stand still. Zelfs de omlegging van de Krijgsbaan kreeg men niet klaar in Antwerpen, men kreeg de Lange Wapper niet klaar enzovoort.
Ik ben geen socialist en heb ook niets afgesproken met minister Van Brempt, maar op het vlak van openbaar vervoer is er wel veel gebeurd, wat niet het geval is op het gebied van infrastructuur. Mevrouw Van den Eynde heeft hier vijf jaar lang vragen gesteld over het beroemde zuidknooppunt. De tramlijn is verlengd door mevrouw Pira, die iedereen tegen zich kreeg. Er zijn heel wat dingen wel gebeurd, maar op het vlak van openbare werken hebben toenmalig minister Peeters en minister Crevits, mijn vroegere kartelpartners, niets gedaan.
De heer Dirk de Kort: Het is heel duidelijk. De opdracht met een pilootstudie om het sluipverkeer aan te pakken is een methodiek die we in Vlaanderen zullen blijven toepassen. De verdere uitvoering van die opdracht wordt toevertrouwd aan het provinciebestuur. Ik verwacht dan, mevrouw de minister, een antwoord dat meer zegt dan dat er goed werk wordt geleverd aangezien u ook in andere dossiers die ervaring hebt met het provinciebestuur.
Ik verwacht een concreter antwoord. Wat betekent dat dan buiten die fietspaden en het openbaar vervoer? Welke consensus is er gegroeid om de knelpunten in de regio inzake het sluipverkeer op te lossen? Wat staat er op de lijst, zodat er verder kan worden gewerkt aan daadwerkelijke actiepunten?
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Mijnheer de Kort, ik wil samen met u eens deftig stellen wat de voorgeschiedenis is van dit dossier. Ik was niet van plan scherp te zijn, maar ik zal het dan toch maar zijn, want u daagt mij ontzettend uit.
In het begin van deze legislatuur, na een jaar ongeveer, heb ik razende burgemeesters op mijn kabinet ontvangen. Er was een sp.a-burgemeester, een groene en een Open Vld´er, maar de meesten waren van CD&V-signatuur. Alle burgemeesters die voor mij zaten, hadden een terechte vraag. Naar aanleiding van de heraanleg van de Antwerpse ring, en daar is heel veel uit voortgesproten, hebben we veel flankerende maatregelen genomen. ´We´, want ik heb het ook over mijn voorganger op Mobiliteit en Openbare Werken - die bevoegdheden vielen toen gelukkig nog samen.
Een van mijn eerste acties als minister was om dat op het vlak van openbaar vervoer te continueren. Eén regio heeft erg geleden van de heraanleg van de Antwerpse ring: de zuid- zuidoostrand van Antwerpen. Dat is nooit meer goed gekomen. Daar is heel veel sluipverkeer. Dat is een zeer complexe problematiek. Ik heb toen gezegd, ook al heb ik een groot deel van de bevoegdheden niet in handen, dat ik tot mijn grote spijt geen wegen kan aanleggen. Dat spijt ook mijn collega, ik denk dat er een consensus is dat die twee bevoegdheden opnieuw bij elkaar moeten komen. Ik kan geen wegen aanleggen, maar ik zag het toch als mijn opdracht om als minister van Mobiliteit een goede methodiek te vinden om deze zeer complexe problematiek op te lossen. Het gaat over afspraken die gemeenten moeten maken over tonnagebeperking, over fietspaden die grenzen overschrijden, over nieuw openbaar vervoer en over nieuwe infrastructuur. Dat moet allemaal samen, liefst in een geïntegreerde visie. Ik zag het als mijn opdracht om dat mee te ondersteunen, ook al was het een ruime interpretatie van mijn bevoegdheid.
Ik heb ook gezegd dat ik dat wil trekken, maar het moet regionaal zijn beslag krijgen. De minister van Mobiliteit moet dat niet in alle regio´s in Vlaanderen doen. Ik wil dat in deze pilootregio trekken. Dat is de pilootfase van dit project. Ondertussen wordt eenzelfde methodiek toegepast in Duffel en Lier. Nu is men aan het overleggen in Vlaams-Brabant om ook daar die methodiek toe te passen. Dat gebeurt nu allemaal onder de begeleiding van de provincie. De provincie zal die methodieken in de toekomst toepassen.
De Vlaamse minister van Mobiliteit kan dat blijven ondersteunen, ook financieel. Dat moet kunnen, maar de minister moet dat niet trekken, de provincie moet dat trekken. Ik heb mij dit aangetrokken omdat dit een volledig nieuw terrein was. Dat is wat voor u ligt. Dat is geen nieuw studiewerk, dat is een inventaris van alle problemen, alle beschikbare statistieken, alle voorgaande analyses. En daaruit is een batterij van maatregelen voortgekomen. Daar moet ook nog politieke prioriteit aan worden gegeven. Daarvoor werd die stuurgroep opgericht. De gedeputeerde moet dit co?rdineren.
In de korte termijn die mij nog restte na die studie heb ik mijn eigen bevoegdheden opnieuw maximaal geïnterpreteerd om te kunnen doen wat mogelijk was voor die regio, op het vlak van openbaar vervoer, het vrachtwagennetwerk, enzovoort. Ik heb voor wat betreft de stuurgroep elke keer opnieuw gevraagd of het kabinet van Openbare Werken aanwezig wilde zijn, participeren, mee beslissingen nemen. Ik heb daar heel weinig activiteit gezien. Ik heb dat nooit hardop gezegd. Maar nu moet u mij niet komen verwijten dat er op het vlak van openbare werken te weinig is gebeurd. Ik kan dat niet doen, dat is niet mijn bevoegdheid.
Waar ik het toch kon, heb ik gedaan wat ik dacht dat nodig was voor die regio. Toen er de discussie was over de luchthaven van Deurne en de uitbreiding van het bedrijventerrein daar, heb ik er echt mijn voet voor gezet, tot ik garanties had, onder meer over de aanpak van de zwarte punten op de R11. Dat is nochtans niet mijn bevoegdheid. Ik heb toen in de regering gesteld dat dit nooit zou passeren als er geen harde afspraken over kwamen. Ik doe voor die regio dus alles wat ik kan.
De heer Dirk de Kort: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik blijf op mijn honger inzake de vraag wat het nut is en wat de resultaten zijn van het permanent overleg, en welke terugkoppeling u hebt gekregen van het provinciebestuur. Daar heb ik nog altijd geen antwoord op gekregen.
Minister Kathleen Van Brempt: Die mensen doen hun werk heel consciëntieus. Zij spreken over de maatregelen. Ik heb u een opsomming gegeven van alle maatregelen die ik heb genomen. Die passeren daar allemaal. Voor het overige denk ik dat die stuurgroep misschien wat meer moet lobbyen bij een ander kabinet.
De heer Marc van den Abeelen: Mijnheer de Kort, het grote probleem, en ik ken het vrij goed, is dat die provinciale stuurcommissie geen bevoegdheid heeft. Het probleem is dat die gemeenten niet mee willen.
Ik kan u een oplossing bieden voor het sluipverkeer. Je moet maar één baan knippen - en burgemeesters weten wat dat betekent, banen knippen. Spijtig genoeg ligt die baan op het grondgebied van twee gemeenten. De provincie heeft niet de macht, hoewel zij het wel heeft geprobeerd, om die gemeente te verplichten om bijvoorbeeld de tonnage boven de 3,5 ton te beperken. Aartselaar is voorstander, de andere gemeente wil niet om welke duistere reden ook.
Dat zou de oplossing zijn. Spijtig genoeg kan de provinciale sturingscommissie daar niets over zeggen. Als er onenigheid is tussen gemeenten, bestaat er geen enkele beroepsmogelijkheid om dat af te dwingen. Dat is een van de problemen. En dan is er ook nog het talmen met onteigeningen. Dat is ook een zeer groot probleem.
De voorzitter: Het incident is gesloten.