Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 26/03/2009
Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de uitbreiding van het Zwin
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: Mevrouw de minister, op 13 maart heeft de Vlaamse Regering een principiële beslissing genomen over de uitbreiding van het Zwin. Deze uitbreiding zou erop gericht zijn de problematiek van de verzanding van het Zwin tegen te gaan en te voorzien in voldoende natuur in de Scheldedelta. Op basis van het recente project-milieueffectrapport (project-MER) komt er een uitbreiding met 120 hectare.
Er wordt gesteld dat de Vlaamse Regering gekozen heeft voor het scenario met het kleinste verlies aan landbouwgrond. In dit MER werd evenwel het door de lokale landbouwvertegenwoordigers voorgedragen alternatief, met name uitbreiding van het Zwin via afgraving van de ´Kleyne Vlakte´, niet in aanmerking genomen en zelfs niet grondig onderzocht. In dit alternatief zou er nog veel minder landbouwgrond verloren zijn gegaan.
De volgende fase zou nu bestaan uit de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) met een daaraan gekoppeld plan-MER. In dit GRUP zouden de definitieve contouren vastgelegd worden van de werkzaamheden, evenals de locatie van de dijk. Er zou nog extra compensatie nodig zijn omwille van een habitat die in het gebied verloren gaat. Daarbij zou in de eerste plaats gedacht worden aan het gebied Isabellafort.
Tegelijk met de opmaak van dit GRUP zouden nu al verwervingsoperaties plaatsvinden, met het oog op de inrichting van het gedeelte van de Willem-Leopoldpolder dat opgegeven moet worden en met het oog op grondruil. Voor de betrokken landbouwers zou er een flankerend beleid gevoerd worden. Op die manier zouden de gevolgen van het verlies van landbouwgrond opgevangen worden. We hebben ook vernomen dat de naburige landbouwgronden aan waarde zouden verliezen door de verzilting ervan.
Mevrouw de minister, waarom werd het door de landbouw naar voren geschoven alternatief niet in aanmerking genomen?
Hoe komt het dat het exacte tracé van de dijk nog niet is bepaald? Wat zijn hier de randvoorwaarden, en wanneer wordt er duidelijkheid verschaft?
Waarom moet er nog eens extra compensatie komen voor habitat die verloren gaat, als er op diezelfde plaats een andere habitat gecreëerd wordt die ook nodig is voor de Habitatrichtlijn? Indien die compensatie al nodig is, waar zal ze dan plaatsgrijpen?
Hoe zit het met de verwervingen, de grondenbank en het flankerend beleid?
Hoe kan de verzilting van de naburige landbouwgronden vermeden worden?
De voorzitter: De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: We hebben hier opnieuw te maken met een typisch staaltje van CD&V-hypocrisie. Enerzijds hebben we een CD&V-minister die blijkbaar tot de groenere vleugel van haar partij behoort en de beslissing neemt. Anderzijds is er de heer Verfaillie die voor de galerij een vraag stelt waarbij hij probeert de belangen van de landbouwers te verdedigen.
Mijnheer Verfaillie, ik ben op bezoek geweest bij de mensen die getroffen worden door de beslissing. De beslissing die officieel genomen werd, was al veel langer bekend. Toen hebben we u niet gehoord. Eenmaal de beslissing genomen is, komt u hier met een vraag.
De vraag van de heer Verfaillie is inhoudelijk correct natuurlijk. De uitbreiding van het Zwin heeft als eerste doelstelling de uitbreiding van de estuariene natuur. Het is trouwens een compensatie voor het Scheldedossier, waar we in principe al tegen zijn.
In heel het dossier werd gedurende jaren op geen enkel moment rekening gehouden met de verzuchtingen van de landbouwers. Er werd de indruk gewekt dat er een inspraakprocedure was. Men mocht een alternatief voorstellen, maar bij mijn weten werd dit alternatief niet au sérieux genomen en zelfs nooit grondig onderzocht. Ik wil er trouwens op wijzen, mijnheer de voorzitter, dat dit alternatief gesteund werd door de Boerenbond.
De beslissing is genomen. De vraag is inderdaad hoe het zit met het flankerend landbouwbeleid. Hoe zit het met de lege doos van de Grondenbank? Er wordt gezegd dat er een mogelijkheid is via de Grondenbank, maar iedereen in deze commissie weet dat het voorlopig nog een lege doos is.
Hoe zit het met de kostprijs? Er is een bepaald bedrag vooropgesteld, maar de werken zullen ongetwijfeld enkele jaren duren, waardoor ook de kostprijs zal stijgen. Is daar enig zicht op?
Hoe zit het met de toegankelijkheid? Men gaat de natuur uitbreiden en er een omheining rond zetten om er niet in te komen.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mijnheer de voorzitter, ik heb nog enkele bijkomende vragen.
We hebben inderdaad de regeringsbeslissing. Ik ga daar niet dieper op in. Het is dus 120 hectare, waarvan akte.
Ik wil in de eerste plaats nog eens de duurzaamheid van de oplossing onderstrepen. Een aantal heel bekende kustmorfologen - en ik ben zelf geograaf van opleiding en heb behoorlijk wat kustmorfologie in mijn jonge jaren mogen doornemen - zetten vraagtekens bij de duurzaamheid van de oplossing. Op relatief korte termijn zal het nieuwe Zwin dezelfde verschijnselen vertonen als het oude: er zullen serieuze verzandingsproblemen ontstaan.
Wat met de ruilgronden? Er is gesproken over die mogelijkheid. Ik denk dat het Agentschap voor Natuur en Bos voor de co?rdinatie zal instaan, om daar de nodige aandacht aan te geven. Ik had graag geïnformeerd wat de stand van zaken is.
Ook over de compensatie van de getroffen landbouwers en over de pachtgronden zou ik graag duidelijkheid krijgen over wat zal gebeuren. Mevrouw de minister, inzake de hoogte en de ligging van de nieuwe dijk heb ik vernomen dat u ter plaatse bent geweest. Waarschijnlijk meerdere keren, maar ik heb in ieder geval weet van een keer in mei 2008, toen u met de heer Mommerency van de Boerenbond en adjunct-dijkgraaf de heer D´Hondt ter plaatse bent geweest om de streek te bezoeken. Dat siert u en dan kan men inderdaad goed overwegen beslissingen nemen. Maar toen hebt u ook duidelijk gezegd dat u geen voorstander was om een dijk te maken zoals de Deltadijk, dat wil zeggen tien meter hoog. Dat is vanuit landschappelijk oogpunt zeker niet aangewezen in een open polderlandschap. U acht een dijk noodzakelijk, en ik vind dat ook, maar die zou moeten passen in het landschap. Dat hebt u daar uitdrukkelijk gesteld. Ik zou graag weten hoe het daarmee staat.
Binnen het gebied ligt 23 hectare natuurgebied. De vraag is of dat gecompenseerd moet worden. Ik heb het over de Dievegatkreek in het gebied. Als dat gecompenseerd zou moeten worden, waar dan precies? Ik hoor dat dat ter hoogte van het Isabellafort zou zijn, maar ik wil erop wijzen dat precies de zone van het Isabellafort nog niet lang geleden rechtszekerheid heeft gekregen via een ruimtelijk plan. Voor de mensen die daar wonen, is een duidelijk toekomstperspectief geschetst en men heeft zich daarop gealigneerd. Als ik nu hoor dat precies daar bijkomende compensatie gezocht zou worden, vind ik dat inzake rechtszekerheid geen juiste piste.
De Willem-Leopoldpolder zelf heeft een belangrijke erfgoedwaarde, maar ik ga daar niet meer verder op in. Ook inzake ankerplaatsen rijzen een aantal vragen.
We spreken nu allemaal over de uitbreiding van het Zwin met 120 hectare, maar in het Zwin zelf doen zich al geruime tijd problemen voor inzake baggeren, zandvangen die niet optimaal werken en fauna en flora die niet meer hetzelfde zijn als een tijd geleden. Ook daar zijn verschuivingen in de biotoop. Ik zou graag weten welke acties daar worden ondernomen.
Ik volg de heer Sintobin wat betreft het recreatief medegebruik. Wat zal gebeuren rond fiets-, wandel- en ruiterroutes?
Ik heb nog eens het internationaal milieueffectenrapport over de structurele maatregelen voor het duurzaam behoud en de uitbreiding van het Zwin als natuurlijk intergetijdengebied gelezen. Er staan daar een aantal heel interessante elementen in, waarvan ik er één nu wil onderstrepen: de verzilting van de aanliggende poldergronden. Ik heb dat ook al gezegd tijdens een vorige uiteenzetting, maar er staat zwart op wit dat in alle alternatieven de verzilting van de omliggende poldergronden effectief een groot probleem zal zijn. Men is niet duidelijk over de zoetwaterbel onder de duinen. Sommigen zeggen dat er daar een probleem zou zijn inzake verzilting en andere niet.
Ook over de agglomeratie Knokke-Heist zijn er tegengestelde geruchten. De ene zegt dat het erg is en de andere zegt dat het niet erg is. Maar iedereen is ervan overtuigd dat de verzilting van de aanliggende poldergronden wel degelijk een probleem wordt. Alle rapporten zeggen dat. Ook daarvoor had ik graag geweten welke acties worden ondernomen.
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, omdat de heer Sintobin zich een beetje kritisch opstelt, wil ik in de eerste plaats verwijzen naar de vraag om uitleg die nog niet zo lang geleden, op 5 maart 2009, werd gesteld door de heer Van Nieuwkerke. Hij heeft toen bijna emotioneel gepleit voor het 180 hectarescenario. Ik heb toen mijn standpunt heel duidelijk uiteengezet over de aanpak van het dossier. Ik zal dat antwoord niet herhalen, want ik heb toen, dat was nog voor de regering een beslissing heeft genomen, heel duidelijk geschetst waar we ons bevonden en op welke manier de beslissing tot stand zou komen.
Mijnheer Verfaillie, in het kennisgevingsdossier betreffende de project-MER voor het duurzaam behoud en de uitbreiding van het Zwin, dat in februari 2007 voor iedereen ter inzage werd gelegd, werden door de initiatiefnemer twee alternatieven voorgesteld. Alternatief 1 is een uitbreiding met 120 hectare van de Willem-Leopoldpolder. Alternatief 2 is een uitbreiding van 180 hectare van de Willem-Leopoldpolder.
Via inspraak en de grensoverschrijdende MER-commissie werden daar nadien nog drie extra alternatieven aan toegevoegd, waaronder een uitbreiding in het oostelijke Nederlandse deel van de Willem-Leopoldpolder en de Kleyne Vlakte ten westen van het huidige Zwin in Vlaanderen. Dat was alternatief 3 en dat was ook het alternatief dat door de plaatselijke landbouwers naar voren werd geschoven. Er was ook een uitbreiding van het Zwin via gecontroleerd getij voor 120 hectare, dat was alternatief 4, en voor 180 hectare, dat was alternatief 5.
Het door de landbouw aangedragen alternatief werd technisch verder uitgewerkt, samen met de indieners van dit voorstel, en nadien ook onderzocht.
De vijf alternatieven werden getoetst aan de technische haalbaarheid en aan de dubbele doelstelling van het project, met name het duurzaam behoud en de uitbreiding van het Zwin als natuurlijk intergetijdengebied, teneinde enkel technisch valabele alternatieven mee te nemen in het verdere onderzoek van het MER.
Op basis van de hydrodynamische en morfologische berekeningen werd vervolgens in het MER geconcludeerd dat alle alternatieven, behalve alternatief 3, een oplossing bieden om de verzanding op langere termijn tegen te gaan. Bij alternatief 3 zal er, omdat de Kleyne Vlakte te hoog gelegen is, geen volledige overstroming met zeewater mogelijk zijn, met een sterk verminderde kans tot geul- en schorontwikkeling tot gevolg. De doorlaatconstructie naar de Kleyne Vlakte en de sifon naar het Nederlandse deel van de Willem-Leopoldpolder beperken de ruimte voor natuurlijke dynamiek. Het areaal slikken en schorren neemt eerst weliswaar toe, maar op langere termijn wordt er geen of weinig natuurlijk intergetijdengebied in deze uitbreidingen verwacht. Men kwam dus tot de conclusie dat alternatief 3 niet voldoet aan de dubbele doelstelling, zijnde het tegengaan van de verzanding en het creëren van estuariene natuur.
Aangezien het alternatief niet voldoet aan deze doelstellingen, werd in de voortoets beslist om dit niet verder te onderzoeken. Die onderbouwde beslissing werd ter goedkeuring voorgelegd aan de dienst MER en die is daarmee akkoord gegaan. Bovendien bleek alternatief 3 ook vanuit het standpunt van het onroerend erfgoed niet verenigbaar met de bescherming als landschap van het Vlaams natuurreservaat ´De Zwinduinen en -polders´ waarvan de Kleyne Vlakte deel uitmaakt. Dit zijn dus twee redenen waarom alternatief 3 na het onderzoek na kennisgeving niet verder onderzocht werd.
In het project-milieueffectrapport werden een aantal grote alternatieven onderzocht. Het exacte dijktracé werd daarin nog niet bepaald, teneinde toe te laten, na de keuze van alternatief door de Vlaamse Regering, een zo gedragen mogelijk dijktracé uit te werken. We zitten hier een beetje met de kwestie van de kip of het ei. We moeten een principiële beslissing nemen over het scenario om vervolgens al de rest te kunnen uitwerken. Zolang die beslissing er niet is, kunnen we niet beginnen met ruilen en zo meer. Men moet eerst starten om daarna de hele procedure te doorlopen en dat is wat we nu hebben gedaan. Er moet dus rekening worden gehouden met - en ik ben daar absoluut voorstander van - een aantal belangrijke elementen zoals perceelsgrenzen, en we moeten ons daarbij afvragen hoe we die zo goed mogelijk kunnen respecteren, met specifieke inrichtingsmaatregelen en dergelijke. Dat zijn zaken die, nadat het scenario is gekozen, nog verder uitgewerkt moeten worden.
De exacte bepaling van het tracé van de nieuw aan te leggen dijk, zal geen megagrote veranderingen aanbrengen aan wat in het MER werd aangebracht. Het zal evenmin zo zijn dat een beetje veranderen aan het dijktracé, grote veranderingen op de milieueffecten met zich zal meebrengen. We kunnen daar dus wel nog wat mee spelen, maar natuurlijk mogen we geen al te drastische dingen doen.
Het ontwerp van inrichtingsplan wordt nu verder uitgewerkt en zal in de komende maanden een definitieve vorm krijgen. Er zal daarover ook veel overleg zijn, want het is niet omdat ik er één keer ben geweest dat het gedaan is: er zal verder overleg zijn.
Het tracé van de dijk is, ruw geschetst, al grotendeels bepaald. De precieze grondinname hangt nog af van de waterbouwkundige randvoorwaarden voor de 120 hectare effectieve estuariene natuur. Ik heb dit altijd gezegd, ook naar aanleiding van de vraag om uitleg van een paar weken geleden, want wat mij betreft moeten we proberen om zo veel mogelijk natuur in die dijk te krijgen. Het is immers een uitdrukkelijke vraag om zo zuinig mogelijk met de natuur om te springen. Dit moet nu nog in detail worden uitgewerkt.
De afbakening van de speciale beschermingszones, Vogel- of Habitatrichtlijngebieden, samen het netwerk Natura 2000, is gebaseerd op het voorkomen van specifieke habitattypen en leefgebieden van specifieke soorten en is gebeurd op het moment waarop de afbakening moest gebeuren. Het Vlaamse deel van het Zwin en de Willem-Leopoldpolder zijn niet alleen Habitatrichtlijngebied, maar zijn ook aangewezen als het Vogelrichtlijngebied ´Het Zwin´. Door de uitbreiding van het Zwin in de Willem-Leopoldpolder zouden - ik spreek in de voorwaardelijke wijs - er nu broedgebieden verdwijnen, met name rietland, voor twee beschermde vogelsoorten: de bruine kiekendief en de blauwborst. Ook zou er foerageergebied verdwijnen voor een - in internationaal belangrijke aantallen voorkomende - trekvogel zijnde de kolgans. De optelsom van de oppervlakten van de habitattypes die voor deze soorten van belang zijn en die door de landinwaartse verplaatsing van de dijk verloren zouden gaan, zou ongeveer 14 hectare bedragen.
Dit verlies lijkt significant. Om in regel te zijn met de Vogelrichtlijn zou naar compensatie moeten worden gezocht. Dat wordt nu mooi in kaart gebracht. Over de precieze locatie van deze compensatie is er nog geen beslissing genomen. Ik ben daar zeer duidelijk over. Alleszins is het, wat mij betreft, ik zeg het nog eens, de bedoeling om, wat die compensatie aangaat, zo zuinig mogelijk om te gaan met de ruimte in het gebied, vermits de innames die nu gebeuren al zeer ingrijpend zullen zijn.
In januari 2007 werd een Landbouweffectenrapport (LER) opgemaakt door de Vlaamse Landmaatschappij (VLM). Daaruit blijkt dat door uitbreiding van het Zwin met 120 hectare, de productieve oppervlakte afneemt met 86 hectare. Volgens dit LER zouden zes op de tien getroffen landbouwbedrijven een voorkeur hebben voor grondcompensatie. Om die reden is er een vraag ontstaan naar 65 hectare ruilgrond. Veel gronden worden bovendien gepacht. Een flankerend beleid voor de landbouw is dus noodzakelijk.
De initiatiefnemer, de afdeling Kust, sloot een overeenkomst af met de Vlaamse Landmaatschappij voor de aankoop van de gronden onder de nieuw aan te leggen dijk. Een gelijkaardige overeenkomst zal worden afgesloten tussen het Agentschap voor Natuur en Bos en de VLM voor de aankoop van de resterende gronden. Nu de Vlaamse Regering een alternatief heeft gekozen, kunnen de onderhandelingen voor aankoop met eigenaars en pachters starten. Dat kon niet voor we een keuze gemaakt hadden. Dat betekent dat het flankerende beleid nu pas van start kan gaan. Dat beleid, dat ook in het kader van het Sigmaplan wordt toegepast, zal ook hier van toepassing zijn.
Tijdens het onderzoek naar de milieueffecten werd vastgesteld dat er onvoldoende inzicht is in de mate van de verzilting en de gevolgen voor de landbouw. Daarom werd beslist een grondwaterstudie te laten uitvoeren die de mogelijke verzilting in het achterliggende gebied grondig en volledig onderzoekt, en ook nagaat op welke wijze een aangepast zoetwaterbeheer de verzilting van het grondwater in de omliggende landbouwgebieden kan mitigeren. De resultaten van die studie, samen met een aantal aanbevelingen voor milderende maatregelen, zullen in de plan-MER-procedure worden geïntegreerd. De effecten komen daar uiteraard mee in.
We weten nu al dat infiltratie van zoet water ervoor zorgt dat de zoetwaterlaag bovenop het verzilte grondwater in stand gehouden wordt en voldoende tegendruk levert tegen de zoute kwel. Ook het efficiënt opvangen en afvoeren van die zoute kwel door middel van dieper gelegen grachten behoort tot het zoetwaterbeheer. De huidige Willem-Leopoldpolder paalt aan de zeewerende internationale dijk, en nu komt in de Willem-Leopoldpolder ook al zilt grondwater voor maar landbouw is er nochtans mogelijk. In het landbouwgebied beschermen drainagegrachten de wortelzone van de bodem tegen het zilte water van de ondergrond. Het zoute water komt naar boven ter hoogte van de drainagegrachten, tussen de grachten bevindt zich altijd een zoetwaterbel. Men gaat daar dus op een fatsoenlijke wijze mee om. Enkel onder de grachten is het grondwater zout, maar in terreingedeelten waar gewassen staan, is dat niet het geval. Hoe dan ook worden de resultaten van de grondwaterstudie opgenomen in de verdere uitwerking van het project, waardoor er meteen ook milderende en gepaste inrichtingsmaatregelen kunnen worden getroffen.
Op het vlak van recreatie moeten wandelingen of begeleide wandelingen in het moerasgebied mogelijk zijn. Er moet een vrije en veilige wandellus komen. Daar bestaan mooie plannen voor. Dat is trouwens ook in de rest van het Zwin zo. Er geldt een bepaald regime. Er zijn regels voor wat kan en niet kan. Het blijft natuurgebied. Er zal nog heel wat overleg plaatsvinden, zeker ook met de lokale besturen en de beheerders.
De voorzitter: De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie: Ik dank u voor uw antwoord, mevrouw de minister. Ik ben zeer tevreden over uw laatste uitspraak, dat de lokale besturen betrokken partij zijn. Ik vind de lokale besturen nog altijd het belangrijkste beleidsniveau in Vlaanderen. Ik ben blij dat er maximale informatie en inspraak zal zijn.
Ik ben economist van opleiding. Als men begint met technische termen, moet ik er de dikke Van Dale bij nemen. Ik geloof dat u de belangen van de landbouw zult proberen te vrijwaren. Ik denk dat we op dat vlak volledig op dezelfde golflengte zitten. De landbouw is immers een volwaardige economische sector. We moeten die sector alle kansen bieden om zich in zo positief mogelijke omstandigheden te kunnen ontplooien. Mevrouw de minister, ik heb begrepen dat de Vlaamse Regering heeft gekozen voor het scenario van het minste grondverlies. Ik kan alleen maar appreciëren dat u inspanningen hebt gedaan ter zake.
Mijnheer Sintobin, het is natuurlijk heel gemakkelijk om hier te roepen, maar u moet zelf op lokaal, provinciaal of Vlaams vlak geen enkele verantwoordelijkheid op zich nemen om te werken aan de toekomst. (Opmerkingen bij het Vlaams Belang)
Mevrouw de minister, ik ben dus relatief tevreden. Men mag nooit zeer tevreden zijn. Ik ben tevreden met uw antwoord dat u de lokale besturen zult betrekken bij het overleg en dat u de belangen van de landbouw zo veel mogelijk zult vrijwaren.
De voorzitter: Ik wil nog even opmerken, om kritiek te vermijden, dat dit opnieuw op de commissieagenda is gezet omdat er een nieuw feit is, met name de beslissing van de Vlaamse Regering.
De heer Sintobin heeft het woord.
De heer Stefaan Sintobin: Mijnheer de voorzitter, het verhaaltje van de heer Verfaillie over verantwoordelijkheid nemen en zo wordt enigszins een grijsgedraaide plaat. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
De kwestie is: bent u wel of niet voor de principebeslissing van de Vlaamse Regering? Ik hoor dat CD&V en de heer Verfaillie de natuur en het onroerend erfgoed voorrang geven op de belangen van de landbouwers. Wij doen dat niet. Mijnheer Verfaillie, de cruciale vraag is natuurlijk of de uitbreiding van het Zwin op termijn een oplossing zal zijn - zoals de heer De Klerck heeft gezegd - voor de verzanding. Wij vrezen van niet.
Mevrouw de minister, hoe ziet het kostenplaatje eruit? Daar heb ik eigenlijk niets over gehoord.
De voorzitter: De heer De Klerck heeft het woord.
De heer Patrick De Klerck: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat de kip haar ei heeft gelegd, maar mijn vraag is nu: hoe lang zal de broedperiode duren? Wat is de timing voor een aantal van die zaken, bijvoorbeeld van die flankerende maatregelen die toch heel breed zijn?
Ik ben blij dat u stelt dat het precieze dijktracé nog niet bepaald is en dat er voldoende overleg en inspraak mogelijk zal zijn. Ik hoop dus dat er zal worden geluisterd naar de lokale actoren. Ik heb gehoord dat bij die 65 hectare ruilgronden de pachtgronden inbegrepen zijn. Ook dat stelt me tevreden.
Wat de compensatie betreft, hebt u het over 14 hectare. Ik had 23 hectare horen noemen, dus ik kan me zeker verzoenen met 14 hectare, zij het dat er inderdaad een stuk rietland zou verdwijnen, maar ook dat er foerageergebied voor de kolganzen zou verdwijnen. Mevrouw de minister, ik kan u verzekeren dat er in de omgeving nogal wat foerageergebieden voor kolganzen aanwezig zijn. Er zijn daar trouwens al diverse parlementaire vragen over gesteld, want er waren nogal wat problemen ter zake. Wat dat aspect betreft, heb ik mijn bedenkingen.
Ik vind het echter vooral belangrijk dat u hier ook uitdrukkelijk hebt gesteld dat die compensatiezone van het Isabellafort een van de opties is die voorligt, maar dat het absoluut nog geen zekerheid is. Er moeten nog een aantal alternatieven worden onderzocht. Het stemt me tevreden dat er eerst een weloverwogen beslissing zal komen, voor men aan de pers meldt welk gebied het zal zijn.
Tot slot ben ik zeker gelukkig dat er ook een grondwaterstudie komt in functie van de verzilting. Dat element is immers daadwerkelijk op diverse plaatsen aanwezig. Het kan niet worden genegeerd. Ik ben blij dat ook ter zake een uitvoerige studie zal gebeuren.
De voorzitter: De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke: Ik zal mijn argumenten van de vorige maal niet herhalen.
De voorzitter: De minister heeft al naar uw eerdere vraag om uitleg verwezen.
De heer André Van Nieuwkerke: Ik zal me ook niet inlaten met particuliere belangen. Ik wil enkel nogmaals onderstrepen dat ik me er enigszins tegen mijn zin bij neerleg dat men heeft gekozen voor die 120 hectare, terwijl men de keuze had tussen 120 en 246 hectare. Onze kleinkinderen zullen vinden dat dit toch wel een gemiste kans is geweest. In het algemeen blijf ik er immers bij dat de uitbreiding van het Zwin ook voor de kust en het hinterland, voor de tewerkstelling en de aantrekkingskracht, enorm belangrijk is. Ik wil er ook op wijzen dat er een verdrag met Nederland is. Ten slotte wil ik erop wijzen dat ook de landbouw daarin kan worden betrokken, met een aantal beheersmaatregelen.
Ik bekijk het positief, uiteraard ook vanuit ecologisch oogpunt, maar ook vanuit toeristisch-economisch oogpunt. Ik vind het des te jammer dat wordt gedaan alsof er iets vreselijks gebeurt met het Zwin. Dat is de perceptie die ik soms heb in heel deze kwestie. Ik weet niet of het goed is dat mooie verhaal zo te verkondigen. Ik kan begrijpen dat er een aantal weerstanden zijn, maar ik denk dat er voor de streek, voor de tewerkstelling en de aantrekkingskracht, meer positieve dan negatieve punten zijn.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mevrouw de minister, ik heb u horen spreken over de verzilting. Er zou al een grondwaterstudie naar de verzilting lopen. Wie voert die studie uit? Dat antwoord hoef ik niet vandaag te hebben, maar naar aanleiding van de hoorzitting over het Schipdonkkanaal hebben we hier professor Meire van de Universiteit Antwerpen op bezoek gehad. Ik moet zeggen dat zijn betoog over het Schipdonkkanaal schrikwekkend was. Volgens mij is de verzilting die optreedt in het kader van heel de problematiek van het Zwin, gelijkaardig. Ik wou alleen maar weten wie die studie uitvoert. Is dat het Waterbouwkundig Laboratorium van Borgerhout of is dat een of andere professor?
De voorzitter: Het antwoord kan u later worden bezorgd. Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer Peumans, er is nu al zout water in die ondergronden en toch kan men er perfect landbouwactiviteiten uitvoeren.
De heer Jan Peumans: Professor Meire had daar een andere opvatting over, mevrouw de minister.
Minister Hilde Crevits:? Stellingen zijn stellingen. Daar kan het anders zijn. Het onderzoek dat nu wordt gevoerd, onderzoekt de manier waarop je door een herinrichting de problemen kunt opvangen en vermijden. Ik heb het verslag gelezen, u moet zich daarover geen zorgen maken. Wij zijn al zeer goed in het oplossen van een aantal problemen. Wij moeten er ook hier voor zorgen dat de landbouwactiviteit goed kan worden voortgezet, maar dat anderzijds ook de uitbreiding van het Zwin op een goede manier kan worden gerealiseerd. Wij moeten die twee zaken proberen te verzoenen.
Ik zal uitzoeken wie met die studie belast is. Ik heb nu die praktische informatie niet bij. Het zou kunnen dat het hetzelfde bureau is als het bureau dat met de plan-MER bezig is. Maar ik weet het niet.
Mijnheer Van Nieuwkerke, ik had verwezen naar uw vraag om uitleg van enkele weken geleden en naar de spanning die er was tussen de roep om minder en de roep om meer. Je moet proberen te komen tot een gedragen oplossing die ervoor zorgt dat je een realiseerbaar en haalbaar en voor de regio draaglijk uitbreidingsscenario hebt. Dat is moeilijk. Ik heb met de landbouworganisaties gesproken. Ik weet zeer goed wat hun standpunt daarover was. Maar ik heb ook met de lokale besturen gesproken. Ik was trouwens zeer blij met de reactie van Knokke-Heist onmiddellijk nadien. Zij zagen in het recreatieve een enorme kans. Wij moeten nu zeer zorgvuldig voortwerken aan dit dossier en onderzoeken hoe we tot een goede realisatie kunnen komen.
De kostprijs wordt voorlopig geschat op 30 miljoen euro. Er wordt rekening gehouden met 10 miljoen euro voor de dijkaanleg, 4 tot 6 miljoen euro voor de verwervingen, tot 6 miljoen euro voor de inrichting. Dan moet je ook nog zorgen voor de toegankelijkheid en varia. Al die cijfers geef ik u onder voorbehoud. Die waterstudie zal namelijk nog een aantal flankerende maatregelen met zich meebrengen. Wanneer de Grondenbank werkt, moet je ook rekening houden met de grondprijzen. De inschatting is er een op vandaag. Ik kan hierop natuurlijk nog geen definitief prijskaartje kleven.
Tot slot: deze beslissing is genomen door de hele Vlaamse Regering. De kip heeft een mooi ei gelegd, nu moeten we het zeer zorgvuldig uitbroeden. Ik hoop, mijnheer Van Nieuwkerke, dat we binnen een paar generaties kunnen zeggen dat het een zeer geslaagde operatie is geweest en dat het Zwin niet alleen goede natuur is maar ook in toeristisch-recreatief opzicht een prachtige trekpleister, niet alleen voor de vogels, de fauna en de flora, maar ook voor de vele mensen die van dat gebied kunnen genieten.
Mijnheer Verfaillie en mijnheer Sintobin, ik hoop ook dat een en ander geen impact zal hebben op de landbouw die er nog kan zijn en die er uiteraard ook nog zal zijn in de toekomst. Ook daar zal achteraf blijken dat het een goede keuze en een goede oplossing is geweest. Je kunt dat jammer genoeg nu wel denken, maar echt weten kan pas achteraf.
De heer Jan Verfaillie: Mevrouw de minister, ik dank u nogmaals voor uw uitvoerige antwoord. Mijn visie is zeer duidelijk: elke vierkante meter, elke hectare landbouwgrond die verloren gaat, is een vierkante meter, een hectare te veel. (Opmerkingen)
Als ik hier de discussie hoor tussen de ene partij die zegt dat het allemaal veel te veel is, en de andere partij die zegt dat het allemaal veel te weinig is, dan denk ik, mevrouw de minister, dat u misschien wel geen onterechte beslissing hebt genomen en dat de beslissing die werd genomen door de Vlaamse Regering, misschien wel zeer terecht was. Maar ik blijf bij mijn stelling dat elke vierkante meter of hectare landbouwgrond die verloren gaat een vierkante meter of een hectare te veel is. De Vlaamse Regering moet alle kansen geven aan de landbouw om zich te ontwikkelen en te ontplooien.
De voorzitter: Het incident is gesloten.