Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 24/03/2009
Vraag om uitleg van de heer Geert Bourgeois tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over onbedoelde effecten van de Vlaamse jobkorting
Interpellatie van de heer Johan Deckmyn tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de gevolgen van de jobkorting voor bedrijven die een beroep doen op ploegenarbeid
De voorzitter: De heer Bourgeois heeft het woord.
De heer Geert Bourgeois: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, Agoria had het in een persbericht van 10 maart 2009 over de perverse effecten van de Vlaamse jobkorting voor ondernemingen die een beroep doen op ploegenarbeid. Ik heb het in mijn vraag over 'onbedoelde effecten'. Zoals u weet, geldt er voor ploegenarbeid een federale lastenverlaging van 10,7 percent van de maandelijkse bedrijfsvoorheffing op het loon van ploegenarbeiders. Die 10,7 percent moet niet worden betaald.
Het probleem is dat er voor die specifieke bedrijven in februari onvoldoende kwantum bedrijfsvoorheffing was om te kunnen genieten van de federale lastenverlaging.
Er zijn twee redenen. De eerste reden is tijdelijke werkloosheid. Op de tijdelijke werkloze moet geen bedrijfsvoorheffing worden betaald. Dat kun je moeilijk als een probleem schetsen. Een tweede oorzaak is het feit dat de Vlaamse jobkorting in februari in een keer toegekend wordt, namelijk 250 en 300 euro, waardoor de bedrijfsvoorheffing zakte.
Agoria geeft er een voorbeeld van. Een groot bedrijf, een onderneming met 4400 ploegenarbeiders, verliest 420.000 euro of 60 percent van haar lastenverlaging door de jobkorting. Agoria vertrekt in het voorbeeld van lastenverlaging van 900.000 euro die door de tijdelijke werkloosheid verminderd is naar 720.000 euro, maar die dan door de Vlaamse jobkorting strandt op 300.000 euro. In moeilijke tijden, tijden van herstructurering, van tijdelijke werkloosheid, van teruglopende bestellingen, van de uitgestelde loonkostenverlagingen op ploegenarbeid tot 1juni, is dat een slechte zaak voor die bedrijven. Het voorbeeld dat gegeven wordt, is een bedrijf met heel veel mensen, maar ik neem aan dat het zich eveneens pro rata voordoet in kleinere bedrijven.
Mijnheer de minister, erkent u het probleem? Klopt het? Zo ja, hoe wilt u dit probleem oplossen? Er is in het KB dat is gepubliceerd op 15 januari wat de Vlaamse jobkorting betreft, een oplossing opgenomen voor die gevallen die alleen onder de Vlaamse jobkorting vallen in de zin dat, als er onvoldoende bedrijfsvoorheffing was, door de werkgever de jobkorting uitgesteld kon worden en worden gegeven in de daaropvolgende maanden. Hier is er een interferentie met een federale maatregel. Ik neem aan dat dit een zaak is voor overleg met de federale overheid.
De voorzitter: De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn: Mijnheer de voorzitter, mijn interpellatie ligt in het verlengde van wat de heer Bourgeois net heeft uiteengezet. Volgens Agoria, de federatie van de technologische industrie, heeft de Vlaamse Regering door de jobkorting en de daaruit voortvloeiende lastenverlaging, de lasten voor bedrijven die een beroep doen op ploegenarbeid fors de hoogte ingejaagd. Bedrijven die een beroep doen op ploegenarbeid, kunnen rekenen op een federale lastenverlaging: ze mogen elke maand 10,7 percent van de bedrijfsvoorheffing op het loon van de ploegenarbeiders voor zich houden in plaats van door te storten naar de fiscus.
In februari echter, wanneer de jobkorting werd verrekend met de lonen van de werknemers, hebben veel bedrijven moeten vaststellen dat er niet genoeg bedrijfsvoorheffing was om van dat systeem gebruik te maken. Hiervoor waren er twee redenen. Ten eerste waren er een aantal ondernemingen die een beroep deden op tijdelijke werkloosheid om de gevolgen van de crisis op te vangen, waardoor de lonen van die arbeiders en dus ook de bedrijfsvoorheffing fors daalden. Ten tweede kwam daar nog eens de Vlaamse jobkorting bovenop, waarbij werknemers die woonachtig zijn in het Vlaamse Gewest, nog eens 250 tot 300 euro bedrijfsvoorheffing voor zich mochten houden, waardoor de totale pot van de bedrijfsvoorheffing nog verminderde.
Voor veel bedrijven met ploegenarbeid in Vlaanderen die reeds onder druk staan, betekent dit in barre economische tijden een extra financiële tegenslag.
Daarenboven zijn er enkele neveneffecten die niet altijd op het vlak van de bedrijven te situeren zijn. Ik heb bijvoorbeeld de afgelopen weken een paar contacten gehad met diverse personen die stelden dat wat de jobkorting dit jaar heeft uitbetaald aan particulieren, de belastingen volgend jaar zouden terugnemen. Er zou dus niet echt een grote meerwaarde zijn. Misschien is dit correct of misschien niet, maar ik heb verschillende berekeningen van boekhouders gezien waarin staat dat wat je dit jaar krijgt, het volgend jaar wordt teruggenomen. Andere boekhouders zijn er iets voorzichtiger in. Toch blijkt dit een voorwerp van discussie. Er is een grote onduidelijkheid hieromtrent. Ik vind het vooralsnog erg vreemd.
Er is trouwens nog iets anders. Nederlandse rijksinwoners met Belgische nationaliteit die in België werken, kunnen er niet van genieten. Een aantal mensen hebben me gezegd dat dit in strijd zou zijn met het fiscaal gelijkheidsbeginsel.
Kortom, mijnheer de minister, er zijn nog veel vragen. Er lijkt nu een snelle beslissing te zijn genomen over iets waar ten gronde niet over is nagedacht. Waarom heeft de Vlaamse Regering niet vooraf rekening gehouden met deze belangrijke problematiek? Hoe zult u daaraan tegemoet komen?
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de voorzitter, ik heb hierbij toch wel enkele bedenkingen. Men heeft de mond vol over de jobkorting. Het klopt dat het barre economische tijden zijn. We moeten trachten de koopkracht te behouden. Hier gaat het toch wel om een belangrijke ingreep van de Vlaamse Regering om de koopkracht in Vlaanderen te ondersteunen. Het gaat om meer dan 700 miljoen euro. Een gezin met twee verdieners krijgt een bedrag van 500 of 600 euro. Dat zijn toch wel heel belangrijke bedragen. We moeten er op letten dat we het kind niet met het badwater weggooien omdat er een aantal kleine problemen zijn.
Door de maatregel al op te nemen in de bedrijfsvoorheffing heeft de Vlaming onmiddellijk het effect van de maatregel gevoeld. Dat staat in tegenstelling tot een aantal andere belastingverlagingen die we de afgelopen jaren in dit land hebben gekend. Toen zagen de mensen de weerslag in uitgesteld relais. Deze jobkorting is onmiddellijk voelbaar bij de Vlaming. Dat is een tweede belangrijk punt, dat toch wel mag worden onderstreept. We hebben natuurlijk ook de opmerkingen van Agoria in de krant gelezen. Het gaat om onbedoelde neveneffecten.
Mijnheer de minister, hoe evalueert u de uitvoering van de maatregel? Zijn er nog andere onbedoelde probleempjes opgedoken? Wat zou eventueel de oplossing kunnen zijn?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega's, over de Vlaamse jobkorting hebben we in de commissie al heel veel gepraat. De principes zijn bekend. Mensen krijgen 250 of 300 euro korting. Dat bedrag wordt zo veel mogelijk verrekend in de bedrijfsvoorheffing, die wordt afgehouden van de bezoldigingen, uitbetaald in februari van dit jaar. Na de bespreking in de commissie hebben we aan de federale collega gevraagd om, als dat niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, te zorgen voor een verrekening in maart of april, of uiterlijk bij het aanslagbiljet van de personenbelasting voor het inkomstenjaar 2009. Dat werd als dusdanig afgesproken, uitgevoerd en opgenomen in een koninklijk besluit.
Een ander punt gaat over de federale lastenverlaging voor ploegenarbeid. Om de loonkosten van onze bedrijven binnen de perken te houden en om de concurrentiepositie van de Belgische ondernemingen tegenover die van de ons omringende landen te herstellen, heeft de federale overheid enkele jaren geleden een bijzonder fiscaal instrument gecreëerd, namelijk de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing. Die vrijstelling van doorstorting geldt onder meer voor bedrijven die onderzoekers tewerkstellen in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's; die werknemers tewerkstellen die overuren presteren; die werknemers die nachtarbeid verrichten of in ploegen werken. Een onderneming waar nacht- en ploegenarbeid wordt verricht, wordt vrijgesteld van het doorstorten van een deel van de bedrijfsvoorheffing dat ingehouden wordt op het loon van de werknemer. Deze vrijstelling bedraagt 10,7 percent van de totale belastbare bezoldigingen, inbegrepen de ploegenpremies, op voorwaarde dat de bedrijfsvoorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden. Zoals u weet, zal, in het kader van het akkoord dat werd afgesloten, later op het jaar het percentage worden verhoogd tot 15,6 percent.
Wat is nu het probleem? Door een samenloop van een aantal omstandigheden kan de federale lastenverlaging voor ploegenarbeid in een aantal situaties blijkbaar niet ten volle benut worden. Verscheidene bedrijven nemen in deze economisch barre tijden hun toevlucht tot het stelsel van de tijdelijke of economische werkloosheid, waardoor natuurlijk de bezoldigingen en, daaruit voortvloeiend, de bedrijfsvoorheffing die de werkgevers van die bezoldigingen afhouden, dalen.
In februari was er de Vlaamse jobkorting. De werkgevers verrekenen die door minder bedrijfsvoorheffing af te houden, waardoor het geld rechtstreeks bij de werknemer terecht komt. Het gevolg van deze samenloop is dat in sommige situaties het resterende deel van de bedrijfsvoorheffing te klein is om de volledige lastenverlaging op ploegenarbeid toe te passen.
Het is natuurlijk jammer dat u naar een van de drie parameters verwijst als 'zondebok' van dit systeem. Er zijn verscheidene factoren die, gecumuleerd, tot dit resultaat leiden. Het hangt ook van de gezinssituatie van de betrokkenen af. De kinderlast van werknemers beïnvloedt vanzelfsprekend ook het bedrag van de bedrijfsvoorheffing. Wat eigenlijk essentieel is, is dat sommige werkgevers de keuze hebben gemaakt om kwartaalaangiften in de plaats van de gebruikelijke maandaangiften in te dienen voor de bedrijfsvoorheffing. Deze werkgevers kunnen daardoor ongebruikte saldo's van de federale lastenverlaging makkelijk toerekenen op de bedrijfsvoorheffing, afgehouden in januari of maart. Werkgevers die echter een maandelijkse aangifte moeten indienen, hebben die mogelijkheid van overdracht niet. Ook dat is natuurlijk een belangrijke factor.
De vraag is hoe we daar nu uitraken. Dat is ook de essentie van het probleem. Zoals de heer Van den Heuvel zegt, zijn we het erover eens dat beide maatregelen - de Vlaamse jobkorting en de federale lastenverlaging - levensnoodzakelijke maatregelen zijn in deze economische tijden.
De doelgroep verschilt. De jobkorting levert meer nettoloon op voor de werknemers. De ploegenkorting verlicht de loonkost voor de werkgevers. Dat laatste was de bedoeling van de federale maatregel.
Deze doelgroepen zijn niet tegengesteld, ze hebben dezelfde belangen. Wij moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat beide maatregelen in stand kunnen worden gehouden en dat ze maximaal kunnen worden benut.
Ik ben ook niet van plan om nu te proberen de lift terug te sturen naar mijn federale collega. Er is een probleem. Wij hebben de opdracht dit probleem zo snel mogelijk op een pragmatische manier aan te pakken.
Dit probleem was mij nooit gesignaleerd als een potentieel probleem, ook niet door de FOD (Federale Overheidsdienst) Financiën. Toen het naar buiten werd gebracht, hebben wij het meteen onderzocht en heb ik een schrijven gericht aan mijn federale collega, minister Reynders. Ik heb hem de suggestie gedaan om voor de werknemers in de mogelijkheid te voorzien van een spreiding of overdracht van het ongebruikte saldo van het bedrag dat van de bedrijfsvoorheffing in mindering kan worden gebracht naar de komende maanden. Er zijn ondertussen ook contacten geweest met de kabinetten van de betrokken federale collega's. Ik heb zelf, vorige week woensdag, na afloop van de vergadering van het Overlegcomité, dit probleem ook nog eens tête-à-tête besproken met de heer Reynders om zijn aandacht te vestigen op het probleem en vooral zijn inzet te vragen voor de oplossing ervan.
Ik ben dus niet meteen voorstander van een soort prioriteitenregel. Dit lost het probleem ten gronde niet op. Wat door ons in het schrijven van 10 maart 2009 als suggestie naar voren werd geschoven, is misschien wel plausibel. Er zijn voldoende argumenten om die aanpassing door te voeren. Ik heb zowel schriftelijk als mondeling uitdrukking gegeven aan die argumenten. Er is nu de facto een ongelijke behandeling tussen kwartaalbetalers en maandbetalers. Er is nu ook een ongelijke behandeling tussen werkgevers met Vlaamse werknemers en werkgevers met Brusselse en Waalse werknemers. Dat is voor niemand een gezonde situatie om dit binnen de fiscaliteit te verantwoorden. Wie dit als een zuiver Vlaams probleem afschildert, vergist zich. Een Waals of Brussels bedrijf dat Vlaamse werknemers in dienst heeft, wordt natuurlijk met hetzelfde probleem geconfronteerd.
Tot slot wil ik er de aandacht op vestigen dat het voorstel dat wij schriftelijk hebben overgemaakt om via het systeem van kwartaalaangiften en via de mogelijkheid tot het spreiden van de overdracht tot een oplossing te komen, geen enkele budgettaire kost betekent voor de federale overheid. Die uitgaven zijn gebudgetteerd. Wij zadelen de federale overheid hier niet op met een extra budgettaire kostprijs. Ik zou zelfs het tegendeel durven stellen. Het is misschien pervers om het te zeggen, maar het kan toch niet de bedoeling van de federale overheid zijn dat de federale ploegenkorting niet ten volle kan worden benut, waardoor de facto een ongewilde en vooral onvoorziene budgettaire meevaller ontstaat. De repartitie van de ploegenkorting die wij voorstellen, is met andere woorden geen meeruitgave. Zij vraagt een praktische en vooral pragmatische oplossing.
De contacten met de FOD Financiën lopen, en wij zullen ook in de tweede helft van de week met hen praten om dit op een voor de werkgevers en vooral de werknemers billijke en verantwoorde manier op te lossen. Wat mij betreft, wordt dit vervolgd.
De voorzitter: De heer Bourgeois heeft het woord.
De heer Geert Bourgeois: Dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Ik wil enkele zaken verduidelijken. Het is niet mijn bedoeling om het kind met het badwater weg te gooien. Ik vind dit een uitstekende maatregel, ik heb hem trouwens mee goedgekeurd. De heer Van den Heuvel heeft gelijk: de eenmalige uitbetaling van de jobkorting is een goede zaak. Het was absoluut niet de bedoeling om hier te focussen op één maatregel. U zegt dat ook Waalse en Brusselse bedrijven ermee te kampen hebben. Maar ik kan me moeilijk voorstellen dat dat in die orde van grootte is. Het gaat over een groot pakket, dat eerst moet worden betaald vooraleer je niet meer van die 10,7 percent kunt genieten.
Principieel hebt u gelijk dat het niet louter een Vlaamse aangelegenheid is. Wij mogen ervan uitgaan dat die interferentie geen nadeel mag hebben. Het is inderdaad zo dat het federale niveau dit heeft gebudgetteerd. Als het federale niveau ingaat op wat de meest plausibele regeling lijkt te zijn, dat er een overdrachtmogelijkheid is voor een kwartaalspreiding, dan lijdt het federale niveau daar niet onder. Integendeel. Ik denk dat elke minister de bedoeling moet hebben om de maatregelen die worden getroffen effect te laten sorteren.
Die korting op ploegen- en nachtarbeid heeft in de maand februari ongelukkigerwijs onbedoeld voor een aantal bedrijven geen effect gesorteerd. Het ene is inderdaad een maatregel voor de werkgevers, de andere voor de werknemers. Maar ze hebben beide dezelfde bedoeling: de koopkracht versterken, wat de economie moet aanzwengelen. Het zou een goede zaak zijn indien het federale niveau zou ingaan op de suggestie om in de mogelijkheid te voorzien om te spreiden. Ik hoop dat het dit nog dit jaar doet. Dan zal dit onbedoelde effect wegvallen en zullen uiteindelijk de bedrijven die terecht die bedrijfskorting hebben ingecalculeerd, daarvan kunnen genieten.
Er komt nog een tweede, aanvullende federale korting. Die gaat pas in op 1 juni of 1 juli 2009. Als er geen maatregelen komen, is het effect volgend jaar nog groter.
Mijnheer de minister, ik zou u dankbaar zijn indien u ons op de hoogte zou willen houden van het resultaat van uw overleg met minister Reynders. Ik hoop dat dit naar behoren kan worden opgelost.
De voorzitter: De heer Deckmyn heeft het woord.
De heer Johan Deckmyn: Mijnheer de minister, wij vinden maatregelen die de Vlamingen wat meer financiële ademruimte geven natuurlijk heel belangrijk. Wij leven immers in een van de meest belaste regio's van heel Europa en misschien zelfs van de wereld. Hier wordt een maatregel naar voren geschoven die, zoals de heer Van den Heuvel zegt, het modale gezin 500 of 600 euro extra zal opleveren. Is dit de precampagne van Open Vld? Ik kan mij niet ontdoen van het gevoel dat deze jobkorting een pre-electorale stunt is. Maar dan wel een waarover niet genoeg is nagedacht.
Ik neem akte, mijnheer de minister, van het feit dat u bevestigt dat sommige bedrijven hierdoor in de problemen komen. U kunt overigens niet anders. U hebt verwezen naar het feit dat er wordt gewezen op slechts een van de drie factoren. Dat is juist. Maar natuurlijk is de jobkorting er gekomen bovenop de al bestaande voordelen.
Ik ben blij dat u zegt dat alle maatregelen moeten kunnen worden gehandhaafd. Maar echte oplossingen zijn er vooralsnog niet. Enkel de bereidwilligheid om het probleem pragmatisch aan te pakken. U hebt uw federale collega schriftelijk aangesproken. Maar de heer Reynders staat nu niet echt bekend als iemand die prioritair Vlaamse economische problemen aanpakt. Ik vraag mij af of u, in plaats van enkel te schrijven, als minister niet eens zou moeten samenzitten met uw federale collega. Of zult u rustig afwachten tot wanneer u een antwoord krijgt op uw schrijven?
Mijnheer de minister, u hebt een antwoord gegeven op mijn vraag naar de belastingproblematiek. Ik heb nog een vraag waarover ik na het indienen van mijn vraag werd aangesproken. Ik geef toe dat ik dit niet op voorhand in mijn vraag had opgenomen. Aan de ene kant krijgen de Vlamingen een voordeel van 500 tot 600 euro. Maar sommige fiscalisten beweren dat de Vlamingen wat ze nu krijgen volgend jaar aan de belastingen zullen moeten teruggeven. Ik ben zelf geen fiscalist, dus kan ik niet bevestigen dat ze gelijk of ongelijk hebben. Onduidelijkheid is troef als dergelijke verhalen blijven circuleren. Ik zou graag hierop een antwoord krijgen en kondig alvast aan dat ik een motie zal indienen.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, ik wil met betrekking tot die laatste vraag nog eens onderstrepen dat, los van het feit dat de techniek van de verrekening via de bedrijfsvoorheffing verloopt, de premie een nettopremie is omdat het om een korting gaat op de belastingen die moeten worden betaald. Stel dat je normaal 1000 euro moet betalen, dan gaat daar op uw aanslagbiljet 250 euro van af. Zo moet je nog 750 euro betalen. Het is niet iets dat nog eens mee zal worden verrekend. De vermindering die wordt doorgevoerd is proportioneel. Ik zie dat de mensen van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) hier nog zijn, misschien moeten we op de website eens een paar voorbeelden plaatsen zodat de mensen het snappen. Men zou kunnen zeggen dat het van de bedrijfsvoorheffing gaat en dat het dan wordt mee verrekend. Zo gebeurt het niet. De bedrijfsvoorheffing is een techniek om het in februari bij u te krijgen. De fiscale afrekening gebeurt door aftrek van het bedrag dat u verschuldigd bent aan de belastingen.
De voorzitter: Door de heer Deckmyn werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.