Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Bestuurszaken, Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Decreetsevaluatie Vergadering van 17/03/2009
Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem tot de heer Marino Keulen, Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, over de interpretatie van artikel 94 van het Gemeentedecreet
De voorzitter: De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil enkele vragen stellen over de wijze waarop artikel 94 van het Gemeentedecreet moet worden geïnterpreteerd in het kader van de praktijk. Artikel 94 handelt over de taken van de financieel beheerder inzake de invordering van niet-betwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen. Het artikel 94 stelt dat de financieel beheerder daartoe een dwangbevel kan uitvaardigen dat betekend wordt bij gerechtsdeurwaardersexploot.
In tegenstelling tot het initiële ontwerp van Gemeentedecreet stelt de minister in de memorie van toelichting van het wijzigingsdecreet, dat we op 14 januari 2009 hebben goedgekeurd, over de wijziging van artikel 94 het volgende: ?Deze regeling kan echter geen toepassing vinden in geval van toepassing van (?), evenals in het geval van toepassing van artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, dat de gemeentelijke administratieve sancties behandelt en een buitengerechtelijke invorderingsprocedure vooropstelt, die niet verenigbaar is met het voorliggende?.
In het uitvoerend KB van 7 januari 2001, dat uitvoering geeft aan artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, staat in artikel 2: ?De administratieve geldboete wordt binnen een termijn van een maand volgend op de dag dat de beslissing uitvoerbaar is geworden, vereffend door storting of overschrijving op een rekening van het gemeentebestuur aan de hand van een overschrijvings- of stortingsformulier. De betaling kan eveneens gebeuren in handen van de gemeenteontvanger.?
Mijnheer de minister, feit is dat u in uw memorie van toelichting heel expliciet hebt gezegd dat de financieel beheerder in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties (GAS) geen dwangbevel kan uitvaardigen. Ook in de ´Nieuwsbrief van de Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders´ van 8 oktober 2008 staat dat met zoveel woorden te lezen. Daar wordt gesteld dat artikel 94, ten tweede, tweede lid, van het Gemeentedecreet, los staat van de regelgeving inzake gemeentelijke administratieve sancties. Het blad stelt: ?In principe moet in die zaken dan geen dwangbevel meer opgemaakt en uitgevaardigd worden door de financieel beheerder. In de dagelijkse praktijk zien we evenwel dat dit in bepaalde gemeenten toch gebeurt?.
Het gebeurt dus effectief dat in bepaalde steden en gemeenten de financieel beheerder nog altijd een dwangbevel uitvaardigt en zegt dat de deurwaarder dat ook zal uitvoeren in het kader van de gemeentelijke administratieve sancties. Mijnheer de minister, klopt het dat een boete die is opgelegd in het kader van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties, door de financieel beheerder en niet door een dwangbevel, betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot, kan worden geïnd?
Ik heb een voorbeeld bij van waar het toch gebeurt. Ik zal de naam van de stad of gemeente niet noemen, want dat is van minder belang. Daar gaat het over een boete van 200 euro. In de brief aan de betrokkene zegt men: ?Indien de betaling binnen de veertien dagen niet is uitgevoerd, zal in toepassing van artikel 94, lid 2 van het Gemeentedecreet, ondergetekende een dwangbevel uitvaardigen ter invordering van de voormelde schulden.? Men doet het dus en verwijst expliciet naar artikel 94 van het Gemeentedecreet. Wat is de status van een dergelijk dwangbevel?
Oordeelt u het niet nuttig dat de gemeentebesturen en de financieel beheerders op de hoogte worden gebracht van de correcte interpretatie van artikel 94, ten tweede, tweede lid, van het Gemeentedecreet?
De voorzitter: Minister Keulen heeft het woord.
Minister Marino Keulen: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, de heer Van Hauthem heeft een punt, alsook de Conferentie van Gerechtsdeurwaarders.
De invordering van de boetes die zijn opgelegd in het kader van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties, valt niet onder de toepassing van artikel 94, tweede lid, van het Gemeentedecreet. In deze procedure is immers voorzien voor de invordering van niet-betwiste en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen. Ik geef een voorbeeld. Ouders brengen hun kind naar de kinderopvang van het OCMW en krijgen een keer per maand een factuur. Dat is een voorbeeld van een niet-betwiste, opeisbare niet-fiscale schuldvordering waarvoor geen andere uitvoerbare titel bestaat. De uitvoerbare titel voor de invordering van gemeentelijke administratieve sancties vloeit voort uit de toepassing van artikel 119bis, paragrafen 11 en 12 van de nieuwe Gemeentewet.
In dit opzicht volg ik dus de mening van de Conferentie van Vlaamse Gerechtsdeurwaarders. Een dwangbevel dat opgesteld wordt voor de invordering van de boetes, opgelegd in het kader van de wet op de gemeentelijke administratieve sancties, en waarbij verwezen wordt naar artikel 94, tweede lid, van het Gemeentedecreet, is dus op zijn minst onderhevig aan vormfouten. Een eventueel verzet door de schuldenaar zou aanleiding kunnen geven tot een afwijzing door de beslagrechter. In een procedure om schulden te vorderen zou men als schuldeiser wel eens met lege handen kunnen blijven staan.
Mijn administratie werkt momenteel aan een ontwerp van ministeriële omzendbrief die de gemeentebesturen moet ondersteunen bij de toepassing van de wijzigingen die we hebben doorgevoerd aan het Gemeentedecreet, waaronder de wijzigingen aan artikel 94 van dit decreet. In dat verband zullen we dit specifieke probleem aanpakken, dat u terecht aankaart. Het is niet overal een probleem, enkel bij sommige besturen. Zo kunnen we een aantal besturen, al was het maar preventief, waarschuwen dat men op een denkspoor zit dat juridisch niet sluitend is en dat nooit bedoeld is zoals zij het gebruiken.
De voorzitter: De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord.
Wat de Conferentie van de Vlaamse Gerechtsdeurwaarders heeft gezegd, is ook wat met zoveel woorden stond in uw memorie van toelichting van het wijzigingsdecreet. Daarom is het vreemd dat bepaalde ontvangers van bepaalde steden nog altijd dergelijke dwangbevelen blijven uitschrijven. Als u in een omzendbrief, waarin u ook enkele andere bepalingen zult toelichten, expliciet vermeldt dat dit op die manier niet kan, en dat degene van wie de vordering wordt geëist, daaruit nog bepaalde rechten kan putten om dat eventueel niet te moeten betalen, dan zij het zo.
De voorzitter: Het incident is gesloten.