Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie Vergadering van 17/02/2009
Vraag om uitleg van de heer Ward Kennes tot mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen, over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer van De Lijn voor rolstoelgebruikers
De voorzitter: De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes: Het probleem van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer - in het bijzonder van De Lijn - voor rolstoelgebruikers kwam in de commissie reeds meerdere malen ter sprake. Ik heb bij de voorbereiding van mijn vraag om uitleg ook heel wat schriftelijke vragen teruggevonden over hetzelfde thema. In een aantal gebieden biedt De Lijn rolstoelgebruikers reeds een vervoersgarantie. Rolstoelgebruikers kunnen een rit reserveren. Als de rit met de gewone lijndienst niet toegankelijk is, stuurt De Lijn aangepast vervoer.
Die toegankelijkheid is al volledig gerealiseerd in diverse stedelijke gebieden. Ook in mijn buurt, in Herentals en Turnhout, is dat het geval. De website van De Lijn geeft een lijst van de stadslijnen en haltes van de stad Turnhout waar reizigers een toegankelijke rit kunnen reserveren. Hoewel wordt gesteld dat de toegang gegarandeerd is, moet men voor een twaalftal plaatsen toch nog reserveren. Dat is toch een tegenstrijdigheid? Misschien moet De Lijn dat eens nakijken.
Er blijft zeker een probleem bestaan als mensen streekvervoer nodig hebben tussen steden of tussen de stad en een gemeente. Dan moet men op de trajecten waar geen belbus rijdt, alsnog een beroep doen op de Diensten Aangepast Vervoer (DAV). Er zijn immers nauwelijks verhoogde haltes, een voorwaarde waar De Lijn naar verwijst indien gebruikers vragen of een reguliere rit toegankelijk is.
De recente beleidsbrief meldt dat in juni 2007 werd gestart met een proefproject waarbij wordt samengewerkt met de DAV's en de Lijn de rol van regisseur vervult en de klant één toegangspunt krijgt voor informatie en reservaties, en dat is de belbuscentrale. De rapportage aan de Vlaamse Regering van de evaluatie van dit proefproject werd door de minister verwacht eind 2008, begin 2009. Dat is nu ongeveer.
Om de reguliere ritten zo toegankelijk mogelijk te maken, werd enkele jaren geleden ook gestart - en dat vond ik terug in een verslag van deze commissie - met een proefproject in Limburg waarbij de chauffeur de automatische oprijplaat kan bedienen zonder zijn bestuurderspost te verlaten. Indien er geen verhoogde halte is, kan een rolstoelgebruiker zonder zo'n plaat of lift immers geen gebruik maken van een bus met lage vloer. In Vlaanderen werd in 2008 een analyse, een nulmeting, gemaakt van alle halteplaatsen, waarna prioriteiten zouden worden gesteld voor de aanpassing en concrete actieplannen zouden worden uitgewerkt. Zo luidt het antwoord op een schriftelijke vraag van mevrouw Stevens.
Mevrouw de minister, is de evaluatie van het proefproject waarbij wordt samengewerkt met de Diensten voor Aangepast Vervoer (DAV's) reeds aan de Vlaamse Regering voorgelegd? Wat zijn de bevindingen? Worden die projecten uitgebreid? Als dat niet is gebeurd, wanneer wordt dit dan verwacht?
In welke gebieden is er nog geen vervoersgarantie? Wanneer zal deze garantie in heel Vlaanderen gelden?
Wordt er een uitbreiding gepland van het aantal voertuigen dat is uitgerust met een automatische oprijplaat?
Is de analyse van de halteplaatsen afgerond? Welke prioriteiten worden gesteld voor de aanpassing? Wat zullen de actieplannen inhouden aangezien de wegbeheerder verantwoordelijk is voor de inrichting van de haltes?
Ik heb hier een antwoord van De Lijn op een vraag van klanten. Daarin staat dat de gemeente verantwoordelijk is voor de toegankelijkheid van verhoogde haltes. Het ging nochtans om een gewestweg, waar voor zover ik weet, het Agentschap Wegen en Verkeer de wegbeheerder is en niet de gemeente.
De voorzitter: Minister Van Brempt heeft het woord.
Minister Kathleen Van Brempt: Het evaluatierapport van het proefproject Mol-Leopoldsburg werd nog niet voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Dat zal gebeuren tijdens de maand maart. Reden voor deze vertraging zijn de problemen die zijn opgetreden bij het bijkomend marktonderzoek dat in dat kader in het najaar 2008 werd uitgevoerd door De Lijn.
De bedoeling van dat bijkomend marktonderzoek was om na te gaan hoe tevreden de gebruikers zijn over alle aspecten van dit aanbod en welke knelpunten en problemen zij ondervinden bij het gebruik ervan. Het marktonderzoek moest ook aangeven waarom bepaalde mensen die in de proefregio wonen en tot de doelgroep van het proefproject behoren - rolstoelgebruikers en personen met een handicap - toch geen gebruik hebben gemaakt van het nieuwe aanbod. Deze bevindingen zullen worden gebruikt om een beter zicht te krijgen op de problemen en tekortkomingen van het proefproject.
Op 15 oktober 2008 werd het ontwerp van evaluatierapport van het proefproject Mol-Leopoldsburg besproken op de stuurgroep. Ook de resultaten van het toen reeds uitgevoerde bijkomend marktonderzoek bij gebruikers en niet-gebruikers in de huidige proefprojectregio, werden voorgelegd aan de stuurgroep.
Bij de uitvoering van het marktonderzoek in de periode juli-september 2008, met name de bevraging van de gebruikers, werd De Lijn geconfronteerd met het feit dat de respons zeer laag was. In eerste instantie was die zelfs nagenoeg nihil. Door bijkomende telefonische contacten met alle 192 gekende klanten, werd de respons weliswaar groter, maar bleef die desondanks beperkt met maar 20 ingevulde vragenlijsten van gebruikers. Voor de bevraging van de niet-gebruikers werden tot op dat moment geen personen gevonden die daartoe bereid waren.
De stuurgroep oordeelde op 15 oktober 2008 dan ook dat er nog onvoldoende gegevens voorhanden waren om een degelijke evaluatie van het proefproject te kunnen maken. De stuurgroep stelde duidelijk dat er eerst nog een bevraging van niet-gebruikers moest plaatsvinden.
Omdat het initieel zo moeilijk was om de nodige personen te vinden voor de bevraging van de niet-gebruikers, heeft De Lijn in de laatste maanden van 2008 onder meer een beroep gedaan op het Toegankelijkheidsoverleg Vlaanderen en de voorzitters van de gemeentelijke adviesraden van de betrokken gemeenten. Ondanks alle inspanningen werd slechts een beperkt aantal personen bereid gevonden voor een interview. De gesprekken met deze mensen vonden plaats in de maand januari 2009.
Het finaal evaluatierapport van het proefproject Mol-Leopoldsburg werd, samen met het marktonderzoek bij gebruikers en niet gebruikers, recent gefinaliseerd. Het rapport zal in de eerste week van maart besproken worden in de stuurgroep. Nadien is het de bedoeling om het voor te leggen aan de Vlaamse Regering.
Ik blijf van mening dat het belangrijk is die evaluatie ten gronde te voeren. Het is ook de bedoeling om een bijkomend pilootproject te selecteren en op termijn naar een project voor heel Vlaanderen te gaan. Dan moeten we goed weten waarmee we bezig zijn. Een dergelijke evaluatie is dus bijzonder belangrijk.
Er werd me gevraagd in welke gebieden er nog geen vervoersgarantie is. Alle rolstoelgebruikers die van de belbus gebruik wensen te maken, hebben de facto een vervoersgarantie. Een aantal steden bieden een stedelijke vervoersgarantie zolang de haltes niet of onvoldoende toegankelijk of bereikbaar zijn voor rolstoelgebruikers die gebruik willen maken van het reguliere vervoer. Die garantie wordt gegeven op het niveau van de steden en niet op dat van de gemeenten. Er zou dus van een stedelijke vervoersgarantie moeten worden gesproken.
Momenteel bieden 54 stedelijke gebieden een vervoersgarantie. Dit voorjaar zal er nog een uitbreiding komen van het proefproject met de DAV's in een of meerdere grotere diensten. De besprekingen ter zake bevinden zich in de laatste fase. Dat wordt een volgende stap in de zoektocht naar oplossingen voor een vervoersgarantie in heel Vlaanderen, zoals ik daarnet ook al zei.
Momenteel zijn 1555 bussen, of ongeveer 72 percent van het autobuspark, uitgerust met een oprijplaat. Naarmate bussen worden aangekocht, worden de nieuwe bussen stelselmatig uitgerust met een oprijplaat. Momenteel wordt een test gedaan met een elektrische oprijplaat op een dubbelgelede bus. Dit moet eerst grondig worden onderzocht op duurzaamheid en veiligheid, alvorens andere voertuigen ermee kunnen worden uitgerust.
Dan zijn er de halteplaatsen. De analyse werd afgerond in vier provincies. De input wordt momenteel verwerkt en criteria van toegankelijkheid worden opgesteld. Er worden verkennende gesprekken gevoerd om een haltegids samen te stellen, met normen, richtlijnen en aanbevelingen, dus een soort best practices. Dit moet helpen om de wegbeheerders beter te kunnen informeren en sensibiliseren.
De voorzitter: De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad jammer dat zo weinig mensen beschikbaar werden gevonden om mee te werken aan de evaluatie. Ik deel uw bekommernis: dergelijke projecten moeten grondig worden geëvalueerd, om te weten hoe het verder moet met het waarborgen van toegankelijkheid voor iedereen, om verdere stappen te zetten. Ik merk ook dat men ondertussen niet stilzit: stapsgewijs wordt er vooruitgang geboekt.
Ik had nog een vraag met de belbus waarnaar wordt verwezen. In principe rijdt die op trajecten waar de reguliere bussen niet rijden, of op momenten dat de reguliere bus niet rijdt op dat traject. Moet ik nu begrijpen dat, als de bus niet toegankelijk is, er vooralsnog een belbus kan worden ingeschakeld? Het gaat concreet over het traject Turnhout-Herentals, waar die toegankelijkheid dus is gewaarborgd. Die bus rijdt via Kasterlee. Iemand wil daar afstappen. Hij neemt contact op met De Lijn. Op dat traject zijn er twee verbindingen per uur, dus daar wordt geen belbus ingeschakeld. Of zou, als die bus niet toegankelijk is voor die persoon met een rolstoel, hij toch nog een belbus kunnen inschakelen?
Minister Kathleen Van Brempt: Neen, het is altijd een combinatie. Het bestaande busaanbod is het bestaande busaanbod. De garantie houdt in dat mensen kunnen reserveren en dat De Lijn hun kan zeggen wat de dichtstbijzijnde toegankelijke op- en afstaphalte is, gekoppeld aan een toegankelijke bus. We proberen die vraag en dat aanbod op elkaar af te stemmen. Dat is natuurlijk niet altijd perfect mogelijk. Ik ga ervan uit dat er dan wel oplossingen worden gezocht voor zo'n specifiek probleem. Als dat niet zo is, wil ik dat geval wel eens laten onderzoeken. Het is altijd interessant zoiets te doen aan de hand van concrete gevallen. We kunnen de belbussen niet zomaar via een ander traject laten rijden of een ander vervoersgebied laten bedienen. Dat gaat niet. Zo flexibel is dat systeem niet. Dat zou ook niet goed zijn.
De heer Ward Kennes: Dan is het duidelijk. Zo had ik het ook begrepen, maar ik dacht dat u iets anders had gezegd. Dat was ook mijn idee van de belbus.
Wat de verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de haltes betreft, verwijst De Lijn naar de gemeenten. Hoe zit het als de gemeente geen wegbeheerder is? Is het dan toch de gemeente die daarvoor moet instaan, of draagt de wegbeheerder daar dan de verantwoordelijkheid voor?
Minister Kathleen Van Brempt: De gemeente. Voetpaden zijn altijd de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De heer Ward Kennes: Niet langs de gewestweg.
Minister Kathleen Van Brempt: Toch wel.
De voorzitter: Het incident is gesloten.