Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 05/02/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de time-outprojecten in het onderwijs
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik blijf terugkomen op de time-outprojecten in het onderwijs, want ik stel vast dat ze een goede oplossing bieden voor een aantal jongeren.
Bij de bespreking van de beleidsbrief kwam al aan bod dat u, samen met de minister van Welzijn, een onderzoek wilt doen om duidelijk in kaart te brengen welke behoefte er is aan time-out in Vlaanderen en wat de effectiviteit is van de time-outprojecten. Dat onderzoek is nog niet afgelopen en de resultaten zijn nog niet direct bekend.
Maar ik word wel geconfronteerd met een problematiek in mijn eigen regio. Organisaties die de time-outprojecten inrichten, wijzen me erop dat zij met een financieel tekort zitten. Ze hebben me de cijfers bezorgd over het aantal trajecten dat wordt toegekend, zowel voor de korte time-out als de lange time-out. Zij hebben me ook de cijfers bezorgd over het aantal vragen dat ze krijgen van de scholen om de time-out te realiseren voor een aantal jongeren. Er is momenteel een wachtlijst van jongeren die eigenlijk moeten kunnen instappen in een time-outproject, maar omwille van de beperkte capaciteit die wij toekennen in de wachtrij staan. De capaciteit wordt als een probleem aangegeven, maar ook de financiële middelen die we ter beschikking stellen.
In de regio Turnhout is er een aanpak gericht op het arrondissement. We kunnen dus niet stellen dat het zeer kleinschalig is in vergelijking met andere regio´s. Ik maak me toch zorgen in welke mate de organisaties die die taak opnemen, dat met de beperkte middelen ook in de toekomst kunnen blijven doen. Ik vrees dat we op een bepaald moment toch voor de situatie komen te staan dat we in een bepaalde regio geen aanbod van time-outprojecten meer hebben, waar de scholen net vragende partij zijn om er meer in te richten.
Mijnheer de minister, ik wil de resultaten van het onderzoek afwachten en ik hoop dat het ook bepaalde inzichten geeft. Maar in afwachting wil ik toch vragen op welke manier de financiële middelen worden toegekend aan een bepaalde regio. Wordt bij de erkenning van de projecten en de toekenning van de financiële middelen bekeken wat de minimum schaalgrootte moet zijn om met dat concept kwaliteitsvol aan de slag te kunnen?
De voorzitter: De heer Schoofs heeft het woord.
De heer Hans Schoofs: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik kan me volmondig aansluiten bij de problematiek zoals geschetst door mevrouw Helsen.
Het is inderdaad een probleem in de regio Turnhout-Kempen. Ook mij bereiken dezelfde berichten. Ik zou daar toch specifieke aandacht voor willen vragen. Ik kan dat niet vergelijken met de rest van Vlaanderen, maar ik weet dat het aantal trajecten dat in de Kempen aangeboden kan worden te beperkt is. Ik weet niet of daar op korte termijn, los van de lopende studies, een antwoord op kan worden gegeven.
De voorzitter: Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens: Mevrouw de voorzitter, zoals we het nu zien, komt alles eigenlijk terecht op de schouders van Onderwijs, maar het gaat hier toch om jongeren waarvan het probleemgedrag veel verder reikt dan uitsluitend onderwijs. Mijnheer de minister, hoe structureel is in deze problematiek de samenwerking met Welzijn?
De voorzitter: Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw Laurence Libert: Mevrouw de voorzitter, collega´s, ik heb hierover op 12 november 2008 ook een vraag gesteld. Mijnheer de minister, in uw antwoord sprak u toen over een onderzoek van de K.U.Leuven, dat afgerond zou zijn tegen december 2008. Ik veronderstel dat mevrouw Helsen over hetzelfde onderzoek spreekt. Wanneer denkt u dat het onderzoek wel klaar zal zijn?
In mijn vraag had ik toen ook de nadruk gelegd op het feit dat de leerlingen, als ze de time-out hebben gevolgd, ook terug naar de school gaan. In de praktijk zien we dat kinderen die naar een time-out gaan al met één voet buiten de school staan. Dat is toch niet de bedoeling. Dat onderzoek zou ook nagaan hoeveel leerlingen niet meer terug naar dezelfde school gaan na de time-out. Mijnheer de minister, ik wil u vragen om dat zeker als aandachtspunt te blijven meenemen. Hebt u er al gegevens over of leerlingen al dan niet kunnen teruggaan naar hun school na een time-out?
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord
De heer Dirk De Cock: Mevrouw de voorzitter, time-outprojecten, dat is geweten, zorgen voor verhoudingsgewijs goede resultaten. Alles in de voorwaardelijke zin, maar het is misschien belangrijk om een evaluatiemoment in te lassen. Al was het maar om voor de leerplichtige probleemjongeren te zien op welke wijze zij opnieuw in het circuit worden gebracht. Dat verloopt waarschijnlijk niet vlekkeloos, maar het is goed dat we daar zicht op krijgen. Ik denk dat dat heel belangrijk is voor de benadering van de problematiek, want time-out is, ook Europees gezien, een van de meest pedagogisch adequate methoden voor echte probleemjongeren.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Helsen, alvorens te antwoorden op uw vragen wens ik nog even in te gaan op de cijfers voor Turnhout. In de regio Turnhout worden twee time-outprojecten gefinancierd: Arktos Turnhout met twintig korte time-outbegeleidingen en Cirkant met vijftien lange time-outbegeleidingen Daarnaast krijgt het korte time-outproject van Arktos ook subsidies vanuit het flankerende onderwijsbeleid, waarmee ze ongeveer twintig extra begeleidingen kunnen uitvoeren per schooljaar.
Wanneer u spreekt over 58 aanmeldingen voor korte time-out in het schooljaar 2007-2008, dan heeft men voor 43 van die aanmeldingen een time-out kunnen aanbieden. De overige 15 aanmeldingen hebben niet geresulteerd in een time-out, maar dat kan te wijten zijn aan verschillende redenen, bijvoorbeeld een te ver gevorderde problematiek, het adviseren van een andere vorm van hulpverlening of het doorverwijzen naar een lange time-out. Slechts in een minderheid van de situaties gaat het om plaatsgebrek als reden voor het niet opstarten.
Bij de langdurige time-outs zijn er in het schooljaar 2007-2008 50 aanmeldingen geregistreerd. Aangezien er maar 15 time-outtrajecten beschikbaar zijn, kon men niet op al die aanmeldingen ingaan. Maar ook hier is dat niet enkel te wijten aan plaatsgebrek. Dat is slechts in ongeveer een vierde van de niet opgestarte time-outs de reden. Andere redenen voor niet opstarten zijn bijvoorbeeld dat de jongere kort na de aanmelding toch van de school verwijderd is of dat er geen bereidheid van de jongere is om deel te nemen.
U vroeg hoe wij de financiële middelen verdelen over de regio´s. In april 2006 werd een oproep gelanceerd voor het indienen van time-outprojecten voor een periode van drie schooljaren. Op basis van de ingediende dossiers werd een selectie gemaakt door een selectiecommissie. Elk geselecteerd project kreeg een contingent time-outbegeleidingen toegewezen.
Het klopt dat er geen dekkend aanbod wordt gerealiseerd voor heel Vlaanderen. Voor een aantal regio´s werden namelijk geen projecten ingediend of werden geen projecten geselecteerd, omdat ze niet voldeden aan de vereisten van de oproep. Bovendien was het voorziene budget beperkt, waardoor het niet mogelijk bleek om heel Vlaanderen te voorzien van voldoende time-outbegeleidingen.
Bij het toekennen van het contingent time-outbegeleidingen per project, is in de eerste plaats gekeken naar het aantal begeleidingen dat de projecten aanvroegen. Daarnaast heeft de selectiecommissie een aantal minima gerespecteerd, om te vermijden dat het aantal toegekende time-outbegeleidingen te laag was om een kwaliteitsvol time-outproject te kunnen realiseren. Er werden nooit minder dan tien trajecten voor de korte en vijftien voor de lange time-out toegekend aan één project.
Op uw vraag in verband met het onderzoek wil ik het volgende antwoorden. Het onderzoek bevat vier grote luiken. Ten eerste een luik waarin het profiel van de leerlingen die deelnemen aan time-outprojecten wordt geschetst. Ten tweede een luik waarin de effectiviteit van time-out wordt onderzocht, en dat op verschillende manieren, namelijk door de subjectieve perceptie van de scholen hierover te onderzoeken, door de verdere studieloopbaan van de leerling in kaart te brengen en door na te gaan in hoeverre de vooropgestelde doelstellingen voor de time-outprojecten behaald worden. Ten derde een luik waarin bekeken wordt of er nog andere factoren zijn dan de leerlingenkenmerken die bepalen hoe groot de behoefte is aan time-out. Ten vierde een luik waarin verbanden worden onderzocht tussen de vorige drie onderzoeksluiken. Er wordt bijvoorbeeld onderzocht of er verschillen bestaan in de perceptie van de effectiviteit van het time-outproject door de scholen en het verdere verloop van de schoolloopbaan, naargelang de kenmerken van de leerling.
Een evaluatie van de voorziene middelen behoort niet tot de scope van het onderzoek. Ik heb vernomen dat de stuurgroep die het onderzoek namens de opdrachtgevers opvolgde, midden januari een afsluitende vergadering met de onderzoekers had. De onderzoekers dienen nog enkele zaken te verduidelijken vooraleer het onderzoek definitief kan worden opgeleverd.
Zodra mijn collega bevoegd voor Welzijn en ikzelf het eindrapport van het onderzoek en het advies van de stuurgroep ontvangen hebben, zullen we beslissen over de vrijgave en kan erover gecommuniceerd worden. De samenvatting van het onderzoeksrapport zal dan ook voor iedereen beschikbaar zijn op de onderwijswebsite (www.ond.vlaanderen.be).
U vroeg tot slot of ik structureel samenwerk met mijn collega van Welzijn en of ik dat wil blijven doen. Het antwoord is absoluut ja. Het onderzoek zal ons helpen bij de vraag hoe we dat inhoudelijk en kwalitatief moeten doen. Ik ga ervan uit dat er naast de budgettaire engagementen van Onderwijs, die moeten worden geëxtrapoleerd naar de toekomst, ook blijvende budgettaire engagementen zullen zijn van Welzijn.
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. U geeft cijfermatig aan hoeveel aanmeldingen er geweest zijn voor de korte en de lange time-outprojecten en hoeveel van die aanmeldingen geen concrete vertaling hebben gekregen in een traject. U verwijst ook naar de redenen waarom ze niet zijn omgezet in een traject. Is dat ooit bevraagd bij de organisaties die de time-outprojecten aanbieden? Zit dat mee in een continue opvolging?
Minister Frank Vandenbroucke: Ik moet eerlijk bekennen dat ik dat niet uit het hoofd weet.
Mevrouw Kathleen Helsen: Het verwondert mij, omdat de cijfers en de redenen die u aangeeft, niet overeenstemmen met de signalen die wij krijgen vanuit het veld.
Minister Frank Vandenbroucke: Misschien moet u wachten tot het volledige wetenschappelijke rapport publiek is gemaakt. Dat zal niet zo lang meer duren. Dan kunt u dat eens bekijken en eventueel nog bijkomende vragen stellen. Eventueel kunt u de mensen uit het veld die u kent, raadplegen met dat rapport in de hand, en bekijken wat er in hun beeld niet klopt met deze cijfers.
Mevrouw Kathleen Helsen: Goed. Het is in elk geval een verschil waar ik vragen bij heb.
U geeft aan op welke manier de toekenning is gebeurd van de trajecten, en wat de middelen zijn. In Turnhout moet men dat realiseren met twee personeelsleden. Men komt daar tot de vaststelling dat het niet haalbaar is om een hele regio te dekken met twee mensen. Blijkbaar is dat bij de afweging van voldoende schaalgrootte wel aanvaard. Het is belangrijk om te weten dat men aan de basis ervaart dat die opdracht niet met twee mensen kan worden uitgevoerd.
Ik vind de vragen die zijn opgenomen in het onderzoek heel zinvol, maar het hele financiële luik is er niet in opgenomen. Wij moeten dat toch eens grondig bekijken. Het is belangrijk dat die jongeren daar wel kunnen worden opgevangen en dat zij alle kansen krijgen om hen via die projecten in het gewone dagonderwijs te laten aansluiten. Wij moeten dit aandachtspunt opvolgen.
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Ik wil toch even een bijvraag stellen. U zegt dat er in een aantal regio´s geen aanbod bestaat omdat de projecten die er waren aangevraagd niet erkend werden. Die niet-erkenning is terecht, ze past in het beleid. Ik betwist dat niet. Maar ik vraag mij af waarom het hier vooral gaat over time-out, terwijl u zegt ook te blijven investeren in herstelgericht groepsoverleg (HERGO). Ik begrijp niet goed waarom dit nog altijd apart wordt gehouden. De cijfers van time-out en de cijfers van HERGO worden apart bijgehouden. Is er in de regio´s waar die time-outprojecten niet werden goedgekeurd een aanbod van HERGO? Herstelgericht groepsoverleg is een zeer interessante methode om een vorm van verantwoordelijkheidszin bij de jongere en uiteindelijk een resocialisatie te bewerkstelligen. Ik ben een grote voorstander van die aanpak. Misschien kunnen beide elkaar compenseren.
Minister Frank Vandenbroucke: Time-out en HERGO zijn twee verschillende zaken. Het ene is een methode waarbij men een hele periode met iemand buiten de klas bezig is. Het andere is een methode om een bevredigende en duurzame oplossing te krijgen voor een conflict. Die twee kunnen sporen maar ze kunnen ook totaal verschillen van elkaar en totaal los van elkaar plaatsgrijpen. Ik heb geen gegevens over hoe onze tussenkomsten voor HERGO leiden tot een spreiding van dat aanbod. Dat weet ik niet. U moet mij daarover misschien nog eens een aparte vraag stellen. U mag ook altijd eens bellen met iemand op mijn kabinet om te zeggen dat u nog een dergelijke vraag wilt stellen. U moet begrijpen dat ik deze gegevens niet uit het hoofd kan geven.
De voorzitter: Het incident is gesloten.