Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 05/02/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de toekenning van een diplomabonificatie aan onderwijspersoneelsleden
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de toekenning van een diplomabonificatie aan personeelsleden van het onderwijs wordt geregeld door de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs. Dat is weliswaar federale materie, maar het gaat hier om een heel specifieke situatie.
Artikel 2 van die wet bepaalt dat de diploma's van universitair en niet-universitair hoger onderwijs en van hoger technisch, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan de toekenning met zich meebrengen van een tijdsbonificatie, indien het gaat om diploma's die, krachtens de reglementering inzake de bekwaamheidsbewijzen, hetzij voor het door het rijk of de gemeenschappen ingerichte onderwijs, hetzij voor het door deze machten gesubsidieerde onderwijs, als vereiste of voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen werden beschouwd voor de uitoefening van het ambt, hetzij vanaf het begin van die ambtsuitoefening, hetzij in de loop ervan, ongeacht het feit of het ambt in het door het rijk of de gemeenschappen ingerichte onderwijs of in het door die machten gesubsidieerde onderwijs werd uitgeoefend.
Het Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut van het bisdom Gent is geen door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde instelling van hoger onderwijs. De door die instelling toegekende diploma's worden uitgereikt na studies die dus niet als postsecundair onderwijs kunnen worden beschouwd. Bij de verrekening van het pensioen krijgen die godsdienstleerkrachten dus geen diplomabonificatie. Berekeningen leren ons dat die mensen toch wel 3 à 7 percent minder pensioen krijgen.
Het diocesaan diploma geldt wel als een vereist diploma om het vak godsdienst te geven. Dat moet wel worden gecombineerd met een diploma hoger onderwijs en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. Die mensen moeten daar dus wel over beschikken. Deze commissie heeft zopas het arbeidsmarktrapport besproken. Uit dat rapport blijkt dat er ook een tekort is aan leerkrachten godsdienst. Dat is ook opgenomen in de lijst van knelpuntvakken.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van die situatie? Hoe staat u ten opzichte van die verschillen in het toekennen van bonificatie? Overweegt u dat aan te kaarten bij de federale minister, om te bekijken hoe een aanpassing aan de reglementering een oplossing kan bieden voor dit verschil? Of overweegt u andere maatregelen om die verschillen te verhelpen?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Helsen, u stelt terecht dat de toekenning van een diplomabonificatie aan de personeelsleden van het onderwijs een federale materie is, geregeld in de wet van 16 juni 1970 betreffende de bonificaties wegens diploma's inzake pensioenen van leden van het onderwijs. Het door u geciteerde artikel 2 van die wet is duidelijk. Een diploma moet gelijktijdig aan twee voorwaarden voldoen om recht te geven op een tijdsbonificatie.
Ten eerste moet het gaan om een diploma van universitair of niet-universitair hoger onderwijs of hoger technisch, zeevaart- of kunstonderwijs met volledig leerplan. Het Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut van het bisdom Gent beantwoordt hier niet aan, zoals u zelf terecht opmerkt.
Ten tweede moet het gaan om een diploma dat voor de uitoefening van het ambt als een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs beschouwd wordt. Diverse diocesane diploma's uitgereikt door een hoger instituut voor godsdienstwetenschappen dat door de bevoegde geestelijke overheid erkend of georganiseerd is, zijn in de bekwaamheidsbewijzen voor godsdienstleraar in het vak katholieke godsdienst opgenomen. Voor de bekwaamheidsbewijzen voor godsdienstleraar hebben de hoofden van de betrokken erediensten immers gebruik gemaakt van hun bevoegdheid om goedkeuring te verlenen aan sommige getuigschriften die, in afwijking van de voor basisdiploma's geldende regels, niet uitgereikt zijn, hetzij door een Belgische universiteit of door een door een wet of decreet daarmee gelijkgestelde instelling of door een door de staat of door de gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, hetzij door een ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, hetzij door een door de staat of de gemeenschap ingestelde examencommissie. Ik verwijs naar het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en de godsdienstleraars, artikel 4, paragraaf 3.
Dergelijke getuigschriften en attesten, die van diverse aard zijn, vormen niet op zichzelf een vereist bekwaamheidsbewijs, maar maken er aanvullend deel van uit, naast een regulier basisdiploma en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. Uit het vermelde artikel 2 kunnen we afleiden dat het niet de bedoeling is dat elk studiebewijs dat onderdeel uitmaakt van een vereist of voldoende geacht bekwaamheidsbewijs, aanleiding zou geven tot de toekenning van een tijdsbonificatie. Het moet gaan om een diploma van hoger onderwijs zoals in dat artikel omschreven. Een diploma van het Hoger Diocesaan Godsdienstinstituut van het bisdom Gent maakt wel deel uit van het bekwaamheidsbewijs voor godsdienstleraar katholieke godsdienst, maar is niet uitgereikt door erkend hoger onderwijs en geeft dus geen recht op een tijdsbonificatie. Dat is de logische toepassing van de federale wetgeving.
U vraagt of ik overweeg om contact op te nemen met de bevoegde federale minister. Ik had niet de intentie om hierover contact op te nemen met de bevoegde federale minister wegens zeer weinig kans op resultaat.
U vraagt welke maatregelen ik zal nemen. U verwijst naar de vaststellingen in het arbeidsmarktrapport met betrekking tot het vak godsdienst. Na de publicatie van het arbeidsmarktrapport heeft er een overleg plaatsgehad met de representatieve verenigingen van inrichtende machten en de vakbonden. Daaruit zijn wat concrete maatregelen uitgekomen. Ik ben overigens van plan het overleg over het arbeidsmarktrapport op zeer korte termijn verder te zetten. Ik zou nog enkele bijkomende maatregelen, pragmatische maatregelen, willen nemen, onder andere op het vlak van de cumulatieproblematiek. Daarover heb ik in de Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie op 22 januari 2009 een beetje toelichting gegeven.
De voorzitter: Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb deze vraag gesteld omdat er een tekort aan leerkrachten godsdienst is. U hebt bij de bespreking van het arbeidsmarktrapport ook gezegd dat het moeilijk is om nu reeds heel concreet in te gaan op de manier waarop u de tekorten wilt aanpakken. Het is belangrijk om te kijken in welke mate dit element een rol speelt in het feit dat er moeilijk leraren godsdienst worden gevonden.
Ik zie niet goed in op welke manier u kunt tegemoetkomen aan die problematiek. Ik zou willen vragen of u in de besprekingen die u voert, kunt aftoetsen of dit een oplossing zou zijn of niet.
Minister Frank Vandenbroucke: De moeilijkheid is dat dit een heel, heel elementair principe is in de pensioenwetgeving. Als ik minister van Pensioenen zou zijn - wat niet het geval is -, dan zou ik zeggen dat als eender welk getuigschrift kan leiden tot een verhoging van het pensioen, we dan een deur wagenwijd openzetten. Het is een enorm precedent.
Ik vrees dat dit niet veel kans op succes heeft bij de federale minister van Pensioenen, gegeven hoe die regelgeving in elkaar zit, en daar zijn ook wel wat redenen voor. Daarom denk ik ook dat het niet zo heel veel zin heeft dat ik het ga vragen. Ik wil het wel eens doen, maar ik vrees dat ik het antwoord ken.
Ik denk dat we inderdaad maatregelen moeten nemen, maar we zouden de maatregelen moeten nemen die we op het Vlaamse vlak zelf kunnen nemen. We moeten nadenken over wat we hier, nu met onze eigen bevoegdheden kunnen doen.
Mevrouw Kathleen Helsen: Als we de reglementering vanuit Vlaanderen bekijken, als we de instelling erkennen - wat als voorwaarde is opgenomen -, dan kan het wel worden toegekend.
(Opmerkingen van minister Vandenbroucke)
We moeten wel nagaan op welke manier we kunnen tegemoetkomen aan het probleem en onderzoeken hoe we meer mensen kunnen vinden die het vak godsdienst willen geven.
Mevrouw Monica Van Kerrebroeck: Het zou kunnen verholpen worden wanneer de instelling zelf wil inkantelen - om een gegeerd woord te gebruiken - in een bestaande hogeschool.
Minister Frank Vandenbroucke: Ja, daar moet men eens over nadenken.
Mevrouw Monica Van Kerrebroeck: In de bestaande hogescholen bestaat een opleiding tot het geven van bijvoorbeeld rooms-katholieke godsdienst. Ik kan wel zeggen dat die opleiding heel verschillend is van die in het Hoger Instituut waar men het vak godsdienst veel uitgebreider ziet dan in een hogeschool.
Ik zal proberen mijn buurtschap te laten spreken om deze instelling te overhalen. Maar ik vrees voor het resultaat.
De voorzitter: Het incident is gesloten.