Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 05/02/2009
Vraag om uitleg van mevrouw Laurence Libert tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de introductie van een wetenschapscoach in de Limburgse secundaire scholen
De voorzitter: Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw Laurence Libert: Mevrouw de voorzitter, in de pers konden wij een aantal weken geleden lezen dat de Limburgse dokters in spe in de toelatingsproef voor artsen erg slecht scoren op het onderdeel Wetenschappen. Dat blijkt uit een analyse van de examencommissie. De Universiteit Hasselt (UH) stelt de middelbare scholen voor om met een wetenschapscoach te werken. De score van sommige middelbare scholen ligt echter wel heel hoog. Dit is te danken aan het feit dat deze scholen hun leerlingen in het laatste jaar intensief op de examenproef voorbereiden indien zij dat wensen. Zo wordt er onder andere in extra begeleiding voorzien voor fysica, wiskunde, chemie en biologie. Ook de examenvragen van de voorgaande jaren worden opnieuw met de leerlingen gemaakt. De UH heeft besloten om ook de middelbare scholen die nu nog slecht scoren, te voorzien van een wetenschapscoach. Bovendien wil de universiteit een bundel met alle oude examenvragen ter beschikking stellen van de leerlingen. Ze kunnen de vragen in kleine groepjes bekijken en voorleggen aan hun leerkracht.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van dit initiatief? Wat denkt u ervan? Indien blijkt dat deze vorm van begeleiding vruchten afwerpt, overweegt u dan om in financiële middelen te voorzien voor een wetenschapscoach? Overweegt u ook om voor andere sectoren waar vacatures niet ingevuld geraken, zoals informatica, het systeem van dergelijke coaches in te voeren? Welke maatregelen hebt u de afgelopen legislatuur genomen om de leerstof uit de secundaire scholen af te stemmen op de opleidingen in het hoger onderwijs?
De voorzitter: Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens: Mevrouw de voorzitter, een wetenschapscoach is volgens ons geen goed idee. Ik wil dan ook bij deze vraag enkele bedenkingen formuleren.
Wat hier wordt voorgesteld, is een verenging. Volgens ons heeft een aso-richting nu net de taak om zo algemeen mogelijk te blijven. Weinig richtingen in het aso zijn een perfecte voorbereiding voor een bepaalde opleiding in het hoger onderwijs of aan een universiteit. Meestal heeft elke aso-richting sterke en zwakke punten ten opzichte van deze of gene hogere opleiding. Dat is uiteindelijk niet iets om ons druk over te maken. Middelbare richtingen moeten niet te veel een expliciete springplank worden naar een bepaalde richting in het hoger onderwijs. Daardoor dwing je studenten om al vroeg een keuze te maken en bemoeilijk je de vrije keuze als ze uit het middelbaar komen. We moeten ons evenmin druk maken over het feit dat er verschillen bestaan tussen scholen. Vlaams Belang heeft de diversiteit van scholen altijd aangemoedigd. Hoe diverser het onderwijslandschap, hoe meer kans dat er voor elke leerling een school op maat is. Dat is toch wat wij allemaal willen?
Bovendien denk ik dat die scholen en meer specifiek die studenten uit Limburg de eindtermen hebben behaald. Iedereen heeft dan toch zijn verantwoordelijkheid genomen? Als die leerlingen zich extra willen voorbereiden op een bepaald toelatingsexamen, dan is dat veeleer de verantwoordelijkheid van de leerling zelf en niet van de school. Ik begrijp mevrouw Libert dan ook niet als zij bepaalde scholen nalatigheid zou verwijten in hun wetenschappelijk onderricht. Een selectieproef betekent nu net dat er leerlingen zijn die hun einddiploma in het middelbaar halen maar niet slagen voor de toelatingsproef. Ik denk niet dat we daardoor in paniek moeten raken en daarvoor maatregelen moeten treffen.
Ik wil ook even stilstaan bij de effecten van zo´n wetenschapscoach. Die coach heeft als opdracht de kandidaat-studenten voor te bereiden op de toelatingsproef, maar wat is het resultaat daar eigenlijk van? De leerlingen zullen misschien beter scoren op die toelatingsproef maar ze lopen dan een hoger risico om vroeg tijdens het eerste jaar te moeten afhaken. Die voorbereiding op de toelatingsproef is er dan wel geweest maar het gaat om een zeer specifieke voorbereiding.
Mijnheer de minister, indien u dit toch een goed idee zou vinden, waarom zou u daar dan in moeten interveniëren?
Mevrouw Monica Van Kerrebroeck: Wanneer iemand slaagt voor de toelatingsproef, dan moet worden nagegaan wat de resultaten zijn voor kennis enerzijds en voor de psychosociale of psychotechnische proeven die daaraan zijn toegevoegd anderzijds. Er bestaat een groot onderscheid in slagen tussen zuiver kennis en de psychoanalytische, psychosociale of psychotechnische proeven.
Gaat het hier om een stunt van de Universiteit Hasselt voor de Limburgse secundaire scholen? Of wil men dat promoten voor alle secundaire scholen? Wil men dat de minister dan optreedt voor alle secundaire scholen? Ik vind dat het eigenlijk de taak is van de leerkrachten om ervoor te zorgen dat men degelijk voorbereid is. Als er dan toch iets hapert, dan moet men iets doen met die leerkrachten. Wanneer die leerkrachten de eindtermen niet bereiken, dan moet daaraan verholpen worden. Dan moet men ervoor zorgen dat zij ander werk vinden vooraleer men overgaat tot de middelen die u voorstelt, mevrouw Libert.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw Libert, de resultaten van de analyse waar u naar verwijst, zijn te lezen in het ´Witboek: Toelatingsexamen arts en tandarts´ dat in 2008 werd samengesteld door de heer Jan Adé en dat te raadplegen is op de webstek van het departement Onderwijs: www.ond.vlaanderen.be/toelatingsexamen/witboek april2008.pdf.
Ik ben niet op de hoogte van het initiatief dat de Universiteit Hasselt neemt om leerlingen van het secundair onderwijs beter voor te bereiden op deze toelatingsexamens. In het verleden was een gentleman´s agreement afgesproken tussen de universiteiten en het Ministerie van Onderwijs en Vorming om niet te voorzien in bijkomende coaching van leerlingen in functie van het toelatingsexamen. Vanaf 2008 kan dit echter wel, met deze beperking dat universitaire medewerkers die betrokken zijn bij het formuleren van vragen voor het toelatingsexamen, zich daarvan onthouden. Het initiatief van de Universiteit Hasselt is dus volkomen in overeenstemming met de gemaakte afspraken.
Op de genoemde webstek zijn ook modelvragen beschikbaar, maar ik spreek formeel tegen dat er bundels beschikbaar worden gesteld waarin alle eerder gestelde examenvragen voor de toelatingsproef opgenomen zouden zijn. Dat is absoluut niet juist.
Het lijkt mij niet aangewezen om met het oog op de toelatingsexamens in extra middelen te voorzien. Overigens, het examenprogramma is recent zo aangepast dat het grootste deel van de vragen behoort tot de eindtermen van de basisvorming. Dat is het gedeelte dat voor alle leerlingen van een bepaalde onderwijsvorm, in dit geval het aso (algemeen secundair onderwijs), gemeenschappelijk is. Vanzelfsprekend zal een wetenschappelijk georiënteerde studierichting in het secundair onderwijs gemiddeld genomen beter voorbereiden op de toelatingsproef dan de andere studierichtingen. We moeten hier in de eerste plaats vertrouwen in het feit dat scholen de eindtermen bereiken met hun leerlingen.
U vraagt of ik overweeg om voor andere sectoren waar vacatures niet ingevuld geraken, dergelijke coaches in te voeren. Zoals ik meen dit niet te moeten doen voor het toelatingsexamen voor artsen en tandartsen, moet ik dit ook niet doen voor andere sectoren waar de vacatures moeilijk of niet ingevuld geraken. We moeten daar wel een beleid rond voeren. We zijn nu intensief bezig met de studiekeuze en confronteren jonge mensen, al in de lagere school, met techniek, technologie en wetenschap. Het is precies daar waar er een tekort is aan geïnteresseerde mensen. Coaches aanstellen zou ik echter niet doen.
Op 30 oktober 2007 vond een overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de Entiteit Curriculum, de onderwijsinspectie en de examencommissie van de toelatingsproef. In tegenstelling tot uw voorstel om de leerinhouden van het secundair af te stemmen op de leerinhouden in het hoger onderwijs, werd tijdens dit overleg het principe van de consecutiviteit of het opvolgen gehanteerd.
Dat betekent dat de leerinhouden van een volgend niveau, dus in dit geval het hoger onderwijs, moeten voortbouwen op de leerinhouden van het voorgaande, in dit geval het secundair onderwijs. De decretaal vastgelegde eindtermen van de derde graad van het secundair onderwijs zijn dus eigenlijk de ´begintermen´ voor het hoger onderwijs. Dat is een duidelijke afspraak, waaraan zowel scholen als jonge mensen die studeren een houvast hebben. Dat consecutiviteitsprincipe geldt overigens voor alle overgangen tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs. We mogen dus zeker niet een omgekeerde oefening beginnen doen. Dat zou natuurlijk eindeloos zijn. In het hoger onderwijs heeft men heel veel vrijheid om programma´s samen te stellen. Als het secundair onderwijs zich daaraan moet aanpassen, is er geen enkele houvast meer, lijkt me. Dat overleg gebeurt dus, maar wel vanuit de eindtermen van het secundair onderwijs.
De voorzitter: Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw Laurence Libert: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil formeel tegenspreken dat ik zou insinueren dat ofwel scholen nalatig zijn ofwel kinderen de eindtermen niet zouden halen in het secundair onderwijs. Wat echter wel opviel bij die leerlingen die slecht scoren op die tests, is dat de aard van de vragen voor het ingangsexamen toch anders is dan wat die leerlingen gewoon zijn in het secundair onderwijs. Die kennis is wel aanwezig, maar het reproduceren ervan op basis van de vragen die werden gesteld, blijkt dan een probleem te zijn. De aard van die vragen sluit immers veeleer aan bij de wijze van examineren in het hoger onderwijs dan met de wijze van examineren in het secundair onderwijs. Het is veeleer de doelstelling van die wetenschapscoach om kinderen te leren die leerstof die ze wel degelijk kennen, ook zo te verwoorden op de vragen die worden gesteld. Het is dus niet de bedoeling van die coach dat hij leerstof aanleert die de leerlingen al moesten kennen.
De voorzitter: Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens: Uiteindelijk is dit dezelfde problematiek als die waarmee het zesde leerjaar in het lager onderwijs te maken heeft met de interdiocesane proeven. Ook bij die proeven zijn de kinderen eigenlijk helemaal niet vertrouwd met de wijze van vragen stellen. Bepaalde scholen bereiden hun kinderen dan ook voor, aan de hand van de vragen van de vorige jaren, waardoor die scores hoger gaan liggen. Het mag absoluut niet de bedoeling zijn scores te halen op bepaalde proeven. Er mag alleen in rekening worden gebracht of leerlingen de eindtermen halen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.