Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 29/01/2009
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over het aantal schooltoelagen in Brussel
De voorzitter: De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva: Enkele weken geleden maakte de minister van Onderwijs bekend dat ouders van kleuters en leerlingen van het lager onderwijs massaal aanvragen hadden ingediend voor een schooltoelage. Van de meer dan 120.000 aanvragen werden ondertussen meer dan 50.000 aanvragen goedgekeurd.
Het toepassingsgebied van de schooltoelage werd dus verruimd: vroeger konden enkel leerlingen van het secundair onderwijs hiervan genieten, nu kunnen ook kleuters en kinderen uit het lager onderwijs een schooltoelage ontvangen. Ook zijn de voorwaarden veranderd, waardoor meer ouders aanspraak kunnen maken op deze steun. In 2006 had nog een op zes ouders recht op een schooltoelage, dat aantal is vandaag gestegen tot een op vier.
Schooltoelagen zijn ook belangrijk voor de berekening van de werkingsmiddelen voor scholen. In het decreet van 4 juli 2008 rond de nieuwe financiering voor het leerplichtonderwijs wordt het aantal schooltoelagen als een van de indicatoren gebruikt voor de berekening van de financiering van de scholen. Hierdoor wordt het belangrijk voor directies om rechthebbende ouders te wijzen op de mogelijkheid om een toelage aan te vragen.
In uw antwoord op mijn recente schriftelijke vraag over de voordelen van het Brusselse onderwijs gaf u aan dat - wat het secundair onderwijs betreft - leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel zowel op de indicatoren gezinstaal, lage opleiding als buurtindicator opmerkelijk meer aantikken dan in het Vlaamse Gewest. Bijvoorbeeld op het vlak van de buurtindicator tikken 65 percent van de leerlingen uit Brussel aan, terwijl dat voor leerlingen uit Vlaanderen maar 24 percent bedraagt. Op het vlak van de indicator schooltoelage is er echter geen verschil met Vlaanderen. Zowel in Brussel als in Vlaanderen bedraagt dat percentage 21.
Mijnheer de minister, kunt u mij zeggen hoeveel ouders uit het basisonderwijs, zowel kleuter- als lager onderwijs, in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een aanvraag hebben ingediend en hoeveel toelagen er werden toegekend aan de leerlingen uit het Brusselse Gewest? In uw uitgebreide antwoord op mijn schriftelijke vraag over de extra middelen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel verschafte u immers hierop geen antwoord. Welke conclusies trekt u uit deze cijfers? In hoeverre verschillen deze cijfers met die van Vlaanderen?
Welke specifieke communicatie voert u in Brussel rond de bekendmaking van schooltoelagen? In welke mate is deze communicatie verschillend met de rest van Vlaanderen?
Welke andere specifieke maatregelen neemt u om het aantal aangevraagde en toegekende schooltoelagen in het basis- en secundair onderwijs in Brussel te laten stijgen, in het bijzonder om anderstalige en/of allochtone ouders in te lichten over het bestaan van de schooltoelage? Ik denk bijvoorbeeld aan samenwerking met Integratiecentrum Foyer op dat vlak.
In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag wees u er terecht op dat in het secundair onderwijs de leerlingen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel op drie van de vier indicatoren opvallend meer aantikken dan in Vlaanderen, behalve voor de indicator schooltoelagen. Welke verklaring hebt u daarvoor? In welke mate is dat opvallend, aangezien er toch een bepaalde correlatie kan worden verwacht tussen bijvoorbeeld het verkrijgen van een schooltoelage enerzijds, en indicatoren zoals de buurtindicator of het opleidingsniveau van de moeder anderzijds?
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Op uw eerste vraag wil ik het volgende zeggen. Tot op de datum van 22 januari 2009 dienden 6056 ouders uit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest een aanvraag in. Het gaat hier om gezinsdossiers. Deze gezinsdossiers bevatten zowel aanvragen in het hoger, het secundair als het basisonderwijs. Het aantal individuele aanvragen - geteld per kind of per leerling - uit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bedraagt voor het lager onderwijs 4970 en voor het kleuteronderwijs 3432. Het aantal individuele leerlingen uit het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest die een schooltoelage ontvingen, bedraagt voor het lager onderwijs 2035 en voor het kleuteronderwijs 1287.
Ten opzichte van het totale aantal leerlingen die schoollopen in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap met een woonplaats in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, doet 39 percent een aanvraag voor een schooltoelage voor het lager onderwijs en 36 percent voor het kleuteronderwijs. 15 percent van hen ontvangt een toelage voor het lager onderwijs en 10 percent voor het kleuteronderwijs. U moet hierbij altijd rekening houden met de stand van behandeling van dossiers op 22 januari 2009. D de cijfers zijn dus zeer prematuur. Ter vergelijking bedraagt het aantal gezinsdossiers over alle onderwijsniveaus heen in Vlaanderen 150.273. Het aantal individuele aanvragen bedraagt in Vlaanderen voor het lager onderwijs 92.135 en voor het kleuteronderwijs 46.464.
Het aantal individuele leerlingen uit Vlaanderen die een schooltoelage ontvingen, bedraagt voor het lager onderwijs 38.774 en voor het kleuteronderwijs 16.977. Ten opzichte van het totale aantal leerlingen die schoollopen in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap met een woonplaats in het Vlaamse Gewest, doet 24 percent een aanvraag voor een schooltoelage voor het lager onderwijs en 23 percent voor het kleuteronderwijs. 9 percent van hen ontvangt een toelage voor het lager onderwijs en 8 percent voor het kleuteronderwijs, rekening houdend met de stand van behandeling van dossiers op 22 januari 2009. Ik durf daaruit te concluderen dat het aantal aanvragen en toekenningen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet lager ligt dan in Vlaanderen. Toch kunnen er nog specifieke acties voor Brussel worden opgezet.
Op uw tweede vraag wil ik het volgende zeggen. Alle scholen van het basisonderwijs en secundair onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hebben het campagnemateriaal van de schooltoelagen gekregen. In juni 2008 werd er een flyer voor elke leerling verspreid om met het eindrapport mee te geven. Aan het begin van het schooljaar werden de folders en de aanvraagformulieren aan de scholen verdeeld. Voor het eerst werden er affiches verspreid waarbij de baseline in negen talen werd vertaald. In de loop van oktober 2008 zijn er tv-spotjes uitgezonden op de Brusselse regionale zenders. Deze acties werden ook in de rest van Vlaanderen uitgevoerd.
De doelgroep van de schooltoelagen is zeer uitgebreid en divers. We doen een mix van communicatieacties via diverse kanalen, met speciale aandacht voor de moeilijk bereikbare doelgroepen. Een drietal jaren geleden zijn we begonnen een netwerk op te bouwen van tussenpersonen om via hen de ouders te bereiken die de schooltoelage het hardst nodig hebben. We werken samen met de LOP´s (lokaal overlegplatform), OCMW´s, vakbonden, CLB´s (centrum voor leerlingenbegeleiding) en integratiecentra. Na een intensieve vorming gaan deze tussenpersonen aan de slag om de nodige hulp te bieden bij het invullen van de aanvraag en de ouders te sensibiliseren.
Vorig schooljaar hebben we in dit kader een paar keer vergaderd met het LOP van Brussel, maar een concrete samenwerking is er niet uit voortgevloeid. We plannen zeker om het contact opnieuw op te nemen. Met het regionaal integratiecentrum Foyer in Brussel hebben we ondertussen een nauwe samenwerking opgebouwd. Zo hebben we in schooljaar 2007-2008 op vraag van een aantal scholen in het Brusselse invulavonden voor ouders georganiseerd. Via Foyer zijn we ook toelichting en vorming gaan geven voor verschillende Brusselse directies van het basisonderwijs, zowel van het katholieke als van het gemeenschapsonderwijs in Wemmel, Brussel en Evere. Daarnaast is onze eigen afdeling Studietoelagen in Brussel elke maandag- en woensdagnamiddag open voor het publiek. We ontvangen op die middagen heel wat ouders.
Wat uw derde vraag betreft, blijkt de samenwerking met tussenpersonen een effectief kanaal om die doelgroepen te bereiken die u vernoemt: anderstalige en/of allochtone ouders. We zijn ons netwerk aan het uitbreiden naar het Vlaams Minderhedencentrum, het Brusselse armoedenetwerk en het Vlaams Minderhedenforum. Via de ´etnomedia´ van deze laatste willen we de allochtone ouders inlichten en aansporen de schooltoelage aan te vragen.
In de voorbereiding van het nieuwe financieringssysteem zijn de correlaties tussen de verschillende indicatoren op schoolniveau berekend op schoolniveau. Hieruit bleek dat de vier indicatoren sterk, maar niet volledig samenhangen. De cijfers hebben betrekking op de situatie van vorig jaar. Het is opvallend dat voor Brussel en Vlaanderen het percentage schooltoelagen in het secundair onderwijs identiek is. Wij zullen dit dan ook verder onderzoeken.
De heer Paul Delva: Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Op mijn eerste vraag antwoordt u dat u meent dat het aantal toegekende schooltoelagen aan kinderen uit het basisonderwijs niet lager zal liggen dan in Vlaanderen. Ik had dezelfde vraag gesteld voor het secundair onderwijs. Ik vermoed dat het percentage eigenlijk stukken hoger zou moeten liggen dan in Vlaanderen.
U zegt dat er een correlatie bestaat. Die is niet rechtlijnig in de zin dat elke indicator met evenveel zou moeten stijgen. Het valt me toch geweldig op dat in het secundair onderwijs, waar de buurtindicator 65 keer wordt aangetikt in Brussel, maar aan 21 percent van de leerlingen een schooltoelage wordt toegekend.
Ik begrijp uit uw antwoord dat er heel wat samenwerkingen op til zijn en dat bepaalde samenwerkingen beter lukken dan anderen. Met Foyer lukt het wel. Met het LOP Brussel is er nog vooruitgang mogelijk. Ik hoop dat we daar de komende jaren veel aandacht aan besteden.
Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat die 21 percent schooltoelage in het secundair onderwijs en de 15 of 16 percent voor het basisonderwijs stukken hoger zouden moeten liggen. Ik denk toch dat de correlatie duidelijk is tussen de drie andere indicatoren en de indicator schooltoelage. Gaat u daarmee akkoord?
Minister Frank Vandenbroucke: Ik heb daarop geantwoord wat ik geantwoord heb. Er zijn cijfers. Die laten niet uitschijnen dat we in Brussel minder aantikken voor de schooltoelage. Die cijfers zijn hoe dan ook nog prematuur. We moeten het verder bekijken.
De voorzitter: Het incident is gesloten.