Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 29/01/2009
Vraag om uitleg van de heer Hans Schoofs tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de studiedag met betrekking tot duurzame ontwikkeling in scholen
De voorzitter: De heer Schoofs heeft het woord.
De heer Hans Schoofs: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, vorige week werd een debat georganiseerd over duurzame ontwikkeling op school. De onderwijssector debatteerde over de vraag hoe scholen op een pedagogisch verantwoorde manier een eigen milieuzorgsysteem kunnen ontwikkelen. Dat is een goede zaak. In 2006 produceerde een Vlaamse school nog gemiddeld 102 kilogram afval per leerling. Een eenvoudig rekensommetje leert ons dat dit neerkomt op ongeveer 107,2 miljoen kilogram afval. Dat is nog altijd een vrij grote afvalberg.
Naar aanleiding van deze vraag heb ik me verder verdiept in deze problematiek. Ik kwam terecht bij een nieuwsbrief van het project Groene School, waarin werd verwezen naar een VUB-eindwerk van 2001. Daaruit bleek dat een goed milieubeleid op school zou moeten kunnen resulteren in een halvering van de afvalberg. Dat stelde men dus acht jaar geleden. Diezelfde studie stelde dat in die tijd 100 kilogram afval per leerling werd geproduceerd. Dat verbaasde me enigszins, want dat was twee kilogram minder dan het resultaat van 2006, dat nu wordt aangehaald, ook naar aanleiding van het debat. Ik wil daaruit niet concluderen dat we er na zeven jaar inspanningen op dat vlak alleen maar in geslaagd zijn om de afvalberg te vergroten, maar ik zal ook niet concluderen dat we er sterk op vooruit zijn gegaan. Net als ik zult u die conclusie bezwaarlijk kunnen maken.
Er gebeurt heel wat in de scholen. Dat wil ik hier zeker niet minimaliseren. Elk ogenblik dat we daarover discussiëren, moeten we dat in de kijker zetten. We moeten ter zake ook motiveren. Er wordt heel wat aan sensibilisering op scholen gedaan met betrekking tot het rationeel omspringen met energie en water. Het departement Leefmilieu, Natuur en Energie probeert ook via milieueducatie duurzame ontwikkeling te promoten. De resultaten ter zake zijn zeer goed. Alleen al in de provincie Antwerpen zijn 476 basisscholen officieel ingeschreven als MOS-school, waarbij MOS staat voor Milieuzorg Op School. Hetzelfde geldt voor nog eens 240 secundaire scholen. Ook het departement Onderwijs levert enorme inspanningen. Het departement is in staat om die inspanningen nog op te drijven.
Mijnheer de minister, in welke mate denkt u tegemoet te kunnen komen aan de vraag om meer aandacht te geven aan milieueducatie in het onderwijs? Wat is de evolutie met betrekking tot het aantal MOS-scholen in Vlaanderen? Vindt u dat er door Onderwijs voldoende initiatieven worden genomen om dat te stimuleren? Welke maatregelen worden nog genomen om het verbruik van water en energie en de afvalproductie in onze scholen nog te rationaliseren?
De voorzitter: Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn: Mevrouw de voorzitter, ik wil me daarbij aansluiten. Ik zou graag een verduidelijking willen. Ik dacht dat de vraag ging over educatie met betrekking tot duurzame ontwikkeling, maar uiteindelijk meen ik dat ze vooral gaat over milieueducatie.
De heer Hans Schoofs: Het ene sluit het andere niet uit. Ze gaan hand in hand.
Mevrouw Sabine Poleyn: Dat klopt. Voor mij is milieueducatie een onderdeel van educatie met betrekking tot duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling heeft immers een economische, een ecologische en een sociale component.
Mijnheer de minister, ik heb een vraag die daarbij aansluit. Twee jaar geleden heeft de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) samen met de Minaraad een advies geformuleerd over educatie met betrekking tot duurzame ontwikkeling, met een aantal concrete aanbevelingen. Ik moet toegeven dat ik het advies momenteel niet bij me heb. Dat advies hebben ze op eigen initiatief gegeven. Hebt u daar enig gevolg aan gegeven?
Minister Frank Vandenbroucke: Ik twijfel erover of ik al een formeel antwoord heb gegeven op het advies van de Vlor.
Mevrouw Sabine Poleyn: Het advies was afkomstig van de Vlor en de Minaraad samen. Ze wilden dat samen aangeven. Het advies dateert van 22 maart 2007.
Minister Frank Vandenbroucke: We hebben dat alleszins aandachtig bekeken, alleen kan ik u niet uit het blote hoofd zeggen op welke manier we daar precies mee zijn omgegaan. We krijgen immers heel wat adviezen en reacties binnen, en er zijn heel wat procedures ter zake. Ik kan niet precies zeggen of we een brief hebben teruggestuurd. Dat weet ik niet.
Mevrouw Sabine Poleyn: Ik zal er een schriftelijke vraag over stellen.
Minister Frank Vandenbroucke: Dat lijkt me inderdaad beter.
Hoe kunnen we meer aandacht geven aan milieueducatie? Milieueducatie krijgt vandaag al ruime aandacht in zowel het basis- als secundair onderwijs. In het basisonderwijs gebeurt dit vandaag via een eindterm binnen het leergebied ´wereldoriëntatie´ die als volgt luidt: ?De leerlingen tonen zich in hun gedrag bereid om in de eigen klas en school zorgvuldig om te gaan met papier, water, afval en energie?.
In het secundair onderwijs bestaat vandaag binnen de vakoverschrijdende eindtermen, die per graad zijn geformuleerd, het thema ´milieueducatie´. Samengevat komt dit hierop neer: in de eerste graad wordt gewerkt rond vier thema´s: lucht, water en bodem; levende wezens en milieu; samenleving en ruimtegebruik; en afval. In de tweede graad ligt de klemtoon op milieu- en natuurzorg en op verkeer en mobiliteit. In de derde graad ligt de klemtoon op milieu- en natuurbeleid en op verkeer en mobiliteit in ruimtelijk beleid.
Ondertussen hebben de scholen ongeveer tien jaar ervaring opgedaan met deze eindtermen wereldoriëntatie en de vakoverschrijdende eindtermen zodat een evaluatie ervan zich opdrong. Hieraan zijn peilingproeven natuur en biologie en een wetenschappelijk onderzoek naar de maatschappelijke en onderwijskundige relevantie van de eindtermen voorafgegaan. Onder andere op basis van de resultaten van deze drie onderzoeken werden de eindtermen natuur in het basisonderwijs, natuurwetenschappen in de eerste graad secundair onderwijs en de vakoverschrijdende eindtermen van de drie graden van het secundair onderwijs geactualiseerd.
Vooral het concept van de vakoverschrijdende eindtermen is ingrijpend gewijzigd, in die zin dat ze niet meer graadgebonden zijn geformuleerd en dat men is afgestapt van de thema´s die vervangen zijn door zeven contextgebieden, zeg maar toepassingsgebieden. Naast deze contexten zijn er 26 algemeen geformuleerde eindtermen die in alle contexten aan bod kunnen komen maar die evengoed binnen de vakken, projecten, buitenschoolse activiteiten enzovoort, een plaats kunnen krijgen.
Een van de zeven contextgebieden is ´omgeving en duurzame ontwikkeling´ met daarin onder meer de volgende eindtermen: de leerlingen participeren aan milieubeleid en -zorg op school; ?de leerlingen zoeken naar mogelijkheden om zelf duurzaam gebruik te maken van ruimte, grondstoffen, goederen, energie en vervoermiddelen; de leerlingen zoeken naar duurzame oplossingen om de lokale en globale leefomgeving te beïnvloeden en te verbeteren.
De manier waarop de eindtermen in de geactualiseerde versie geformuleerd zijn, biedt de scholen veel meer ruimte om een eigen milieuzorgsysteem uit te bouwen, waarbij zij de leerlingen moeten betrekken. Scholen die op basis van de huidige eindtermen rond milieueducatie werken, kunnen hier perfect mee doorgaan, aangezien de bestaande eindtermen milieueducatie op te vatten zijn als mogelijke concrete invullingen van de eindterm ´de leerlingen participeren aan milieubeleid en milieuzorg op school´.
Het aantal scholen dat in het MOS-project (Milieuzorg Op School) stapt, groeit nog steeds. Momenteel engageren 2364 basisscholen - op te vatten als vestigingsplaatsen - zich voor het MOS-project, waarvan 930 scholen reeds een van de logo´s heeft behaald. Voor het secundair onderwijs tellen we momenteel 868 vestigingsplaatsen die deelnemen aan het project, waarvan er 445 in het bezit zijn van een van de drie logo´s. Ik wil er wel op wijzen dat de groeicijfers die we de voorbije jaren hebben gekend, elk jaar afnemen. Dat is niet onlogisch als men rekening houdt met het feit dat vandaag 68 percent van de scholen, basis- en secundaire scholen samen gerekend, al in het project is gestapt. Ten opzichte van 2008 en op hetzelfde moment gemeten is er nu een groei van 5 percent.
Het tweede deel van uw vraag peilt naar de initiatieven die vanuit het departement Onderwijs en Vorming worden genomen in verband met het MOS-project. Het departement neemt zelf geen specifieke initiatieven op het vlak van MOS, maar werkt wel zeer nauw samen met het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE), bijvoorbeeld via een vertegenwoordiging in de MOS-begeleidingscommissie. In de publicaties en brochures die verband houden met milieuzorg verwijst het departement Onderwijs en Vorming in principe naar de MOS-werking en stimuleert op die manier de scholen om aan het MOS-project deel te nemen.
Zowel in de bestaande als de geactualiseerde versie van de eindtermen basisonderwijs en de vakoverschrijdende eindtermen secundair onderwijs worden leerlingen aangezet om op een duurzame manier om te gaan met de natuurlijke grondstoffen en energie. Vooral op het vlak van energiebesparing heb ik in de loop van deze legislatuur heel wat initiatieven genomen waarvan ik er hier een aantal opsom.
Er werden subsidies verleend voor het installeren van nieuwe stookoliedebietmeters en het correct afstellen van de verwarmingsinstallaties. Er zijn subsidies toegekend voor de installatie van een energieboekhouding en het uitvoeren van een energieaudit. Ik dring er bij scholen op aan een energieco?rdinator aan te stellen. De scholen en hun energieco?rdinatoren worden ondersteund door heel wat studiedagen, vormingssessies en brochures die de onderwijsgemeenschap helpen een energiezuinig beleid te voeren. Daarbij wordt een synergie betracht tussen de technische en pedagogische informatie. Voor dit laatste wordt samengewerkt met MOS van het Vlaams ministerie van Leefmilieu.
Naast de provinciale vorming door het Vlaams ministerie van Onderwijs in 2006, 2008 en in 2009 heeft elke onderwijsinstelling een exemplaar ontvangen van ´10 tips Energiezorg in scholen´, een dvd van An Inconvenient Truth, vijf brochures over rationeel energieverbruik in scholen - die gaan over energiezorg, verwarming, verlichting, passief standaard, isolatie en ventilatie -, een folder met een praktische casus en de checklist rond het correct afstellen van de verwarmingsinstallatie. Er is op de onderwijswebsite ook een energiepagina uitgewerkt met meer informatie over energiezorg voor de scholen (www.ond.vlaanderen.be/energie).
Tot besluit wil ik er nog op wijzen dat voor elk van de domeinen die u noemt - water, energie, afval - binnen het MOS-project zeer praktische brochures zijn ontwikkeld waarmee een geïntegreerd en kwaliteitsvol milieuzorgsysteem op school kan worden uitgebouwd.
De voorzitter: De heer Schoofs heeft het woord.
De heer Hans Schoofs: Mijnheer de minister, ik bestrijd niet dat er enorm veel inspanningen zijn geleverd op het vlak van sensibilisatie. Ik denk dat de resultaten van het energieverbruik in scholen wellicht al meetbaar zijn, omdat je met een aantal tips en investeringen grote inspanningen en besparingen kunt doen. Die zijn evenwel gericht op directies en schoolteams.
Maar ik blijf op mijn honger over de afvalproductie op school. Er zijn een aantal dingen waar je niet naast kunt kijken. Er is bijvoorbeeld het toenemend gebruik van invulblaadjes. Ik noem maar enkele voorbeelden. Men gebruikt nog altijd drankjes in wegwerpverpakking. Wordt dat gemeten? De resultaten liegen er niet om. Ik beweer niet dat de gegevens voor 100 percent kloppen, maar ik heb evenmin een indicatie dat ze fout zijn. Ik denk dat het initiatief kan worden genomen om op het terrein een nulmeting te doen en binnen afzienbare termijn een meting te plannen om de evolutie in kaart te brengen.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Ik weet niet zeker wat ik daar moet op antwoorden. Ik zal nadenken over de suggestie van de nulmeting. Ik weet niet precies wat er allemaal al ter beschikking staat. Ik denk daarover na.
De voorzitter: Het incident is gesloten.