Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 08/01/2009
Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de taalinspectie in het faciliteitenonderwijs in Vlaanderen
De voorzitter: De heer Luk Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de minister, we naderen het einde van de legislatuur met rasse schreden. De hoop dat die zou worden afgesloten met een oplossing voor het aanslepende probleem van de faciliteitenscholen in Vlaanderen, die, zoals we allemaal weten, allesbehalve integratiebevorderend werken, is nagenoeg verdwenen. Ik vrees dat de situatie in juni 2009 op het terrein exact dezelfde zal zijn als bij de aanvang van de legislatuur in 2004, ondanks - en dat hebben we van bij de aanvang ook toegegeven - een op dit punt veelbelovend regeerakkoord. Daarin was voor het eerst sprake van eenzijdige maatregelen. We denken dan in de eerste plaats natuurlijk aan de pedagogische inspectie en aan de leerlingenbegeleiding.
Wat specifiek de taalinspectie betreft, hebt u in een antwoord op een schriftelijke vraag die ik op 18 april 2007 heb ingediend, bevestigd dat u zou trachten het Vlaamse regeerakkoord uit te voeren en dat u zou nagaan hoe de taalinspectie opnieuw door de Vlaamse Gemeenschap kon worden waargenomen, in overeenstemming met de Grondwet en diverse uitspraken van het Grondwettelijk Hof. Het feit dat de regelgeving federaal is, betekent nog niet dat de controle op de naleving ervan niet zou kunnen gebeuren door de gemeenschappen, zo voegde u eraan toe. Dat was ook heel terecht.
Naast de pedagogische inspectie heeft de taalinspectie inderdaad een belangrijke opdracht. Ze moet nagaan of de inschrijvingen in die scholen wel allemaal aan de taalwetgeving beantwoorden. Ze moet kijken of het Frans de thuistaal of de meest gebruikte taal van de betrokken kinderen is. Er zijn nogal wat kinderen van buitenlanders in die scholen ingeschreven. Ik heb ze ooit eens geteld aan de hand van cijfers die u me hebt gegeven. Dat zijn er een 400-tal. Men kan zich afvragen of ze thuis doorgaans Frans spreken. Dat staat nog los van de vraag of de faciliteiten ook voor buitenlanders gelden. Dat is echter een andere discussie. Ook de domiciliëring van de ouders is van belang. Een van de ouders moet in een van de faciliteitengemeenten wonen. We weten dat de federale taalinspectie helemaal niet functioneert zoals het hoort.
Mijnheer de minister, niet alleen zou u nagaan hoe de taalinspectie opnieuw door de Vlaamse Gemeenschap kon worden waargenomen, in 2007 hebt u daar heel kordaat aan toegevoegd dat u niet van plan was om de uitvoering van het Vlaamse regeerakkoord te laten afhangen van een consensus met de Franse Gemeenschap. Er is inderdaad niets dat u daartoe verplicht.
U verweet me zowaar dat ik informeerde naar de stand van zaken over een dergelijk samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de gemeenschappen met betrekking tot een optimale organisatie van het taaltoezicht in het onderwijs. U leidde daar een beetje plagerig uit af, had ik de indruk, dat ik wachtte op een dergelijk voorstel van samenwerkingsakkoord, dat bovendien afhankelijk zou zijn van een instemming van de Franse Gemeenschap. U weet natuurlijk dat informeren naar een stand van zaken nog iets heel anders is dan een idee genegen zijn.
Mijn federale collega, de heer Mortelmans, heeft eind 2008 ook nog eens geïnformeerd naar de stand van zaken bij uw federale collega, minister Laruelle. Uit het antwoord bleek effectief dat er in de verste verte nog geen sprake is van een dergelijk samenwerkingsakkoord.
Daarmee kom ik bij de stelling waarmee u uw antwoord op mijn schriftelijke vraag besloot. U stelde: ?Ik vraag me overigens af waarom ik zou moeten wachten op voorstellen van de federale regering, die slechts doorgang kunnen vinden na instemming van de Franse Gemeenschap?. Ik denk dat u gelijk hebt. Maar ik vraag me af waarom u wel op de goedkeuring van het interpretatief decreet inzake het faciliteitenonderwijs - voorstel van decreet houdende interpretatie van de artikelen 44, 44bis en 62, §1, 7°, 9° en 10°,
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 - zou wachten om verdere maatregelen te nemen inzake die taalinspectie.
Bij de bespreking van de beleidsbrief over de Vlaamse Rand en ook in de commissie voor Onderwijs is de zaak al ter sprake gekomen. Ik vrees dat van dat interpretatief decreet niets meer in huis zal komen tijdens deze legislatuur. U weet dat de Commissie voor Institutionele Aangelegenheden van de Senaat geen gemotiveerd advies heeft uitgebracht inzake het belangenconflict. De termijn van 30 dagen waarbinnen het Overlegcomité zich moet uitspreken, loopt nu. Daarna wordt allicht een nieuw belangenconflict ingediend, deze keer door het Waalse Gewest.
De goedkeuring van het interpretatief decreet door de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement komt er allicht niet meer voor het einde van deze legislatuur. De vraag is of daarom de taalinspectie ook maar verder door de federale overheid moet worden georganiseerd of uitgevoerd, dan wel of u hier dan misschien eenzijdige maatregelen neemt.
Mijnheer de minister, wat mogen we nog verwachten tussen vandaag en het einde van de legislatuur? Laat u alles zoals het is? Zult u nog iets ondernemen? Hoe denkt u ervoor te zorgen dat het interpretatief decreet inzake het faciliteitenonderwijs alleszins nog voor het einde van de legislatuur zal worden goedgekeurd? Hoe denkt u voor het einde van de legislatuur de taalinspectie in de faciliteitenscholen te organiseren?
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mevrouw de voorzitter, ik wens me eens te meer aan te sluiten bij de interpellatie van de heer Van Nieuwenhuysen. Deze morgen was hier een basisschool op bezoek. Ik heb de gids vergezeld. Hij gaf op het niveau van de kinderen uitleg over hoe democratie werkt. Hij zei dat een voorstel is aangenomen als een meerderheid ja zegt. Eigenlijk zou hij daaraan moeten toevoegen dat dat niet het geval is in elke democratie.
Naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen heb ik mijn ongenoegen geuit over de manier waarop hier tewerk wordt gegaan: grendels, één, twee, drie, vier belangenconflicten. Men kan de vraag stellen waar we mee bezig zijn. Mijnheer de minister, eigenlijk is het poepsimpel. Gisteren zeiden collega´s van Groen! dat in het parlement al 140 keer over de burgemeesters is gediscussieerd, en over dit onderwerp misschien al 170 keer. Het is godgeklaagd dat we steeds opnieuw moeten debatteren over iets dat heel duidelijk is. Verantwoordelijkheden zijn verantwoordelijkheden, en afspraken zijn normaal gezien afspraken.
Aan deze kant van de taalgrens volgen we heel duidelijk een lijn: eenieder dient in zijn gemeenschap op een heel open wijze zijn verantwoordelijkheid te nemen en minderheden hebben rechten. Niemand zegt dat we het Franstalig onderwijs zo maar willen afschaffen. Franstalig onderwijs kan, maar dan wel volgens onze regels.
Mijnheer de minister, in het voorstel van interpretatief decreet staat duidelijk dat het decreet houdende het basisonderwijs volledig van toepassing is op deze scholen. Wat is nu de stand van zaken? Zijn er scholen in de Vlaamse Gemeenschap die onder de faciliteitenregeling vallen en die op dit moment nog niet zijn aangesloten bij een erkend centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB)? Ik heb daarover onlangs iets vernomen. Als u daar nu niet op kunt antwoorden, kunt u dan later aangeven welke scholen wel en welke nog niet aangesloten zijn bij een erkend CLB?
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Mevrouw de voorzitter, ook ik heb dat voorstel van interpretatief decreet mee ondertekend. Tot mijn spijt en ontzetting moet ik ook constateren dat er nog altijd geen vooruitgang is geboekt, omdat het door een schier onuitputtelijk gamma aan mogelijkheden en het voeren van procedures op de lange baan wordt geschoven.
Het is niet de bedoeling om de Franstaligen op enigerlei wijze te provoceren. Ze voelen dat echter wel zo aan. Ze hebben het over de derde kaakslag. Wie mij kent, weet dat ik niet wil slaan, noch op de kaak, noch ergens anders. Volgens mij en volgens velen aan deze kant aan de taalgrens gaat het om de legitieme verwachting over iets waarvan we allemaal denken dat het een verbetering zou zijn. Op de duur zou het ook kunnen leiden tot een pacificatie, waar we allemaal achter staan.
Mijnheer de minister, mij komt ter ore dat heel wat vastbenoemde Vlaamse onderwijzers in Nederlandstalige gemeentescholen in de faciliteitengemeenten verplicht zouden worden een diploma intensief Frans te halen en dat daar ook een bijkomende verloning aan verbonden zou zijn. De gemeentebesturen van de faciliteitengemeenten zouden als inrichtende macht van hun Nederlandstalige gemeentescholen de Vlaamse onderwijzers verplichten om die cursus te volgen. Kan dat zomaar? U mag me daar ook later op antwoorden.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, collega´s, het voorstel van interpretatief decreet is weliswaar geen regeringsinitiatief, maar ik ben er wel een uitgesproken voorstander van. Ik hoop natuurlijk dat het zo snel mogelijk in werking kan treden.
Mijnheer Van Nieuwenhuysen, in de historiek van het voorstel loopt u in de vraag enigszins verloren. Ik duid u dat niet ten kwade. Het is ook ingewikkeld. Het belangenconflict dat in november 2008 in de Senaat werd besproken, was het tweede belangenconflict, ingediend door de vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF). De Senaat bracht geen gemotiveerd advies uit aan het Overlegcomité. Dat Overlegcomité vergadert op 16 januari, maar vandaag weet ik niet of dit dossier daar op de agenda staat.
Het eerste belangenconflict werd ingediend door het parlement van de Franse Gemeenschap, en het Overlegcomité stelde op 11 juni 2008 vast dat er geen vergelijk kon worden gevonden. Als er ook dit keer geen vergelijk uit de bus komt, is er nog tijd genoeg om over te gaan tot bespreking en stemming in plenaire zitting van het Vlaams Parlement. Een derde belangenconflict zou het uitzicht daarop wegnemen.
Ik weet uiteraard niet of leden van het Waals Parlement daartoe intenties hebben. Het feit dat er eigenlijk geen band is met hun bevoegdheid, is geen garantie dat dat niet zal gebeuren. Maar zelfs in dat geval denk ik dat het geleverde decretale werk niet verloren is: het nieuwe Vlaams Parlement en de regering die dan zullen aantreden, hebben beide een stevige juridische basis voor hun stelling, én een advies van de Raad van State, dat weliswaar geen doorslaggevende uitspraak inhoudt over de cruciale vraag naar de bevoegdheidsverdeling.
U vroeg ook hoe ik voor het einde van de legislatuur de taalinspectie in de Franstalige faciliteitenscholen denk te organiseren. Al bij al vind ik het interpretatieve decreet vooral belangrijk om de vraag op te lossen over de pedagogische inspectie in de faciliteitenscholen, en de daaraan gekoppelde vragen naar welke overheid verantwoordelijk is voor de onderwijskwaliteit: welke eindtermen zijn in deze scholen van toepassing, welke principes gelden er op het vlak van leerlingenbegeleiding enzovoort.
De taalinspectie zou het best worden ondergebracht bij de gemeenschappen, die daarover een samenwerkingsakkoord zouden kunnen sluiten. Maar bij gebrek daaraan is het intussen wel zo dat er een taalinspectie is, die functioneert. Getuige daarvan zijn de regelmatige schrappingen van leerlingen door de taalinspectie op grond van de vaststelling dat ze niet blijken te voldoen aan de criteria die de taalwet stelt.
De bevoegde federale minister Laruelle heeft inderdaad nog geen initiatief genomen om te onderhandelen over een samenwerkingsakkoord. Ik heb daarover ook geen vraag gesteld aan mevrouw Laruelle, uitgaande van de stelling dat het interpretatieve decreet het decreet is dat over de onderscheiden bevoegdheden zekerheid moet scheppen.
In het licht van wat op uw eerste deelvraag werd geantwoord, mijnheer Van Nieuwenhuysen, zal ik pas vragen om de taalinspectie bij de gemeenschappen onder te brengen nadat het interpretatieve decreet is goedgekeurd.
Ik meen dat ik daarmee heb geantwoord op uw vragen, alsook op de bezorgdheid van de heer De Cock, die overigens ook de mijne is.
Mijnheer Van Dijck, u vroeg hoe het zit met de contracten met de CLB´s. Bij mijn weten is dat vandaag niet in orde in hoofde van de faciliteitenscholen. Wij hebben een procedure opgestart die wij klassiek kunnen opstarten. Het gaat om een soort bemiddeling om tot een contractering te komen. Maar dat heeft tot niets geleid. Normaal gezien lopen de contracten af op 31 maart. De vraag is wat er dan zal gebeuren. Ook dat is een onopgelost vraagstuk, maar u weet dat dat integraal deel uitmaakt van de brede problematiek rond het interpretatieve decreet.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de minister, u zegt dat de taalinspectie nu wel degelijk functioneert en u verwijst naar het feit dat er in de voorbije jaren een aantal vaststellingen werden gedaan van overtredingen op de taalwetgeving, waarop maatregelen zijn gevolgd. Dat klopt, en dat was ook al zo in 2007, maar toen liet u heel duidelijk verstaan dat u vooruit wilde gaan en dat u de taalinspectie sowieso, conform de Grondwet, naar de Vlaamse Gemeenschap wou laten overhevelen. Nu zegt u dat u eerst de goedkeuring door de plenaire vergadering van het interpretatieve decreet inzake het faciliteitenonderwijs wilt afwachten.
Eerlijk gezegd zie ik de link niet goed. Dat interpretatieve decreet heeft immers vooral gevolgen voor de leerlingenbegeleiding en de pedagogische inspectie, en heeft eigenlijk weinig te maken met de taalinspectie. Ik zie dus niet goed in waarom u zou wachten op de definitieve goedkeuring van het interpretatieve decreet om maatregelen te nemen om die taalinspectie door de Vlaamse Gemeenschap te laten uitvoeren.
Inzake dat interpretatieve decreet zegt u dat er op 16 januari een overlegcomité is. U weet blijkbaar niet of het punt daar zal worden geagendeerd. U weet uiteraard ook niet of men daar tot een vergelijk zal komen. Ik vrees, het verleden in acht nemend, dat dat niet het geval zal zijn. U sluit ook niet uit dat er een derde belangenconflict zal worden ingeroepen, dit keer door het Waalse Gewest. Nochtans kan men zich afvragen of dat Waalse Gewest daar enige bevoegdheid in heeft.
U zegt dat het werk intussen is gedaan en dat het niet verloren is, maar hoe dan ook zal heel de carrousel in de volgende legislatuur opnieuw in gang moeten worden gezet. Ik vind dat een buitengewoon triestige zaak. We moeten toch eens nadenken of we het in dit Vlaams Parlement niet over eenzelfde boeg moeten gooien en ook systematisch belangenconflicten inroepen tegen alle voorstellen of ontwerpen van decreet in de Franse Gemeenschap en dezelfde strategie moeten aanwenden als zij tegen ons gebruiken.
Mevrouw de voorzitter, ik kondig tot besluit van deze interpellatie een motie aan.
De voorzitter: De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, we moeten inderdaad in de eerste plaats het onderscheid maken tussen de taalinspectie en het decreet. Komt er nog een belangenconflict of niet?
Vandaag las ik in de krant een interview met de voorzitter van het Waals Parlement. Hij stelt dat het voor hen moeilijk is om een belangenconflict rond BHV in te roepen, omdat BHV eigenlijk buiten het Waalse Gewest valt. Ik hoop dat hij dezelfde logica hanteert als het gaat over het onderwijs van kinderen die gedomicilieerd zijn en school lopen in Vlaanderen. De voorzitter van het Waals Parlement heeft vandaag, met een mededeling over BHV, aangetoond dat hij eigenlijk geen belang heeft bij het gegeven van de scholen.
Wij moeten de zaken heel alert opvolgen en het voorstel van decreet zo snel mogelijk agenderen in de plenaire vergadering.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door de heer Van Nieuwenhuysen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.