Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 11/12/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over de inbreng van Bloso bij de opmaak van gemeentelijke subsidiereglementen Sport voor Allen
De voorzitter: Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier: Mijnheer de minister, bij de stemming van het Sport voor Allen-decreet zei u in het parlement: "Ik engageer mij er hier, ten overstaan van het parlement, toe dat we de logica die wij hebben doorgevoerd om tot minder planlast en tot minder betutteling te komen, en om de gemeenten en provincies meer te zien als partners in het sportbeleid, zullen voortzetten in de uitvoeringsbesluiten."
De besluiten oogden positief, maar al snel kwamen er kritische geluiden over het handboek en de aanpak van uw administratie. De heer Callens bracht dit ter sprake tijdens de commissievergadering van 26 juni 2008. Op zijn vraag antwoordde u: "Het handboek heeft dus niet de bedoeling om te regelen - dat doen het decreet en de uitvoeringsbesluiten immers - maar wel om te inspireren vanuit een breder kader. Veel gemeenten bellen voor bijkomende informatie echter ook naar Bloso. Indien blijkt dat mijn administratie hierin te sturend of te beperkend optreedt, dan zal ik haar daar zeker op aanspreken."
De gemeenten moeten ten minste 50 percent van hun middelen spenderen aan verenigingen op basis van objectiveerbare criteria. In de handleiding wordt een niet-limitatieve lijst van criteria meegegeven die een aanzet kunnen zijn voor de gemeenten. Het gaat onder andere over planmatig werken vanuit een beleidsvisie, een duidelijke functieverdeling in de sportclub, ledencommunicatie enzovoort. Het handboek gaat over algemene kwaliteitscriteria die de gemeente gerealiseerd wil zien op basis van concrete parameters. Voor de uitvoering kan er advies gevraagd worden aan Bloso, maar de praktijk laat zien dat de bemoeienissen veel verder gaan.
Dat wil ik illustreren aan de hand van drie concrete voorbeelden. Een eerste voorbeeld betreft de schijf van ten minste 50 percent voor verenigingen die geïnvesteerd moet worden op basis van objectiveerbare kwaliteitscriteria. Het roept vragen op als de ambtenaar van Bloso schrijft: "Ik denk niet dat je via dit systeem de meerderheid zal besteden aan kwaliteit. Dus voorstel: zet alle kwantiteit bijeen en geef hieraan een vast procent van budget - bijvoorbeeld maximum 40 percent - en zet alle kwaliteit samen, bijvoorbeeld voor 60 percent. Dan ben je altijd zeker." De autonomie raakt zoek wanneer de Bloso-ambtenaar eraan toevoegt: "Ik vind dat je toch wat weinig kwaliteitscriteria hebt ingebouwd rond bepaalde andere thema's."
Een andere gemeente stelt voor om afzonderlijke punten te geven voor het hebben van een jeugdgroep en een volwassenengroep. Voor de medewerker van Bloso is er enkel sprake van kwaliteit als er punten worden gegeven op het hebben van beide. De afzonderlijke groepen belonen, is volgens de verantwoordelijke geen kwaliteit maar kwantiteit.
Een laatste voorbeeld gaat over een gemeente die ervoor kiest om punten te geven in het reglement als er één gediplomeerde trainer meegaat naar de wedstrijd. Hierop reageert de Bloso-ambtenaar: "Het feit dat er één iemand gediplomeerd meegaat naar de wedstrijd vind ik zwak om afzonderlijk op te scoren in tegenstelling dat dit bij de trainingen wel heel belangrijk is. […] Het is niet omdat er voor die ganse groep toevallig één iemand gediplomeerd meegaat dat ze op de wedstrijd begeleid worden door een gediplomeerde. Je beloont de gediplomeerde trainers in hun totale functie (training en wedstrijd)."
Het gaat in mijn vraag niet over de individuele dossiers, maar over de globale aanpak. Van Bloso mag verwacht worden dat het zijn taak als begeleider ten volle speelt, en niet als een meester die zijn klas verplichtingen oplegt, want dan is de gemeentelijke autonomie ver te zoeken.
Mijnheer de minister, bent u op de hoogte van klachten over het eigengereide optreden van de Bloso-ambtenaar? Zo ja, hebt u daarover al contact gehad met Bloso? Welke afspraken werden daarover gemaakt?
Mevrouw Els Robeyns: Mijnheer de minister, collega's, ik deel de bezorgdheid van mevrouw Fournier. Ook ik krijg vanuit bepaalde lokale besturen bedenkingen en opmerkingen over het sturende optreden van Bloso en over de bijkomende vereisten die soms worden gesteld. Voor sommige lokale besturen, zeker van kleinere gemeenten, zijn die vereisten niet altijd haalbaar.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ook ik sluit me aan bij de bezorgdheid die hier is geformuleerd. Ik merk dat daar ook in de provincie Antwerpen opmerkingen over komen.
We stellen vast dat de normering inzake kwaliteit heel sterk gefocust is op het behalen van diploma's voor de Bloso-cursussen. We moeten daar inderdaad maximaal op inzetten, maar we moeten er ook rekening mee houden dat we van heel ver moeten komen. We moeten dan ook met zeer kleine stappen werken. En daar legt Bloso de lat mijns inziens nogal hoog.
In onze gemeente werd voorgesteld om mensen die zich engageren om een cursus te volgen, maar misschien nog niet het diploma hebben behaald of om de een of andere reden de cursus niet kunnen afwerken, toch al te ondersteunen in hun engagement. Wij hebben dat al meermaals gevraagd, maar dat wordt door Bloso categoriek afgewezen. Zij vinden dat geen kwaliteitscriterium, terwijl ik vind dat een begeleider die zich engageert en mee vooruit wil, ook beloond moet worden.
Ik heb nog een bijkomende vraag inzake schaling. Vandaag zijn er diploma's die men kan halen via de cursussen van de Vlaamse Trainersschool (VTS) en die erkend worden door Bloso. Ook leraren kunnen op die manier ingeschaald worden. Ik zou willen vragen of ook kleuterleidsters erkend kunnen worden als lesgever van turnen. Kleuterleidsters mogen immers kleuterturnen geven in de school, maar worden niet erkend als voldoende kwaliteitsvolle begeleiders in het turnen.
Kleuterleidsters geven wel turnlessen die als kwaliteitsvol en pedagogisch en medisch verantwoord beschouwd worden, maar tellen niet mee als kwaliteitsvolle begeleiders in het sportleven. Ik begrijp dat u daar niet meteen een antwoord op kunt geven, mijnheer de minister, maar ik geef het alvast mee als bezorgdheid.
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Mevrouw de voorzitter, collega's, het decreet op het lokale en regionale Sport voor Allen-beleid, dat in 2007 door het Vlaamse Parlement werd goedgekeurd, werd op een heel andere manier ingevuld dan het oude decreet op de erkenning en subsidiëring van gemeentelijke en provinciale sportdiensten.
Niet alleen heeft het een veel lagere instapdrempel, waardoor ook kleine en opstartende gemeenten kunnen intekenen, het bevat ook veel minder planlastbepalingen, laat veel meer autonomie aan de lokale besturen en responsabiliseert hen om samen met hun middenveld een langetermijnbeleidsplan voor het lokale sportbeleid uit te tekenen en uit te voeren. Aandacht voor de ondersteuning van sportclubs, voor de andersgeorganiseerde sport en voor toegankelijkheid en sociale correctie zijn de aandachtspunten die vanuit Vlaanderen binnen dit sportbeleidsplan worden gevraagd.
Dat dit nieuwe decreet voor de lokale besturen een meerwaarde betekent, blijkt uit de resultaten van mijn oproep om mee in te stappen in dit decreet. Maar liefst 296 van de 314 lokale en regionale besturen zijn nu reeds ingestapt, en ik verwacht dat dat aantal nog zal stijgen, omdat er door een aantal gemeenten uitstel werd gevraagd, zoals volgens het decreet mogelijk is.
Om de instap in dit nieuwe decreet te begeleiden, heb ik aan het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB) gevraagd om via een begeleidingstraject sportbeleidsplanning zowel een aantal ondersteunende instrumenten aan te reiken, als intervisiemomenten en maatbegeleiding in de gemeenten zelf te organiseren. U verwijst naar de handboeken. In totaal werden er drie gemaakt. Die reiken voorbeelden aan, kunnen inspirerend werken en geven antwoorden op vragen waarmee de indieners van de beleidsplannen worstelen. Daarnaast is uiteraard ook mijn administratie Bloso aanspreekbaar voor tips en adviezen.
De sportgekwalificeerde ambtenaren uit gemeenten zijn soms wat onzeker, vooral die uit beginnende gemeenten. Ze worstelen met vragen en komen dan bij Bloso terecht. Ze willen graag vooraf horen of hun dossier voldoet aan wat het decreet vooropstelt. Bloso interpreteert het decreet dan vaak op zijn smalst en adviseert hoe het volgens hen hoort. Dat gebeurt op een zeer gedetailleerde manier, zoals u in uw voorbeelden aanhaalt. Dit advies van Bloso is echter maar een advies, dat niet bindend is, want de aanvaarding van de beleidsplannen of het onderdeel in verband met de impulsprojecten gebeurt door mij op basis van het globale advies dat ik van Bloso krijg.
Gemeenten willen echter op zeker spelen en gaan in op wat Bloso adviseert. Ik hoor van sommige gemeenten dat ze zeer blij zijn met deze extra informatie en de zekerheid die op die manier wordt geboden. Andere gemeenten nemen het advies voor wat het waard is, interpreteren dit kritisch en nemen over wat volgens hen nodig is in functie van het decreet en van hun lokale noden. En zo kan het ook perfect en hoort het eigenlijk.
Ik kan dus niet anders dan toegeven dat Bloso het maar moeilijk kan afleren om, zoals in het verleden, fel te sturen en de plannen naar hun hand te zetten. Het gaat hier om een gebruik van jaren, een organisatiecultuur die niet zomaar onmiddellijk te veranderen is. Hoewel dit signaal al een aantal maal gegeven is, zal ik naar aanleiding van uw vragen een brief richten aan de administrateur-generaal van Bloso. De lokale sportverantwoordelijken, zowel beleidsmensen als ambtenaren, moeten ook beter leren omgaan met de inhoudelijke vrijheid en autonomie die geboden worden. Dat betekent: zelf creatief zijn, opzoeken, uitproberen en kritisch durven te zijn. Ook dat is een leerproces, omdat men het anders gewoon was.
De opstart van dit nieuwe decreet is dus een proces van organisatie- en van cultuurverandering, zowel lokaal als op Vlaams niveau. Gemeenten en hun sportambtenaren moeten wennen aan de autonomie die ze krijgen. Ze moeten meer durven te proberen en te experimenteren binnen het globaal kader dat Vlaanderen aanreikt. Ook mijn Vlaamse administratie moet wennen aan deze nieuwe situatie en leren om deze autonomie en vrijheid te geven en uit te gaan van het feit dat er ook lokaal heel wat kwaliteit leeft. Dat proces heeft blijkbaar nog wat tijd nodig.
De voorzitter: Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Ik wil absoluut geen kritiek geven op het decreet. Het is goed voor de gemeenten en voor de sportclubs. Ik vroeg eerder naar de aanpak van Bloso.
U zegt in het decreet dat er minder planlast en minder betutteling moeten zijn. Maar als bepaalde gemeenten tot tweemaal toe advies vragen aan Bloso en het is nog altijd niet in orde, dan is de autonomie zoek. Waar voor de ene kwaliteit belangrijk is, vindt Bloso misschien dat kwaliteit niet belangrijk is of ziet dat in een ander perspectief.
Als de eerste ronde gedaan is, kan er misschien een evaluatie komen van het proces, in samenspraak met de Vlaamse Sportraad.
U zegt dat het advies van Bloso niet bindend is en dat u het bent die het finaal goedkeurt. Maar ik kan me inbeelden dat bepaalde gemeenten die een negatief advies krijgen van Bloso, zich daar toch ongemakkelijk bij voelen en denken dat het plan niet goed in elkaar zit.
In het decreet zegt u dat u zult controleren op basis van de artikelsgewijze opgave van de gerealiseerde uitgaven voor de financiële ondersteuning van de sportverenigingen gebaseerd op de goedgekeurde begroting. Gaat u het op die manier goedkeuren?
Minister Bert Anciaux: Dat is het decreet. Uiteraard zal ik dat zo doen.
Mevrouw Martine Fournier: Dat weet ik, maar er is toch een verschil met het advies van Bloso. De sportdiensten en de gemeenten vragen dat het echt op die manier zal gebeuren, naar aanleiding van de goedgekeurde begroting.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Ik ben blij dat u de autonomie van de gemeenten hoog in het vaandel draagt, mijnheer de minister. U geeft duidelijk aan dat de gemeente haar sportbeleid moet uitbouwen en dat zij bepaalt waar de prioriteiten liggen.
Toch is het niet voor elke gemeente even duidelijk dat Bloso maar een advies geeft dat niet bindend is. De gemeenten zien dat ze middelen krijgen. Een bepaald percentage daarvan moet bijvoorbeeld naar kwaliteitsnormen of verenigingen gaan. Bij een negatief advies is een gemeente bang dat ze het niet goed gaat kunnen verantwoorden en middelen zal verliezen. Daarom willen de gemeenten nauw samenwerken met Bloso.
Hoe kunnen de gemeenten hun autonomie garanderen en tegelijk weten dat ze geen middelen verliezen? Zij vragen expliciet aan Bloso vooraf al voldoende zekerheid dat ze het goed doen en dat ze hun middelen op de correcte manier uitgeven en dus correct kunnen innen vanuit het gewest. Dat is een moeilijk evenwicht voor veel gemeentes.
Minister Bert Anciaux: Ik ben het met u eens. Zowel de gemeenten als Bloso moeten nog wat leren in dit proces. Ik heb niet veel andere mogelijkheden dan het te doen op deze manier. Ik kan enkel antwoorden dat de opmerkingen van Bloso hulpmiddelen zijn. Het voorstel dat Bloso aan mij doet, is ook een advies. Als een gemeente er absoluut van overtuigd is dat haar voorstel binnen het decreet perfect aanvaardbaar is, zal die gemeente zich al zwaar moeten vergissen vooraleer ik dat zou verwerpen. Ik ga uit van een grote autonomie en respect voor de gemeenten. Dat is de basis van mijn beslissingen.
Mevrouw Martine Fournier: De gemeenten zijn niet verplicht om advies te vragen aan Bloso. Wij kunnen de gemeenten bijvoorbeeld aanraden om geen advies te vragen. Dan hebben ze minder werk. Dan kunnen ze gewoon het beleidsplan indienen en is er minder discussie.
Minister Bert Anciaux: Het advies kan wel een hulpmiddel zijn. Daarom hebben we het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid ingeschakeld. De administratie is daar om mee te begeleiden. Die is meestal beter op de hoogte, maar dat wil niet zeggen dat je alles wat de administratie zegt, klakkeloos moet aanvaarden.
Mevrouw Martine Fournier: Uw brief aan Bloso zal een goed teken zijn.
Minister Bert Anciaux: En die evaluatie wil ik graag doorvoeren, hoewel dat waarschijnlijk iets voor de volgende legislatuur wordt.
De voorzitter: Het incident is gesloten.