Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 11/12/2008
Vraag om uitleg van de heer Erik Matthijs tot mevrouw Hilde Crevits, Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, over de wateroverlast rond natuurgebieden
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, vanuit bijna alle provincies komen er alarmerende berichten binnen met betrekking tot wateroverlast in de omgeving van natuurgebieden.
Ik geef u enkele voorbeelden: de Aa in Lille en Vorselaar, een oud deel van de Gaverbeek in de regio Deerlijk in West-Vlaanderen, de Dommel in Neerpelt, de Wambeek in Hamont-Achel en zijlopen van de Berg- of Zwartbeek in Kampenhout.
Telkens gaat het om hetzelfde probleem: de waterbeheerders krijgen het verbod om de waterlopen die door een natuurgebied lopen, te ruimen met als gevolg dat al het water uit de bovenloop van de betrokken waterlopen gestremd wordt. Dit leidt in periodes van hevige regenval regelmatig tot overstromingen in de gebieden die palen aan de betrokken natuurgebieden, zowel in de winter als in de zomer wanneer er gewassen op de velden staan. Hierdoor lijden de desbetreffende landbouwers heel wat opbrengstverliezen, meer nog, soms is het moeilijk of onmogelijk om de noodzakelijke werkzaamheden op de velden uit te voeren. En in sommige gevallen moet het vee regelmatig uit de natte en drassige weiden worden gehaald.
Door het regelmatig overstromen moeten de betrokken gronden bovendien steeds meer inboeten op hun landbouwwaarde. Het lijkt er bijna op dat men hoopt dat op die sluipende manier gronden stilaan waardeloos worden voor landbouwdoeleinden en zo gratuit kunnen worden ingelijfd bij het aangrenzende natuurgebied.
Er wordt ook vastgesteld dat de natuuradministratie elk voorstel en initiatief van de waterbeheerders, die de problemen signaleren, afwijst. Ter illustratie geef ik u de reactie van de natuuradministratie op een aanvraag tot ruiming vanwege de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), na een klacht van heel wat landbouwers: ?Aangezien artikel 36 ter, paragraaf 2 van het decreet op het natuurbehoud een rechtstreekse omzetting is van artikel 6 lid 2 van de Habitatrichtlijn, het Natuurdecreet van recentere datum is dan de wet op de onbevaarbare waterlopen en een meer specifieke regeling in het leven roept, kan de VMM op juridisch correcte wijze voorrang verlenen aan de bepaling uit het Natuurdecreet en haar gebruikelijke onderhoudsplicht in de speciale beschermingszone hieraan aanpassen.? Er wordt echter vastgesteld dat dat ´aanpassen´ meestal neerkomt op geen ruiming organiseren of op heel weinig ruimen.
Volgens mij kan het niet dat de bepalingen in het decreet op het natuurbehoud aangewend worden om schade aan de omgeving te vergoelijken en om te doen alsof de zogenaamde natuurbeheerders geen rekening dienen te houden met de principes van goed en correct nabuurschap.
Gelukkig zijn er waterbeheerders die het daar in bepaalde situaties niet bij laten en na veel aandringen en onderhandelen, veelal onder druk van de aanpalende grondeigenaars en landbouwers, tot een oplossing komen. Deze oplossingen zijn echter nooit structureel en meestal voorlopig en halfslachtig, zodat de effecten dan ook maar tijdelijk zijn. Het wordt tijd dat de overheid initiatieven neemt op basis van het decreet.
Vandaag wordt alles in het werk gesteld om de milieuschade te beperken. Ik ben ervan overtuigd dat het absoluut tijd wordt om gelijklopend met het implementeren van de instandhoudingdoelstellingen, eveneens oog te hebben voor de mogelijke schade die deze implementatie kan veroorzaken aan de omgevende terreinen, aan de omgeving. De huidige problemen inzake de wateroverlast die her en der in Vlaanderen opduiken, zijn hier een zeer pijnlijk voorbeeld van.
Mevrouw de minister, kan het dat door de toepassing van een bepaald decreet het principe van goed nabuurschap zomaar aan de kant wordt geschoven? Zo ja, bent u bereid initiatieven te nemen om het decreet bij te sturen en meteen te bepalen dat de genomen maatregelen geen negatief effect mogen hebben op de omgeving? In het decreet staat in artikel 25 over grote eenheden natuur (GEN) en grote eenheden natuur in ontwikkeling (GENO) en in artikel 28 over de natuurverwevingsgebieden: ?zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft op de omliggende gebieden of het omliggende gebied?. Het decreet voorziet in het nodige.
Zijn er dan geen natuurvriendelijke ruimingmethodes die ervoor zorgen dat de natuur geen schade lijdt en dat de omgevende landerijen van wateroverlast gespaard blijven? Indien deze technieken bestaan, waarom worden ze dan niet of slechts sporadisch toegepast?
Indien door het toepassen van deze technieken een hogere kost aan het ruimen verbonden is, is het dan niet logisch dat die ten laste is van de natuurbeheerder die deze extra inspanning vraagt?
In het kader van het Natuurdecreet is in een vergoeding voorzien voor de gevolgen van de wijziging van de waterhuishouding. Wij stellen echter vast dat deze vergoeding tot op dit ogenblik dode letter is gebleven en dat er nog weinig of niets werd uitbetaald. Hoe moet de huidige schade worden berekend en vergoed?
Wie moet de schade vergoeden die optreedt ten gevolge van het niet goed ruimen van de waterlopen door natuurgebieden: is dat de natuurbeheerder of de waterbeheerder, of blijven de betrokken aangrenzende landbouwers met de schade zitten?
Zou het niet logischer zijn dat bij de inrichting van de natuurgebieden ook technische maatregelen worden genomen die ervoor zorgen dat een bepaalde waterstand in het natuurgebied gegarandeerd blijft zonder dat de omgevende velden en landerijen er last van hebben? Ik denk bijvoorbeeld aan het plaatsen van stuwen of aan het aanleggen van extra afwateringen aan de rand van natuurgebieden die kunnen aangewend worden bij hoge debietstanden.
Bent u bereid om de kosten van deze technische maatregelen op te nemen in de overheidssteun voor de inrichting van natuurgebieden?
De voorzitter: De heer Martens heeft het woord.
De heer Bart Martens: Mijnheer de voorzitter, ik wil graag even inpikken op deze vraag, want hier wordt toch wel een beetje een tendentieus beeld geschetst van de manier waarop slibruimingen in natuurgebieden al dan niet plaatsvinden.
Het goed nabuurschap zit wel degelijk in het decreet ingebakken. De heer Matthijs heeft er zelf op gealludeerd. De maatregelen die worden genomen om de natuurwaarden te beschermen, mogen geen disproportionele gevolgen voor de omliggende gronden of voor de andere functies hebben. Daar wordt rekening mee gehouden.
Goed nabuurschap werkt in twee richtingen. Landbouwgebieden mogen de realisatie van een aantal natuurdoelstellingen in aangrenzende natuurgebieden niet onmogelijk maken. Een te grondige, te snelle of te sterke ontwatering kan dit gevolg hebben.
Ik wil opmerken dat we in deze commissie al meermaals hebben gediscussieerd over de ondoordachte wijze waarop slibruimingen in natuurgebieden vaak plaatsvinden. Ik denk hierbij onder meer aan de problematiek van de Zwarte Beek in Limburg. Iedereen heeft schande gesproken over de manier waar op de slib- en kruidruiming daar is uitgevoerd. Deze ruimingen hebben gigantische effecten op de kwetsbare beekprikpopulatie in de oeverzones gehad.
We moeten natuurvriendelijke slibruimingsmethodes ontwikkelen. We moeten gefaseerd ruimen. We moeten niet binnen een termijn van een jaar vijf kilometer ruimen. We moeten elk jaar een stukje afwerken. Op die manier kunnen we, indien nodig, de wateroverlastproblematiek zonder gevolgen voor de aanwezige natuurwaarden aanpakken.
Integraal waterbeheer is in elk geval niet hetzelfde als zo snel mogelijk zo veel mogelijk water naar de zee brengen. Op die manier wordt de overstromingsproblematiek immers vaak naar stroomafwaarts gelegen gebieden verschoven. Integraal waterbeheer kan ook inhouden dat gecontroleerde overstromingen op bepaalde plaatsen worden toegelaten. Op die manier wordt van bron tot monding een integraal beheer in functie van alle doelstellingen mogelijk.
De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.
De heer Rudi Daems: Mijnheer de voorzitter, de vraag om uitleg van de heer Matthijs heeft me ook enigszins verbaasd. Aangezien ik ongeveer dezelfde bemerkingen als de heer Martens wilde maken, zal ik het kort houden.
We hebben hier al meermaals, onder meer met de minister, stevige debatten gevoerd over de vernietiging van de fauna in natuurgebieden ten gevolge van te drastische ruimingen. Die ruimingen zijn uitgevoerd om het waterpeil op een volgens sommigen aanvaardbaar niveau te brengen. We hebben hier allemaal de principes van het integraal waterbeheer goedgekeurd. Volgens mij houdt dit in dat we het water bovenstrooms bergen en pas nadien afvoeren. De minister heeft dit onlangs nog eens herhaald. In bepaalde gebieden lijkt de creatie van ruimte voor water een logische zaak.
Ik ben het eens met de stelling van de heer Matthijs dat hierover steeds goede afspraken met de betrokken landbouwers moeten worden gemaakt. Het gaat hier om een tweerichtingsverkeer. We mogen dit niet in een welbepaalde richting op de spits drijven.
De voorzitter: Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mevrouw Tinne Rombouts: Mijnheer de voorzitter, ik wil de vraag om uitleg van de heer Matthijs onderschrijven. Iedereen is zelf verantwoordelijk voor wat hij hier hoort. Ik vind alvast niet dat de heer Matthijs een eenzijdig verhaal heeft verteld. Ik heb niet de indruk dat hij de zaak slechts langs een kant bekijkt. Hij vraagt vooral goede afspraken.
Ik heb de minister al eerder vragen gesteld over de problemen op het terrein. We kunnen die problemen erkennen en aanpakken. We kunnen die problemen ook doodzwijgen. In dat geval zullen we er niet in slagen goede afspraken te maken.
Er zijn volgens mij wel degelijk een aantal knelpunten. Ik heb het daar een aantal maanden geleden met de minister over gehad. Indien het waterpeil van een waterloop in het midden van de zomer, wanneer er niet bijzonder veel regen valt, zo hoog is dat de omliggende gronden onder water komen te staan, moeten we kunnen ingrijpen. Het lijkt me zeer belangrijk dit water in eerste instantie stroomopwaarts op te houden. Dat water moet sowieso worden geborgen. De kruidruimingen zijn hiervoor belangrijk. Onze waterkwaliteit is sterk verbeterd en het kruid tiert welig. We moeten echter erkennen dat het belangrijk is water in onze waterlopen te bergen. Die waterlopen moeten dan ook goed worden geruimd. Het kan niet de bedoeling zijn dat langs waterlopen gelegen gronden voor de waterberging worden aangewend. Dat is niet de oorspronkelijke visie of doelstelling.
Op 17 februari 2008 heb ik de minister een schriftelijke vraag over de organisatie van ecologische projecten gesteld. Iedereen heeft oog voor ecologische projecten. Waar mogelijk moeten op dit vlak realisaties tot stand worden gebracht. Ik stel echter vast dat die projecten vaak een verhoging van het waterpeil inhouden. Ten gevolge van de kunstmatige verhoging van het waterpeil van de waterlopen worden we nadien met watervallen geconfronteerd. Dit leidt tot de overstroming van de omliggende gebieden. Ik herinner me een concreet geval. Na het aanleggen van een vistrap zijn de omliggende gronden volledig onder water gezet. Dit kan de bedoeling niet zijn. Er moeten op dit vlak afspraken worden gemaakt. Het waterpeil moet systematisch in het oog worden gehouden. Ik stel me trouwens de vraag op wie de eigenaar van een ondergestroomd gebied met betrekking tot de nodige schadeclaims een beroep kan doen.
De heer Patrick Lachaert: Ik wil nog even naar de resolutie verwijzen. In de resolutie is sprake van een evenwichtige benadering. De kruidruimingen staan hier expliciet in vermeld. De natuur heeft belang bij een hoge waterstand en de landbouw heeft belang bij een lage waterstand. Indien die gebieden vlak naast elkaar zijn gelegen, ontstaat een spanningsveld. Ik heb in lokaal verband heel wat ervaring opgedaan. De inrichting moet worden opengetrokken. We mogen ons niet enkel op de inrichting van het natuurgebied focussen. Een integrale aanpak houdt in dat we ook met de omgeving rekening houden. Op die manier kunnen problemen worden voorkomen. We mogen dat niet enkel langs één kant bekijken. Dit leidt immers tot problemen. Indien we de zaak enkel vanuit de invalshoek van de natuur of van de landbouw bekijken, ontstaat een fundamenteel en moeilijk weg te werken spanningsveld. Wie een inrichtingsplan opstelt, moet in verband met de waterproblematiek verder dan het inrichtingsplan zelf kijken. Normaal gezien lukt dat.
Dit vergt natuurlijk investeringen. De vraag is wie dat moet betalen. De Vlaamse Landmaatschappij (VLM) geniet de voorkeur. Het is in elk geval de bedoeling dat de gemeenten zo weinig mogelijk moeten betalen. Indien het om een provinciale waterloop gaat, moet de provincie hiervoor instaan. Ik weet uit ervaring dat een goede aanpak volstaat om een fundamenteel spanningsveld te voorkomen.
De voorzitter: Minister Crevits heeft het woord.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer de voorzitter, hoewel een paar van de vorige sprekers hier al op zijn ingegaan, zal ik even het principe van het goed nabuurschap schetsen. Dit principe wordt in elk geval niet door een of ander decreet opzijgeschoven.
Het waterbeheer in natuurgebieden zit in verschillende regelgevende teksten verwerkt. Het gaat hier onder meer om het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003, ook wel het Maatregelenbesluit genoemd, de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, de kaderrichtlijn Water en het decreet Integraal Waterbeheer, dat voor de uitvoering van die kaderrichtlijn zorgt.
Ik heb een lijst met relevante decretale teksten bij. Ik zal die bepalingen niet allemaal voorlezen. Al deze decretale artikelen tonen aan dat het hier een en-enverhaal betreft. Artikel 2 van de Habitatrichtlijn stelt, bijvoorbeeld, dat we rekening moeten houden met de economische, sociale en culturele effecten en met lokale en regionale bijzonderheden. Ik bezorg u deze lijst om het geheugen op te frissen.
Het is zeker niet de bedoeling het nabuurschap aan de kant te schuiven. Dit blijkt althans niet uit de decretale teksten.
Er zijn een aantal clausules opgenomen in een aantal teksten, waarbij rekening moet worden gehouden met wat ernaast gebeurt. We mogen ook niet uit het oog verliezen dat maatregelen zowel een positief als een negatief effect kunnen hebben. Zo kunnen bepaalde ontwateringsmaatregelen positief zijn voor de landbouw, maar dan weer de oorzaak zijn van verdroging, wat een negatief effect heeft op de omgeving. Dat kan dan weer negatieve gevolgen hebben voor de drinkwatervoorziening en het natuurbehoud. Bovendien kan zoiets leiden tot een versnelde afvoer naar benedenstroomse gebieden, waar er dan een grotere kans is op overstromingen, en waar dan extra inspanningen dienen te worden geleverd om wateroverlast te vermijden. Je moet het plaatje met andere woorden in zijn geheel bekijken.
U had ook een vraag over natuurvriendelijke ruimingsmethodes. In opdracht van de Vlaamse overheid werd onderzoek gedaan naar natuurvriendelijke ruimingstechnieken. Een van die technieken is het zogeheten ´kruidmaaien in blokpatroon´. Daarbij wordt bloksgewijs een deel van het kruid verwijderd. Dat maaibeheer zorgt voor een sterke toename van de afvoercapaciteit ten opzichte van een nulbeheer. Tegelijk is de negatieve impact op de natuurwaarden veel kleiner dan bij een volledige verwijdering van het kruid. Ook beschaduwing van de waterloop en het terugdringen van de nutriëntenbelasting, onder meer door de aanleg van oeverzones, zijn een mogelijkheid om de kruidgroei in waterlopen te beperken. Zoals u weet, bestaan daarvoor de beheersovereenkomsten.
Als zoiets bestaat, waarom wordt het dan niet meer en beter toegepast? De integrale aanpak van het Vlaamse waterbeleid waarbij met verschillende factoren en functies rekening moet worden gehouden, is vrij nieuw. We zitten daar nog volop in de exploratiefase. De onderzoeksresultaten naar natuurvriendelijke ruimingsmethodes zijn dus ook nog niet zo oud. Momenteel worden ze getest en uitgevoerd op kleine schaal. Het is uiteraard de bedoeling om die technieken zo goed mogelijk in te zetten op plaatsen waar ze op een efficiënte manier kunnen worden ingezet.
Nu de resultaten van een aantal van die testkruidruimingen bekend zijn, is het moment aangebroken om die mogelijkheden te verspreiden naar alle waterbeheerders.
U stelt dat al die zaken een hogere kost tot gevolg hebben en u vraagt of die kost ten laste moet komen van de natuurbeheerder. Het is natuurlijk de decreetgever die een aantal inspanningen oplegt aan de administratieve overheden, die dan instaan voor het beheer van de waterlopen. Dat is niet alleen zo op grond van het Natuurdecreet, maar ook op grond van het decreet Integraal Waterbeheer. De administratieve overheid is er namelijk toe gehouden ?de verdere achteruitgang van aquatische ecosystemen en van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen te voorkomen?. Dat staat zo beschreven in artikel 5, 4°, van het decreet Integraal Waterbeleid.
Ook binnen de speciale beschermingszones die zijn aangeduid in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, binnen de waterrijke gebieden van internationale betekenis, de zogenaamde Ramsargebieden, binnen VEN-gebieden en binnen gebieden met een groene gewestplanbestemming moeten deze ecosystemen verbeterd en hersteld worden, zo stelt artikel 5, 5°, van het decreet. Ook daar is er dus een kapstok.
Het is dan ook logisch dat de waterloopbeheerders deze extra kosten dragen. Het is daarenboven niet zeker dat elke natuurvriendelijke techniek automatisch tot hogere kosten leidt. Zeker als je dat bloksgewijs zou kunnen doen, kan dat net zo goed tot een evenwichtig kostenplaatje leiden.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 21 november 2003 houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid voorziet in een vergoedingensysteem voor de verhoging van het waterpeil binnen een geheel of een deel van GEN, een GENO of speciale beschermingszones. Die maatregelen moeten dan wel kaderen binnen de uitvoering van een goedgekeurd natuurrichtplan. Doordat er nog maar weinig natuurrichtplannen zijn afgebakend, is het vergoedingensysteem slechts beperkt toepasbaar.
In het kader van de natuurinrichtingsprojecten is er momenteel wel in een systeem voorzien dat toelaat om project per project een vergoedingenregeling uit te werken. Dat is onder meer in West-Vlaanderen toegepast bij de natuurinrichtingsprojecten van de Meetkerkse Moeren, het Oostendse Krekengebied en de Uitkerkse Polder.
Er is in dat verband een ministerieel besluit ontworpen. Dat ontwerpbesluit ligt nu ter goedkeuring voor bij de Inspectie Financiën. Het is dus nog even afwachten wat de inspectie met dat ontwerp zal doen.
Uw zevende vraag betreft de schade. De Vlaamse overheid, de provincies en gemeenten en de hiermee samenhangende besturen zijn verantwoordelijk voor het beheer van de gecategoriseerde waterlopen. Als die waterlopen door natuurgebied lopen, hebben de overheidsinstanties in bepaalde gevallen een decretaal bepaalde taakstelling om een aangepast onderhoudsbeheer uit te voeren. Dat kan inderdaad soms leiden tot een opstuwing en een verhoogde overstromingsfrequentie ter hoogte van die natuurgebieden.
Een aangepast ruimingsbeheer komt in de meeste gevallen echter de globale waterbeheersing ten goede, omdat hierdoor de wateroverlast, en dus ook de schade, in stroomafwaarts gelegen gebieden kan worden verminderd. Indien de waterbeheerder schade veroorzaakt aan landbouwgebieden door een niet correct gevoerd waterbeheer, is het logisch dat de schade die daardoor berokkend wordt, vergoed zal worden.
De inrichting van natuurgebieden geschiedt momenteel vooral via natuurinrichtingsprojecten. Daarbij wordt het principe gehanteerd dat er geen effecten mogen optreden buiten de perimeter van het projectgebied. Voor de percelen binnen de perimeter worden altijd de nodige afspraken gemaakt met de eigenaars/gebruikers en wordt - indien van toepassing - in vergoedingen voorzien. In principe is er zelfs een opkoopplicht ten laste van de overheid als het duidelijk is dat er een beslissende impact is op de betrokken bedrijfsvoering.
Bij de concrete inrichting van reservaten moet er steeds oog zijn voor de omliggende gebieden. Technische maatregelen kunnen daarbij een mogelijkheid bieden om een eventuele negatieve impact van verhoogde waterpeilen in natuurgebieden op omliggende gebieden te beperken. Dat moet project per project bekeken worden, omdat je bijna overal uiteenlopende omstandigheden hebt. Het onderhoud van een ondiep grachtenstelsel rond een natuurgebied is een van de mogelijkheden om de afwatering van landbouwzones voldoende vlot te laten verlopen.
In principe zijn de begeleidende maatregelen vervat in de opmaak en de uitvoering van de natuurinrichtingsprojecten. Er bestaat in het kader van de natuurinrichting ook een werkzame vergoedingenregeling. De maatregelen die in dat verband genomen kunnen worden, zijn gealloceerd op het natuurinrichtingsbudget.
De voorzitter: De heer Matthijs heeft het woord.
De heer Erik Matthijs: Mevrouw de minister, ik dank u voor uw duidelijke en volledige antwoord.
Ik wil de collega´s erop wijzen dat het nooit de bedoeling is geweest om eenzijdig te zijn. De ondertoon van mijn vraag was het streven naar goed nabuurschap. Er moeten afspraken worden gemaakt, zodat iedereen weet waar hij aan toe is. En dat is ook duidelijk decretaal bepaald.
Mijnheer Daems, ik heb het decreet Integraal Waterbeleid voor alle duidelijkheid niet goedgekeurd. Ik heb in de plenaire vergadering gezegd dat het verslag van de Inspectie Financiën negatief was vanwege de hoge kostprijs. Dat was een van de redenen waarom wij het niet goedgekeurd hebben.
Minister Hilde Crevits: Mijnheer Matthijs, ik heb aan de VMM ook een opdracht gegeven in verband met de waterpeilbeheersing. Een waterloop loopt immers door diverse gebieden, niet alleen natuurgebieden, maar ook landbouwgebieden. Men gaat bekijken op welke manier het waterpeil het best kan worden gemonitord, om ervoor te zorgen dat het goede nabuurschap zo veel mogelijk gerespecteerd wordt. Dat gaat de natuurgebieden dus wel een beetje te buiten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.