Vraag om uitleg van de heer Mark Demesmaeker tot de heer Bert
Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over het
Taalrapport 2007 van de vicegouverneur van Brussel
De voorzitter: De heer Demesmaeker heeft het woord.
De heer Mark Demesmaeker:
Mijnheer de minister, het is nog steeds slecht gesteld met de tweetaligheid van
het Brusselse gemeente- en OCMW-personeel. Dat wisten we al, maar het blijkt
ook nu weer uit het Taalrapport Brussel 2007 van de vicegouverneur van Brussel,
of althans toch uit de krantenberichten naar aanleiding van dit rapport.
Ik citeer uit een Belga-bericht
van 16 oktober 2008: “Van vooruitgang is geen sprake. De tweetaligheid van het
contractueel gemeente- en OCMW-personeel bleef in 2007 op hetzelfde niveau als
in 2006 of 2005, zo blijkt uit het taalrapport 2007. Bij de OCMW’s blijkt bijna
96 procent van de contractuelen geen taalbrevet te hebben. Bij de gemeenten is
dat ruim 87 procent. ‘In beide gevallen zijn vooral de Franstaligen niet
tweetalig’, aldus TV Brussel.”
In het verleden hebben we al
meermaals van gedachten gewisseld over de taalrapporten van de vicegouverneur.
Ik herinner me nog uw grote ergernis over het feit dat u het vorige taalrapport
niet officieel te pakken kreeg. Op mijn vraag om uitleg van 16 februari 2006
antwoordde u: “Het is een schande dat ik als lid van het Verenigd College
informatie waar ik recht op heb, niet krijg.”
U meldde toen ook dat
minister-president Picqué verboden had om het rapport aan u over te maken. U
zei: “We moeten elkaar niets wijsmaken. Op dit ogenblik beschik ik over een
beperkt aantal middelen om de taalwetgeving in de praktijk te verbeteren. Ik
denk dan aan het Huis van het Nederlands en een aantal dienstverleningen aan de
bevolking. Daarnaast wil ik elk instrument dat ik ter beschikking heb,
aanwenden om druk uit te oefenen. Zo zullen we bij het politieke overleg tussen
de Vlaamse en Brusselse Hoofdstedelijke Regering dit punt uitdrukkelijk
aankaarten. Voor mij is de taalwetgeving in Brussel een van de hoekstenen van
het institutionele evenwicht in het land. De naleving en de versterking ervan
is essentieel om te kunnen spreken van dat evenwicht.”
U vervolgde: “Op het Verenigd
College komen heel punctuele onderwerpen aan bod. Tot nu toe was mijn
aanwezigheid daar niet nodig. Ik wil er wel een actievere rol spelen als het om
de rapporten en de naleving van de taalwetten gaat.”
Mijnheer de minister, inmiddels
staat het taalrapport ook op de webstek van Brussels parlementslid
Vandenbossche. Voor de volledigheid bezorg ik u de link. Daarin kunnen we zijn
commentaar lezen. Aanvullend staan er nog een aantal cijfers in.
Mijnheer de minister, wat is uw
mening over de inhoud van het Taalrapport 2007 van de vicegouverneur van
Brussel? Bent u het ermee eens dat er allerminst sprake is van een verbetering
van de tweetaligheid van het Brusselse gemeente- en OCMW-personeel? Beschikt u
officieel over het rapport? Hebt u, zoals aangekondigd in 2006, de toepassing
van de taalwetgeving in Brussel aangekaart op een of ander overlegniveau? Welke
stappen overweegt u verder om de toepassing van de taalwetgeving te garanderen?
De voorzitter: Mevrouw
Van Linter heeft het woord.
Mevrouw
In welke fase of werkgroep zit het
plan? Zit het in de tweede fase van de staatshervorming of in de dialoog van
gemeenschap tot gemeenschap? Kunt u niet overwegen om in het kader van de
institutionele dialoog de voogdijbevoegdheid over de Brusselse plaatselijke
besturen te ontnemen aan de Brusselse instanties en eventueel een regeling uit
te werken waarin er efficiënter en sanctionerend kan worden opgetreden? Ik
kreeg gisteren per vergissing op mijn fax een voorschrift voor een
kankerpatiënt van het Sint-Pietersziekenhuis. Die persoon woont in Landen. Het
voorschrift is eentalig Frans. De taal waarin die persoon behandeld wordt, laat
zich raden.
Ondanks alle rapporten is er op
dat vlak geen verbetering. Er moet dan ook serieus worden ingegrepen.
De voorzitter: De heer
Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Ik sluit me aan bij de vragen die zijn gesteld. Ik wil
nog een opmerking maken over het feit dat de situatie eigenlijk niet verbetert.
De toeloop van Franstaligen naar het Nederlandstalig onderwijs is nu zeker al
een generatie bezig. Sinds begin de jaren negentig is de doorstroming naar het
Nederlandstalig onderwijs steeds groter geworden. Het verbaast me dat dit zich
niet vertaalt in de openbare diensten in het Brusselse. Is het doelbewust dat
mensen met die kennis worden geweerd? Of vinden ze elders interessanter werk?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft
het woord.
Minister Bert Anciaux: Mevrouw de voorzitter, collega’s, zoals de heer Demesmaeker
aanhaalt, is het niet de eerste keer dat over dit thema in deze commissie wordt
gediscussieerd. Ik wil echter opnieuw verwijzen naar het Vlaams regeerakkoord
en blijf formeel bij mijn eerdere uitspraken: ik hou vast aan de toepassing van
de taalwetgeving, met de tweetaligheid van ambtenaren en niet de tweetaligheid
van de dienst. Het afdwingen van de tweetaligheid van de ambtenaren is
momenteel ondermaats en blijft een prioriteit. Dit werd zowel bevestigd in het
regeerakkoord als in de beleidsnota en de beleidsbrieven over Brussel.
Het antwoord op de eerste vraag is
dan ook kort en bondig: ik moet met u vaststellen dat er geen verbetering is in
verband met de tweetaligheid van het personeel van de Brusselse gemeentes en
OCMW’s. Bij het contractueel gemeentepersoneel blijkt dat er op een totaal van
1048 werknemers slechts 133 beschikken over een taalbrevet. Dat is 13 percent.
Bij de OCMW’s is dit slechts 4 percent. In 2004 was dat respectievelijk 12 en 5
percent. Kijken we naar het totale gemeentelijke personeel, dan zijn 930 van de
1.457 personeelsleden, ofwel 64 percent, niet in het bezit van een taalbrevet.
In 2004 was dit 60 percent. Bij de OCMW’s is dit 87 percent. Zo kan ik blijven
doorgaan.
Mijn conclusie uit 2006 is nog
steeds actueel: “Op enkele uitzonderingen na, kan de toestand bij het statutair
personeel als regelmatig worden beschouwd. Het probleem rijst vooral bij de
contractuelen, waar slechts een kleine minderheid over een tweetaligheidsbrevet
beschikt. De toestand in de OCMW’s is zelfs nog schrijnender dan in de
gemeentebesturen.”
In antwoord op de tweede vraag kan
ik meedelen dat ik niet officieel beschik over het rapport van de
vicegouverneur. Zoals ieder jaar heb ik hieromtrent een brief gericht aan de
heer Picqué in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Verenigd College, om
mij als raadgevend lid van dit Verenigd College het taalrapport te bezorgen. Het
zal niet verbazen dat de heer Picqué, zoals elk jaar, nalaat tegemoet te komen
aan deze legitieme vraag.
Ik heb destijds ook verschillende
keren gevraagd om de bespreking van het taalrapport te agenderen op het Verenigd
College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.
Omdat men daar weigert om het even
welk agendapunt van mij te agenderen, ga ik er ook niet naartoe. Het is een
lege doos als een raadgevend lid zelfs geen agendapunten mag agenderen.
Op de twee laatste vragen kan ik
antwoorden dat ik binnen mijn bevoegdheden de inspanningen voortzet om tot een
tweetalige hoofdstad te komen. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de
verschillende projecten die binnen het Huis van het Nederlands Brussel lopen en
waarover we het straks zullen hebben. Ook het Steunpunt Taalwetwijzer is één
van die middelen.
Daarnaast heb ik ook steeds de weg
van het Overlegcomité bewandeld. Het is dus meer dan alleen maar aankaarten in
deze commissie. We hebben dat tot drie keer toe op het Overlegcomité behandeld.
De laatste keer heeft het Overlegcomité, zonder mijn goedkeuring, geconcludeerd
dat het een punt was om te bespreken op de communautaire dialoog die zou worden
opgestart. De communautaire dialoog waar men toen naar verwees, is niet
opgestart. Ondertussen is er wel een gemeenschapsdialoog opgestart. Ik mag niet
uit de biecht klappen, maar ik heb dit vanzelfsprekend al ter sprake gebracht.
Ik ben van plan om dit te laten behandelen. Alleen is het daar niet altijd een
kwestie van Vlamingen tegen Franstaligen.
Daarnaast heb ik steeds de weg van
het Overlegcomité bewandeld. Dat wil ik nu in de gemeenschapsdialoog
behandelen. De resultaten daarvan zijn bekend: eerst werd gewacht op de
synthesenota van de ministers van institutionele hervormingen, na de vorming
van een nieuwe federale regering werd deze problematiek verschoven naar de
bespreking van het tweede pakket in de staatshervorming. Als lid van de Vlaamse
delegatie van de gemeenschapsdialoog zal ik het punt zeker op de agenda blijven
plaatsen, volledig in lijn met het Vlaams regeerakkoord.
U vraagt me naar de remedies. Die
zijn er wel degelijk. Het enige, echte middel is een deel van die materies
rechtstreeks onder de voogdij van de respectieve gemeenschappen plaatsen, in de
mate dat het kan, als het gaat over gemeentelijke materies die eigenlijk
gemeenschapsmateries zijn. Ofwel moet het orgaan dat de voogdij moet uitoefenen
veranderen. We zouden daar een confederale bevoegdheid van kunnen maken. Of we
zouden van de afkeuringsvoogdij een goedkeuringsvoogdij kunnen maken. Dan zou
het ook voor de Vlamingen in de Brusselse regering eenvoudiger zijn om dit te
kunnen afdwingen.
Ik wil daar geen spel van maken.
Ik heb het al jaren bekeken. Met de huidige instrumenten is het voor de
Vlamingen in Brussel niet eenvoudig om dit af te dwingen. Daarom moeten we de
instrumenten wijzigen of de voogdij-instantie. Ze kunnen het wel eens zijn over
de middelen of de remedie, maar dat ook afdwingen is nog een andere zaak.
Er komen heel veel punten ter
sprake in de gemeenschapsdialoog, waar het altijd gaat over wijziging van
regels. Ik heb een punt op de agenda gezet over de uitvoering van regels. Dat
is van een ander kaliber. Eigenlijk zou dat iets vlotter moeten kunnen verlopen
dan het wijzigen van wetten.
Met het Nederlandstalig onderwijs
kunnen we in die situatie terechtkomen. Maar er zijn nog geen hele jaargangen
afgestudeerd. Ik heb het dan over degenen die een traject hebben gevolgd van de
lagere school tot het einde van de humaniora. In de jaren 90 shopten vooral
Franstaligen in het Nederlandstalig onderwijs, niet om tweetalig te worden,
maar om in blanke scholen te zitten. Dat is een negatieve argumentatie. Vaak is
het uit elitaire overwegingen. Vandaag zijn er veel allochtone kinderen die
Nederlandstalig onderwijs hebben gevolgd. Die komen binnenkort op de markt. Die
boom is nog geen twaalf jaar bezig, die is begonnen in 2000.
De voorzitter: De heer Demesmaeker
heeft het woord.
De heer Mark Demesmaeker: Mijnheer de minister,
u zegt dat er veel minder problemen zijn bij de statutaire personeelsleden.
Waar er echte hefbomen zijn om de wet te doen naleven, dan kan dat ook. Bij het
statutair personeel is er kans op vernietiging door de Raad van State. Dan zien
we dat de taalwetgeving plots wel tot in de puntjes kan worden nageleefd. Dat
leert ons één zaak: we moeten dat op de een of andere manier afdwingbaar maken.
Het
is godgeklaagd dat u niet officieel in het bezit wordt gesteld van dit
taalrapport. Dat zegt heel veel over de manier waarop we worden beschouwd en
behandeld. Als u niet eens een antwoord krijgt op een brief aan de Brusselse
minister-president, dan bent u quantité négligeable. Dit is ongezien. We kunnen
alleen aan de klaagmuur gaan staan en onze ogen ten hemel richten en rekenen op
een hogere macht. Zo beschouwt men de Vlamingen dus in Brussel.
U
zegt dat het niet alleen een zaak is van Franstaligen tegenover Vlamingen. Dat
is een quote die heel veel zegt. Ik kan alleen maar hopen en oproepen dat alle
Vlaamse partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
De voorzitter: De heer Van
Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Ook ik ben verbijsterd
dat het taalrapport niet ter beschikking wordt gesteld van de Vlaamse minister
voor Brusselse Aangelegenheden. Dat is hemeltergend.
Ik
hou mijn hart vast voor de gemeenschapsonderhandelingen. Blijkbaar is het niet
altijd een bespreking van Franstaligen tegen Nederlandstaligen. Degenen die de
handhaving en versterking van de taalwetgeving nastreven, hebben te maken met
tegenkanting. Ik kan me dat indenken in onze eigen delegatie. Minister
Vanhengel heeft in het verleden herhaaldelijk duidelijk gemaakt dat ze daar
veeleer gewonnen zijn voor een versoepeling dan voor de handhaving van de
taalwetgeving. Het enige dat aan die taalwetgeving moet veranderen – het is een
wet van openbare orde – is de afdwingbaarheid. Daar mangelt het nu al
tientallen jaren aan. Dat moet de eerste bekommernis zijn van de Vlaamse
onderhandelaars.
De voorzitter: Het incident is gesloten.