Commissie voor Algemeen Beleid, Financi?n en Begroting Vergadering van 06/11/2008
Vraag om uitleg van de heer Jan Peumans tot de heer Dirk Van Mechelen, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het voorschottensysteem voor de gemeenten inzake de onroerende voorheffing
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, de vraag gaat duidelijk over de lokale besturen. Als men al 25 jaar gemeentefinanciën doet, begint men daar op een bepaald moment toch wel een goed zicht op te krijgen.
Gisteren tijdens de plenaire zitting, mijnheer de minister, was er nog even discussie over de financiële situatie van de gemeenten. We hebben onlangs ook op meerdere plaatsen een discussie gehad met minister Keulen over het Gemeentefonds, over de indexaanpassing van 3,5 percent, waarvan de minister zei dat het niet meer voor deze legislatuur is. Ik denk dat dat een heel duidelijke uitspraak was.
Ik heb geen exacte cijfers, maar ik verwijs naar een persmededeling van de Waalse steden en gemeenten. Zoals ik vorige week in Le Vif/L´Express heb gelezen, zeggen die gemeenten dat het verlies aan dividenden in Wallonië naar aanleiding van het Dexia-verhaal meer dan 60 miljoen euro zou zijn. Ik baseer me op persmededelingen, dus ik ken niet de finesses van het verhaal. We kunnen dat niet helemaal doen, maar als we dat vertalen naar Vlaanderen - we hebben het dubbele aantal inwoners, en het hangt natuurlijk af van het soort participaties - zouden de gemeenten een vrij fors bedrag verliezen door het Dexia-verhaal. Ik geef dit mee bij wijze van voorbeeld, naar aanleiding van de gevolgen van de internationale kredietcrisis.
Ook de gevolgen van de steeds maar stijgende inflatie zijn voelbaar. Dat geldt natuurlijk ook voor u, mijnheer de minister, als minister van Financiën en Begroting, naar personeelslasten enzovoort. Maar dat geldt ook voor de gemeenten.
In deze bestuursperiode heeft de Vlaamse Regering het terecht steeds opgenomen ten voordele van de financiële status en situatie van de gemeenten. Men moet dat durven toegeven, dat is zo. Dat hebben we uiteraard in eerste instantie gedaan door een vaste jaarlijkse groeivoet van de verschillende fondsen. Maar daarnaast werd een lokaal pact gesloten met alle Vlaamse gemeenten. We hebben dan ook steeds consequent, maar gezond kritisch, zoals dat heet, die beslissingen gesteund.
Mijnheer de minister, een andere belangrijke bron van inkomsten voor de vele Vlaamse steden en gemeenten is het systeem van opcentiemen van de onroerende voorheffing. Naast de aanvullende personenbelasting, het Gemeentefonds en lokale belastingen, is dat een van de grote stromen van ontvangsten die voor de gemeenten vrij fundamenteel zijn.
De opcentiemen van de onroerende voorheffing bepaalt elke gemeente zelf. Die kan heel sterk variëren. In de ene gemeente kan dat 8 percent zijn, in de andere gemeente kan dat, bij wijze van spreken, 500 percent zijn. Hoe armer de gemeente, hoe hoger de opcentiemen. Ik denk dan vooral aan plattelandsgemeenten.
Mijnheer de minister, de vraag is vrij eenvoudig. Ik wil een lans breken om de huidige werking van het voorschottensysteem aan te passen. Nu is het zo dat de gemeenten in zesmaandelijkse schijven vanaf juli een voorschot krijgen uitbetaald. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het in het kohier inschrijven van de desbetreffende belastingen.
We vragen ons af of het niet mogelijk moet zijn om dit voorschottensysteem al vanaf januari te starten. Dat kan onzes inziens, gezien de gunstige kaspositie van de Vlaamse overheid - want we hebben toch voortdurend gehoord dat de Vlaamse overheid een zeer gunstige kaspositie heeft, maar ik weet niet of dat nog altijd geldt -, budgettair geen enkel probleem vormen. Bovendien is het zo dat het huidige voorschottensysteem berekend wordt op 95 percent van de geraamde opbrengst. Het moet mogelijk zijn om dit te berekenen op de volle 100 percent.
Mijnheer de minister, geldt het hierboven geformuleerde systeem met betrekking tot de 95 percent-voorschottenregeling, vanaf juli zesmaandelijkse schijven, in alle gemeenten? Hoelang is dat al van toepassing?
Hebt u weet van vragen en/of opmerkingen vanuit de gemeentebesturen met betrekking tot deze regeling?
Overweegt u een bijsturing van het systeem, zodat de gemeenten vroeger over hun opcentiemen kunnen beschikken en minstens over 100 percent van de geraamde inning?
De voorzitter: De heer Boutsen heeft het woord.
De heer Thieu Boutsen: Mijnheer Peumans, ik hoor u refereren aan kasoverschotten. Ik denk dat dat voor het verleden zeer terecht is, maar na alle interventies die de regering de voorbije weken en maanden heeft moeten doen, stel ik me toch vragen bij die kasoverschotten, niet alleen om te bewerkstelligen wat de heer Peumans vraagt.
Ik kon door omstandigheden niet aanwezig zijn bij enkele vergaderingen van de commissie, dus misschien werd het hier behandeld, maar ik stel me de vraag of de geplande leningsaflossingen, die toch moeten leiden tot een nulsaldo in 2009, en die normaal toch met liquiditeiten en kasoverschotten moeten gebeuren, wel kunnen plaatsvinden. Moet er tegen het einde van de legislatuur niet worden meegedeeld dat u de leninglast wel op nul had willen brengen, maar dat u, door wat ons allemaal is overkomen, die leningen misschien toch niet volledig terugbetaald krijgt?
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega´s, het systeem van de voorschottenregeling is van toepassing voor alle 308 Vlaamse gemeenten en voor de 5 Vlaamse provincies. We hebben het systeem zelf ingevoerd bij programmadecreet van 6 juli 2001 en wordt dan ook toegepast vanaf het aanslagjaar 2001. De allereerste voorschotten werden bijgevolg in juli 2001 aan de gemeenten overgemaakt. Het systeem functioneert al meer dan zeven jaar vrij adequaat.
De bedoeling van de voorschottenregeling is tweeledig. Ten eerste: de gemeenten en de provincies afschermen van het inningsproces van de onroerende voorheffing, waarop zij weinig of geen invloed hebben. U weet dat we in die periode met de onroerende voorheffing heel wat problemen hebben gehad qua inning. De voornaamste spelers in dit proces zijn de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) en de federale Patrimoniumdocumentatie, het vroegere kadaster. Ten tweede was het ook de bedoeling de gemeenten via het voorschottensysteem te voorzien van een regelmatige liquiditeitenstroom die maandelijks binnenkwam, waardoor ontvangers hun kaspositie op voorhand bijna exact konden bepalen aan de hand van de afgesproken voorschotten. Die regeling wordt door de gemeenten en de provincies erg gewaardeerd.
De afdeling Fiscaliteit en Parafiscaliteit van de Hoge Raad van Financiën heeft overigens in een advies van oktober 2007 voor de opcentiemen op de personenbelasting voor een gelijkaardig voorschottensysteem gepleit, om een vast patroon in de doorstortingen naar de gemeenten te bewerkstelligen. Het huidige beperkte systeem van voorschotten die de federale overheid aan de gemeenten toekent, is volgens de Hoge Raad ontoereikend.
Het advies van de Hoge Raad luidt dan ook als volgt: ?Bijgevolg beveelt de afdeling aan een systeem van vaste voorschotten in te voeren, waarbij in eerste instantie het scenario ´90 percent gespreid over 6 maanden´ de voorkeur krijgt en waarbij het voorschotbedrag eventueel tot 95 percent wordt opgetrokken na evaluatie van de werking van het voorschottenmechanisme.? De Hoge Raad voor Financiën stelt met andere woorden een copy-pastesysteem voor aan de federale minister van Financiën voor de voorschotten op de opcentiemen op de personenbelasting voor de gemeenten.
De Vlaamse Belastingdienst krijgt daar inderdaad vragen over, vooral van de ontvangers van de gemeenten. De vragen gaan in hoofdzaak over de volgende topics. Ten eerste: de begrotingsramingen. Jaarlijks maakt het Agentschap Binnenlands Bestuur van minister Keulen richtlijnen op die de gemeenten kunnen gebruiken bij de berekening van de begrote ontvangsten. Voor 2008 is dat inmiddels gebeurd bij omzendbrief van 18 juli 2008, die gepubliceerd werd in het Belgisch Staatsblad van 2 september jongstleden.
In deze omzendbrief is een formule opgenomen voor de berekening van het bedrag op basis waarvan de voorschotten zullen worden berekend. Ook wordt de timing van de communicatie van deze begrotingsramingen bepaald. Over die timing worden soms informatieve vragen gesteld. De berekening van de begrotingsramingen zelf geeft op dit ogenblik zelden aanleiding tot discussie. Men kent het systeem, en men voelt zich daar, voor zover wij weten, vrij comfortabel in.
Ten tweede: de vergelijking tussen de voorschotten en de effectief geïnde sommen. Zoals u weet, bepaalt het decreet van 6 juli 2001 dat als de totaal geïnde opcentiemen lager zouden liggen dan 95 percent van de begrote opcentiemen, het negatieve saldo in mindering wordt gebracht van de voorschotten van het eerstvolgende aanslagjaar. Daar informeert men natuurlijk spontaan of er geen probleem is. Als er een positief saldo is, wordt dit doorgestort op de laatste dag van de maand mei volgend op het aanslagjaar. Vooral rond dat bedrag worden nogal wat vragen gesteld, omdat men dat natuurlijk maximaal probeert op te nemen in de begroting.
Ten derde: het onderscheid tussen de voorschotten en de gewone doorstortingen. Naast de voorschotten worden ook de ontvangsten die betrekking hebben op vroegere aanslagjaren, bijvoorbeeld na afhandeling van een bezwaarschrift of na een invorderingsprocedure, doorgestort aan de gemeenten. Het decreet van 6 juli 2001 bepaalt dat die doorstorting moet gebeuren uiterlijk op de laatste bankwerkdag van de maand volgend op de maand van de ontvangst. Als men met andere woorden achterstallige inningen doet, moet dat een maand na ontvangst worden doorgestort. Onze website www.vlaanderen.be/ovgem biedt daarvan een zeer gedetailleerd overzicht per gemeente, zowel van de voorschotten als van de gewone doorstortingen. Ook hierover worden soms nog bijkomende informatieve vragen gesteld.
De conclusie luidt dan ook dat de lokale ontvangers vooral vragen stellen over een specifieke situatie, maar dat er op dit ogenblik geen discussies of meningsverschillen voorkomen over het systeem zelf. Ik ben dan ook niet van plan om iets dat goed is, te veranderen. Wij overwegen op dit ogenblik dus geen initiatieven om het huidige systeem te wijzigen.
Mijnheer Peumans, u vraagt of we de voorschotten niet moeten verhogen tot 100 percent van de begrotingsraming. Het lijkt mij vanzelfsprekend, en ik voel me daarin gesterkt door het advies van de Hoge Raad voor Financiën, om niet 100 percent, maar wel 95 percent van de geraamde ontvangsten als voorschot uit te keren. Dat verschil van 5 percent vormt een soort buffer tegen situaties waarin de onroerende voorheffing oninbaar blijkt.
Als bijvoorbeeld een bedrijf dat in een bepaalde gemeente een belangrijke vestiging heeft, failliet gaat, de vestiging sluit, of beslist de vestiging naar een andere gemeente over te brengen, dan kan dit belangrijke nadelige effecten hebben op de opcentiemen van die gemeente. Vooral in kleine gemeenten kan zich dat laten voelen, zeker als het bijvoorbeeld over een erg groot bedrijf gaat.
Dat verschil van 5 percent vormt daarnaast ook een buffer tegen vertragingen in de ontvangsten. Als een belastingplichtige bijvoorbeeld nalaat de onroerende voorheffing binnen de decretale betalingstermijn te voldoen, dan moet een gedwongen invorderingsprocedure worden opgestart. Wat ons in 2009, als het financieel zwaar wordt voor de mensen, ook nog te wachten staat, is dat particulieren afbetalingsplannen vragen, die dan ook vrij vlot worden toegekend. Een ander voorbeeld is dat voor overleden belastingplichtigen de erfgenamen moeten worden aangeschreven. Ook dat leidt tot vertraging van de ontvangsten.
Het weglaten van de buffer van 5 percent zou onzes inziens leiden tot nodeloze administratieve rompslomp en vooral tot het op gang brengen van financiële transacties en terugvorderingen tussen de lokale overheden en het Vlaamse Gewest. Terwijl het nu heel simpel is: je stort 95 percent door, je maakt in het voorjaar van het daaropvolgende jaar de definitieve rekening en je stort het saldo van 5 percent eind mei door. Dat systeem loopt op dit ogenblik vrij goed.
U vroeg vervolgens ook om stortingen van voorschoten te doen vanaf januari. Ik zou zeggen: ik wil wel, maar ik kan niet. Het overgrote deel van de aanslagbiljetten van de onroerende voorheffing wordt immers verzonden in de loop van de maand mei. De ontvangsten beginnen dan ook pas in juni en juli binnen te lopen. Dat gaat zo door tot het einde van het jaar.
Met het huidige systeem zijn we al voor een stuk aan het prefinancieren. Het is belangrijk dat we dat op een billijke manier doen. In de ene gemeente moeten we wat meer prefinancieren, in andere gemeenten volgt dat wat later. Het hangt er een beetje van af welke aanslagbiljetten wanneer naar waar worden gestuurd en wanneer de betalingen uiteindelijk binnenkomen.
De kaspositie van de Vlaamse overheid blijft op dit ogenblik vrij gunstig. Het is natuurlijk wel zo dat de kaspositie wordt gegeven op de eerste dag van de maand, dus op een moment dat we net alle lonen hebben betaald. Daardoor heb je dikwijls zogezegd negatieve kasposities. Eigenlijk zou je de kaspositie altijd op de vijftiende dag van de maand moeten geven, dat geeft een veel correcter beeld van de reële kaspositie van de Vlaamse overheid.
Over twaalf maanden bekeken, verbetert de kaspositie van de Vlaamse overheid wel altijd in de tweede helft van het jaar. Dat heeft te maken met het feit dat we in het begin van het jaar nogal wat voorschotten doorstorten aan onze IVA´s en EVA´s, wat zwaar weegt op de begroting. We innen die onroerende voorheffing vanaf juni en juli. Het is dan ook goed dat er vanaf juli een constante voorschottenstroom op gang komt, waardoor de kaspositie niet negatief wordt beïnvloed. Soms moeten we wat meer prefinancieren, maar dan gaat het over een zeer tijdelijke periode.
Ik meen dat we op deze wijze een goed systeem hebben, een systeem dat functioneert. Mijn voorstel is om goede dingen niet te veranderen. Ik begrijp de stelling van de heer Peumans dat het ons beter zou uitkomen vanaf januari. Maar in dat geval zouden we zes maanden moeten prefinancieren vanuit de Vlaamse overheid. Bovendien hebben we met de inspanningen die we in parlement zullen goedkeuren om kasgelden te gebruiken om de participatie van 500 miljoen euro bij Ethias op te nemen, stilaan de bodem bereikt. En daarmee sluit ik me aan bij de opmerking van de heer Boutsen.
Onze kaspositie is nog altijd comfortabel. We zullen er ook in slagen om alle vooropgestelde leningsaflossingen te doen. Er wordt dus niet getornd aan de doelstelling om eind 2008 schuldenvrij te zijn. Zoals u weet, loopt er nog één kleine rekening. We zijn nu aan het onderhandelen om die vervroegd af te lossen. Dat is een debat over wederbeleggingsintresten. Als daar een fatsoenlijk voorstel uit de bus komt, gaan we dat dus ook aflossen. Zo niet, lossen we dat begin volgend jaar af. De doelstelling blijft in elk geval om eind 2009 schuldenvrij te zijn, en we gaan dat ook realiseren. Wij hebben verder ook de ambitie om nog wat betalingen van 2009 vooruit te trekken naar 2008. Ook dat zal zijn impact hebben.
Samengevat hebben we dit jaar circa 630 miljoen euro schulden van de gemeenten overgenomen, hebben we 500 miljoen euro uit het Toekomstfonds geput voor de Dexia-operatie, hebben we 500 miljoen euro uit de kas geput voor Ethias, en gaan we 400 miljoen euro extra uitgaven voor 2009 in 2008 doen. We zullen onze kas dus opgebruiken, maar ik vind dat een goede zaak. Ik ben als minister van Financiën en Begroting immers geen beleggingsspecialist. We gaan ongeveer 2 miljard euro activeren, waarvan 1 miljard euro voor de participatie in de financiële instellingen en 630 miljoen euro voor de gemeenten.
Ik heb deze week overigens een hele avond en nacht aan onze eigen begroting meegewerkt, en dan zie je dat die schuldverlichting vlot binnenkomt. In een kleine gemeente geeft dat al snel 300.000 tot 400.000 euro extra beleidsruimte. Dat is toch belangrijk voor kleine gemeenten. Voor Riemst zal dat niet anders zijn, mijnheer Peumans.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreide antwoord. Mijn vraag was zeker geen pleidooi voor eigen winkel. Ik heb geprobeerd het zo algemeen mogelijk te houden.
Wij hebben overigens een zeer goede kaspositie in onze gemeente, mijnheer Boutsen. Ik dank u voor uw bezorgdheid.
Minister Dirk Van Mechelen: De meeste gemeenten hebben trouwens een goede kaspositie.
De heer Jan Peumans: Dat klopt. U hebt in uw inleiding ook terecht gezegd dat er over het algemeen een relatief grote tevredenheid is over de inspanningen die deze Vlaamse Regering doet, ook in verband met de kredietcrisis en het verhaal van Dexia en Ethias, twee financiële instellingen die heel sterk gelieerd zijn met de gemeenten. Was de Vlaamse overheid niet tussengekomen, dan hadden wij in de gemeentelijke geldbuidel moeten tasten.
Ik denk dat de Vlaamse Belastingdienst zeer goed werkt, in tegenstelling tot vroeger - ik heb als schepen van Financiën in onze gemeente nog andere tijden meegemaakt. Als het goed is, moeten we het ook kunnen zeggen.
U verwijst terecht met de nodige fierheid naar de Hoge Raad voor Financiën, die stelt dat men dat systeem ook zou moeten toepassen op de aanvullende personenbelasting. Ik moet wel zeggen dat de federale overheid daar de laatste jaren ook wel in positieve zin inspanningen heeft gedaan. Er zijn tijden geweest dat men in het begin van het jaar zei dat we 3 miljoen euro zouden krijgen, en dat we op het einde van het jaar maar 2 miljoen euro kregen, en dergelijke meer. Op dat gebied is er veel gecorrigeerd.
U stelt dat de kaspositie van de Vlaamse Regering in de tweede helft van het jaar verbetert. Maar is er ooit een toetsing gebeurd inzake een eventuele spreiding over twaalf maanden van de onroerende voorheffing enerzijds en de kaspositie van de Vlaamse Regering anderzijds? Zo´n toetsing zou kunnen aantonen wat het betekent indien de Vlaamse overheid voor alle 308 gemeenten een prefinanciering zou moeten doen gedurende die zes maanden.
Minister Dirk Van Mechelen: Ik geef u een voorbeeld, uit het leven gegrepen. In mei sturen we ze op, en dus beginnen de eerste ontvangsten binnen te komen in juni. Wij beginnen op 1 juli voorschotten door te storten. Voor de gemeente Riemst is de eerste ontvangst gebeurd in juni, voor 77.650 euro. Wij hebben op 1 juli het eerste voorschot gestort voor 411.128 euro.
De heer Jan Peumans: Dat is schitterend. Dat wist ik zelf niet. (Gelach)
De voorzitter: Het incident is gesloten.