Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media Vergadering van 16/10/2008
Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, over financieringsmodellen van digitaleprojectie-infrastructuur voor de film
De voorzitter: De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, twee dagen geleden was het Dag van de film. Ik deed toen mee aan een debat, net als de heer Jan Denolf van uw kabinet. De sfeer op dat debat was helemaal anders dan tijdens het debat van een vijftal jaar geleden in Kladeradatsch, dat sommigen onder u zich nog wel zullen herinneren. Dat debat verliep nogal woelig en de filmsector was toen helemaal niet enthousiast over wat de filmproductie en -distributie in Vlaanderen betrof. Dat is ondertussen veranderd, de sfeer was goed. Men heeft weinig of geen kritiek geuit en er werd zelfs weinig of niet gevraagd om veel meer middelen, en ook dat is uitzonderlijk. (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
Ik heb het niet over wat al verworven is.
In dat debat zijn we eigenlijk nooit gekomen tot datgene waar het Vlaamse steunpunt voor beeldende, audiovisuele en mediakunst (BAM) toe wou komen. De heer De Wit van BAM zat daar immers. Dan heb ik het over de infrastructuur voor filmvertoningen in onze regio, meer bepaald de digitaleprojectie-infrastructuur die er in alle bioscopen moet komen.
Er zijn problemen ter zake, niet zozeer voor de grote spelers in de bioscoopwereld, maar veeleer voor de kleine. Dat zijn dan de zogenaamde arthousebioscopen. Er zijn nog acht à negen dergelijke bioscopen in Vlaanderen. De investering die die digitalisering met zich meebrengt, is voor die bioscopen vrijwel niet te dragen. Over de arthousebioscoop is af en toe al eens gedebatteerd in deze commissie. Het zou voor de hand liggen dat er dan naar de overheid wordt gekeken voor een oplossing. Dat is de discussie die we hier ook hebben gevoerd over de boekhandel. De overheid moet iets doen voor die bioscopen. Dat brengt echter een flinke investering met zich mee. Ik vind het dan ook heel goed dat de sector zelf is gaan zoeken naar een oplossing om die digitalisering voor alle bioscopen in Vlaanderen te financieren.
U zult begrijpen dat die digitalisering voor de grote ketens niet zo´n probleem is. Mochten echter de bioscoopuitbaters nu beslissen om een fonds op te richten om die digitalisering door te voeren in de bioscopen, dan zou een bioscoopketen als Kinepolis - om er maar één te noemen - daar wellicht, terecht, niet mee akkoord gaan. Kinepolis is immers een van de grote spelers en die keten zou ten opzichte van die arthousebioscopen de grootste bijdrage leveren. Daarom is er het voorstel van een platform gekomen, een Vlaams of een nationaal platform. Het is onduidelijk wat men nu wil: vandaar ook mijn vragen. Er zou een fonds worden gevormd waarbij alle spelers uit de sector zouden worden betrokken: producenten, distributeurs, bioscoopuitbaters, reclameregie en leveranciers van materiaal. Er bestaan overigens ondertussen al financiële modellen ter zake.
De toestand is vrij problematisch, omdat we daar zeer dichtbij zijn. Ik verwijs naar de vraag van mevrouw Stevens in verband met de ondertiteling van Nederlandstalige films. Ondertiteling is, denk ik, op zichzelf al gemakkelijker in een digitaal systeem dan in de analoge systemen die nu in voege zijn in de bioscopen.
Het digitale systeem heeft voordelen, maar er zijn ook gevaren aan verbonden. Zo zullen de kosten voor de distributeurs dalen, maar de bioscopen zullen zwaar moeten investeren om die digitalisering door te voeren. De kleine arthousebioscopen zitten dus met de handen in het haar. Ze hebben de voorbije maanden en jaren al enkele alarmkreten geslaakt, want ze hebben ook nog andere problemen. Voor hen blijkt het heel moeilijk, zo niet onmogelijk te zijn om de investeringskosten te dragen. Daarmee zou het voortbestaan van een specifieke en waardevolle niche van het cultuuraanbod in het gevaar komen. Die bioscopen hebben immers een eigen filmaanbod. Mochten ze er niet meer zijn, dan zou dat bijzondere aanbod waarschijnlijk ook wel verdwijnen. Het gevaar bestaat ook dat met het verdwijnen van dergelijke bioscopen, ook de distributeurs van een bepaald soort kwaliteitsfilms verdwijnen en dat die films niet meer op dvd of televisie te zien zijn, zodat er steeds minder aandacht is voor dergelijke films en de productie ervan daar uiteindelijk ook onder lijdt.
Daarom bestaat er dus een vraag naar een soort solidariteitsmodel, waarbij ook de distributeurs en de andere spelers die voordelen hebben bij een digitalisering, een bijdrage zouden leveren aan een fonds. Via dat fonds zouden dan de digitaliseringsinvesteringen van bioscopen kunnen worden bekostigd. Daarbij zou worden uitgegaan van de kostprijs van de digitalisering en er zou rekening worden gehouden met het voordeel dat elke partij ervan zou hebben. Dan zou er een model komen dat de kosten en voordelen rechtvaardig spreidt. Dat model bestaat. Het werd onder meer uitgewerkt door de man van een van die arthousebioscopen, namelijk Sphinx. Er zijn er in Gent nog twee: Studio Skoop en Sphinx.
De vraag rijst uiteraard in welke mate een en ander eventueel kan worden opgelegd door de overheid. Mijnheer de minister, ik veronderstel dat u op de hoogte bent van het gevaar van die digitalisering voor die arthousebioscopen. Vindt u ook dat het een streefdoel is de overgang naar het digitale systeem snel, ordentelijk en vooral voor de hele sector te laten verlopen? Wil de Vlaamse overheid een rol spelen in het Vlaamse of nationale platform dat daaruit moet voortkomen? Ziet u ter zake een sturende rol weggelegd voor de Vlaamse overheid?
Er zijn buitenlandse voorbeelden van de ondersteuning van die arthousebioscopen. Kunnen we ons daaraan spiegelen als we daar iets aan willen doen?
De voorzitter: Minister Anciaux heeft het woord.
Minister Bert Anciaux: Geachte leden, ik ben erg verheugd met de kans die u me biedt om op al die vragen te antwoorden. Zoals u weet, hecht ik veel belang aan de mogelijkheden en de groei binnen onze filmsector en het veranderende bioscooplandschap maakt daar een wezenlijk deel van uit. Ik kan het ook toejuichen dat ons steunpunt het initiatief neemt om een conferentiedag te organiseren over de financieringsmodellen van de digitaleprojectie-infrastructuur. Ik was daar terdege van op de hoogte. Bovendien kan ik u meedelen dat op 31 oktober op mijn kabinet een werkvergadering is gepland met de vertegenwoordigers van de arthouses, en dat om eens gedetailleerd in te gaan op de specifieke problemen van die inderdaad belangrijke partners.
Mijnheer Vandenbossche, het door u aangehaalde probleem is een complexe materie, die een complex en technisch antwoord vereist. Sta me toe om eerst wat basisinformatie te geven, zodat we allemaal mee kunnen. Dan gaat het over de vraag wat digitale cinema is, wie daarbij betrokken is en wat de voordelen en gevaren zijn. Na die cursus zal ik even een aantal algemene mogelijkheden schetsen met betrekking tot de financiering. Ten slotte wil ik de situatie in buurlanden verbinden aan de situatie in Vlaanderen.
Onder digitale cinema begrijpen we de overgang van 35 millimeterbobijnen en -projectoren naar audiovisueel materiaal op een digitale drager dat wordt geprojecteerd via een digitale projector. Gelieve die definitie uit het hoofd te leren. Dat is een absolute must. Met digitale cinema bedoelen we hier met andere woorden niet het verdelen van een film op dvd of het beschikbaar maken via video on demand. De kwaliteitsstandaard of de resolutie die de projectoren moeten aankunnen, is bepaald door de Amerikaanse studio´s en de majors en benadert of overstijgt vanzelfsprekend de 35 millimeter.
Die standaard is vereist voor de profitvertoners met grote zalen zoals onze multiplexen, de arthouses en de culturele zalen met een hoge kwaliteitsstandaard zoals het filmmuseum. Deze servers en projectoren van die standaard zijn duur. Men moet minimaal 60.000 euro per jaar rekenen en voor degelijke installaties kan de prijs zelfs oplopen tot 100.000 euro per unit van server en projector. Voor kleinere zalen die slechts occasioneel vertonen of voor onderwijsinstellingen kan een iets lagere standaard met goedkoper materiaal volstaan, hoewel dat niet aan te raden is.
Iedereen in de sector is het erover eens dat de overgang van 35 millimeter naar digitaal er zal komen. Een scenario zoals nu bij de meeste commerciële films, waar 35 millimeter en digitaal naast elkaar bestaan, is tijdelijk en niet wenselijk want te duur. Die overgang is momenteel volop bezig en dat proces zal binnen enkele jaren voltrokken zijn. Digitale cinema is dus geen vaag toekomstscenario maar al gedeeltelijk een realiteit. Die digitalisering zal zich helemaal voltrekken, of we dat nu willen of niet. De distributeur doet zijn voordeel, want digitale kopies kosten minder, het ondertitelen moet niet meer per print gebeuren maar gebeurt digitaal, het transport kost minder en er is geen dure stockage nodig. Naar verluidt dalen de kosten voor de distributeur bij benadering met 70 percent. De uitbater daarentegen moet extra investeringen doen. De digitale apparatuur kost minstens 60.000 euro, onderhoudskosten zijn duur en het materiaal kan maximaal afgeschreven worden over een periode van 5 jaar, terwijl een projector van 35 millimeter minstens 30 jaar meegaat als hij goed wordt onderhouden.
Het is een overgang die zich ´business-to-business´ situeert, met name tussen distributeur en exploitant. De gebruiker zal nauwelijks een kwaliteitsverschil zien en zal dus niet méér betalen voor een digitale kopie. Dat impliceert dat de exploitant de kosten voor digitale projectie eigenlijk niet kan verhalen op de consument. De producent kan iets bijdragen door de analoge kopie te digitaliseren. In de toekomst zal er echter steeds meer ´digital born´ materiaal op de markt komen. Dat betekent dat de komst van de digitale cinema een zaak is tussen distributeurs en exploitanten. De ene drukt zijn kosten en de andere moet investeren. Het lijkt inderdaad in theorie logisch dat een overeenkomst gesloten kan worden waar ze allebei beter van worden.
Toch wil ik nog een paar cijfers geven. In België zijn momenteel 100 van de 500 schermen digitaal. De digitalisering voltrekt zich hoofdzakelijk bij Kinepolis, terwijl UGC, de andere grote cinemagroep, heeft laten weten als allerlaatste de overstap te zullen maken. Dat is een betrachting als een andere. Wereldwijd zijn momenteel 5,5 percent van de schermen digitaal. Verwacht wordt dat dit oploopt tot 49 percent in 2012.
Ik wil bij deze toch benadrukken dat de overgang naar een digitale omgeving ook een pak voordelen met zich meebrengt. De distributieprocessen worden gemakkelijker en efficiënter; een film bereikt vlotter de filmzaal, aangezien er weinig handling is en de film in principe op hetzelfde moment op onnoemelijk veel plaatsen in de hele wereld kan worden uitgebracht. De distributeur verdwijnt niet maar kan zich meer toeleggen op marketing, pers, media en publiekswerving. Hét grote voordeel van digitale cinema is echter het potentieel van grotere diversiteit in het aanbod. Met digitale cinema kunnen digitale kopies van veel diversere films langer beschikbaar blijven. Als filmzaal kiest men niet alleen uit het aanbod van de nieuwe films die distributeurs aanbieden maar uit een wellicht veel grotere catalogus. En het publiek wordt actiever betrokken bij de filmzaal. Zo is er het voorbeeld van de bioscoop die een kortfilmfestival organiseert en parallel daaraan een onlinecompetitie organiseert voor filmpjes van 90 seconden. Iedereen kon zelfgemaakte filmpjes opladen op de website van de bioscoop. De winnende digitale filmpjes werden op het einde van het festival in de bioscoop vertoond.
Laat me toe om bij deze evolutie een aantal vragen en bedenkingen te formuleren. Het materiaal blijft duur en er is weinig hoop op prijsverlaging omdat de vraag niet zo groot is en omdat dit hoogwaardige materiaal niet meteen zal opengesteld worden voor de consumentenmarkt. De overgangssituatie creëert onzekerheid en dubbel werk. Bij overgangssituaties is dat vaak het geval. 35 millimeter en digitaal bestaan naast elkaar en de situatie is complex. De grote kapitaalkrachtige groepen kunnen investeren en experimenteren met de nieuwe mogelijkheden maar de kleinere zalen hebben geen kapitaal om te investeren. De industrie stelt zelf een businessmodel voor dat niet haalbaar is voor de kleinere zalen. De zogenaamde Virtual Print Fee (VPF) is een systeem waarbij de filmzaal ongeveer 450 euro van de distributeur krijgt per filmtitel die er vertoond wordt. Dat bedrag geldt enkel voor ´first run´-films of de eerste vertoonreeks. Kleinere zalen brengen echter te weinig dergelijke films uit en zullen dus nooit met die VPF hun investering kunnen afbetalen. Ze draaien ook ´second run´ of een film die eerst in een multiplex loopt en pas daarna bij hen. Daarvoor krijgen ze maar 150 à 200 euro. Ofwel tonen ze films die nog niet in dat digitale systeem zitten. Bovendien kan een kleine filmzaal pas investeren als ze over contracten beschikt met distributeurs die enkele jaren bestrijken, omdat de banken dit eisen vooraleer een lening toe te staan. Een kleinere zaal kan dat soort langetermijncontracten niet voorleggen.
Studies hebben uitgewezen dat als men de optelsom maakt van alle films die per jaar in een land worden uitgebracht, de kostenreductie van de distributeurs bij digitale cinema, en daartegenover de kost om alle bestaande schermen te digitaliseren, men uitkomt op een nuloperatie. In principe is het dus mogelijk om exploitanten en distributeurs samen te brengen en tot een overeenkomst te komen. Zoals zo vaak is degene die alles krijgt echter niet dikwijls geneigd iets te geven aan degene die niets krijgt.
Men zou een datum kunnen afspreken waarbij men de overgang maakt en een systeem afspreken om de kostenreductie te laten terugvloeien naar degenen die de investeringen moeten doen. Een dergelijke overeenkomst zou gedragen kunnen worden door de premisse dat alle spelers elkaar nodig hebben en er alle belang bij hebben dat iedereen in dit digitale verhaal mee stapt. Dat is echter de theorie.
In de praktijk lukt dit momenteel niet omdat er te veel verschillende belangen zijn en omdat de spelers zich blijkbaar nog niet hebben kunnen laten overtuigen door een gemeenschappelijk hoger belang. De grote groepen zijn concurrenten van elkaar en de verstandhouding tussen groot en klein is momenteel niet van dien aard dat er een overeenkomst uit de bus zou kunnen komen. Dat betekent dat de idee van een soort solidariteitsfonds de enige garantie vormt dat alle spelers in dat digitale verhaal kunnen stappen. De oplossing van de VPF is een alternatief, maar heeft, zoals daarnet geschetst, als nadeel dat het slechts zal werken voor de grote distributeurs en multiplexen en dat de kleinere arthousezalen en culturele vertoners niet snel hun investeringen zullen kunnen terugverdienen, als dat al mogelijk zou zijn.
Het betekent ook dat het niet evident is dat de overheid deze kleine zalen te hulp schiet omdat dan de grotere spelers hun voordeel doen en niet langer solidair hoeven te zijn met die kleinere spelers. Daarnaast is het maar de vraag of de overheid één handelszaak kan subsidiëren en de andere niet, en welke criteria men dan moet hanteren. Bovendien is iedereen bang van overheidssubsidies om de kleinere zalen te helpen digitaliseren omdat hierdoor onder andere de prijzen van het materiaal zeker niet zullen dalen door de verwachte stijgende vraag. En de leveranciers zullen speculeren op het engagement vanuit de overheid.
Kunnen we ons laten inspireren door het buitenland? Europa geeft steun aan onze distributeurs die Europese, en dus niet-Belgische of niet-Vlaamse, films uitbrengen en geeft steun aan zalen die een minimumpercentage Europese films vertonen. Dat gebeurt via het netwerk Europa Cinemas. Verder is er in een zeer kleine steun voorzien voor zalen om te kunnen digitaliseren. Ook dat verloopt via Europa Cinemas.
In de VS staat men het verst, omdat daar de studio´s, distributeurs en filmzalen één keten vormen en makkelijker zo´n overeenkomst van ´business to business´ kunnen maken. In Europa is het veld van distributeurs en exploitanten diverser en zijn de belangen zeer verschillend.
In Nederland heeft men vanaf 2001 geëxperimenteerd met digitale projectie om het aanbod te diversifiëren. Filmhuizen kregen gratis digitale projectie, op voorwaarde dat ze films zouden tonen die anders niet in de zalen worden uitgebracht. Het ging vooral om documentaires die men één dag per week moest draaien. Dit experiment, waar het Filmfonds bij betrokken was, was heel leerzaam en toonde aan dat diversificatie baat heeft bij digitale cinema. Dit experiment heeft er echter niet voor gezorgd dat er stabiele businessmodellen werden ontwikkeld. Ondanks de goede resultaten van het experiment blijft men ook in Nederland geblokkeerd, net zoals in andere landen.
Het solidariteitsmodel werkt niet omdat de dominante groep Pathé op eigen houtje digitaliseert en als grootste groep de anderen niet nodig heeft. Intussen komen de andere spelers niet tot een akkoord: sommigen vinden dat de overheid alles moet betalen, anderen vinden dan weer dat men tot een businessmodel moet komen binnen het veld, dus tussen distributeurs en exploitanten. Voorlopig dient zich geen oplossing aan waar iedereen achter staat, al blijven distributeurs en exploitanten wel met elkaar praten.
In het Verenigd Koninkrijk heeft de Film Council enkele jaren geleden het initiatief genomen om de kleinere zalen een eenmalige subsidie te geven met lottogeld, om één scherm per bioscoop digitaal uit te rusten. Het project met de toepasselijke naam Digital Cinema Network bereikte vooral arthousebioscopen, maar ook kleinere multiplexen in de provincie met een kleine omzet, die evenwel een belangrijke locale functie hebben om in een uitgestrekt land als het Verenigd Koninkrijk bewoners van afgelegen kleine steden en dorpen toch te bedienen.
De bedoeling was dat men op die manier zou leren omgaan met digitale cinema en geld opzij zou kunnen zetten om na vijf jaar, wanneer het materiaal is afgeschreven, op eigen benen de investering te kunnen finaliseren. De evaluatie van dit project moet nog gebeuren.
Hoe liggen de kaarten momenteel in Vlaanderen? Kinepolis kan onderzoek doen en investeren in digitale projectie. Ze nemen een voortrekkersrol op en hebben reeds verschillende zalen van hun complexen uitgerust. De Utopia Groep zal binnenkort de digitalisering van de zalen starten. UGC zal pas digitaliseren als de businessmodellen stabiel zijn. Zij spelen geen voortrekkersrol en zullen pas als laatste toetreden, als het echt niet anders meer kan. Zij hebben niets tegen digitale cinema, maar hebben ervoor gekozen om geen risico te lopen.
De kleinere filmzalen in kleine steden, de arthousecinema´s, de culturele centra en culturele vertoners kunnen niet investeren in digitale cinema. Zij dreigen uit dit verhaal van digitale cinema te vallen. Distributeurs volgen de filmzalen en nemen zelf niet het voortouw. Als een exploitant een digitale print vraagt, zullen zij daarvoor zorgen, maar zij spelen geen stimulerende rol.
De Vlaamse overheid moet, zoals in de besproken landen, bekommerd zijn om de diversiteit in het aanbod en de mogelijkheden tot grotere participatie die digitale cinema biedt. Ze zal deze transitie dan ook op de voet volgen en haar rol bepalen in overleg met de sector en na degelijke consultatie. Er moet bijvoorbeeld worden nagegaan wat het aandeel is van Cultuur in deze discussie, of er ook een economische component aan verbonden is en of Economie hier ook een rol in kan spelen. Er zal een onderscheid moeten worden gemaakt tussen handelszaken en culturele initiatieven. En binnen de handelszaken moet een overheid, volgens de vooralsnog heersende doctrine, oppassen om niet marktverstorend te werken.
Ook de rol van CultuurInvest moet hierin worden geplaatst. Aangezien er nog geen sluitende businessmodellen bestaan voor de digitalisering van de kleinere zalen, kan CultuurInvest op dit moment nog niet echt een constructieve rol spelen. Zijn rol is zeker niet uitgesloten, maar nu nog te onduidelijk.
Het steunpunt BAM speelt een belangrijke bemiddelende rol. Ik denk dan aan de zeer leerzame en succesvolle workshops en conferenties die BAM in juli organiseerde rond toekomstmodellen in filmvertoning, aan de conferentie rond digitale cinema van 3 oktober, waar een stand van zaken werd opgemeten in Vlaanderen, Nederland en Groot-Brittannië, en aan de conferentie rond nieuwe bioscoopmodellen die ze organiseerden tijdens het recente Filmfestival van Gent.
BAM engageert zich ertoe verder met de sector te praten, na te gaan welke financieringsmodellen mogelijk en haalbaar zijn, en tot concrete plannen en partnerships te komen. Als minister van Cultuur word ik daar altijd nauw bij betrokken.
Het is ten slotte niet enkel een kwestie van technologie, collega´s. De technologie op zich zal niet tot meer diversiteit in het aanbod of een diverser publiek leiden. We moeten de discussie rond digitale cinema aangrijpen om na te denken over de situatie in het Vlaamse audiovisuele vertonerlandschap en hoe daar nog meer dynamiek in kan worden gebracht. Wie zijn de spelers, hoe kunnen zij een divers en rijk aanbod genereren, hoe spelen ze op elkaar in, hoe kunnen ze de participatie aan film nog vergroten en meer in de diepte werken met lokale gemeenschappen?
Naast het uitwerken van businessmodellen zal er dus ook gewerkt moeten worden aan een betere netwerking tussen de filmzalen in het landschap van cultuur - zoals kunstencentra, cultuurcentra en bibliotheken - en onderwijs: een sterkere publiekswerking en publiekswerving en het actief betrekken van het publiek bij de filmzaal, het bedienen van de diverse publieken en luisteren naar de vraag van het publiek, in plaats van enkel aanbodgericht te werken. Ik denk hier ook in het bijzonder aan het probleem van de ondertiteling, dat daarnet nog ter sprake kwam in mijn antwoord op de vraag om uitleg van mevrouw Stevens. In een digitale omgeving lost het ondertitelingsprobleem zichzelf veel gemakkelijker op.
Dat zijn een pak uitdagingen, maar ik heb er het volste vertrouwen in.
De voorzitter: De heer Vandenbossche heeft het woord.
De heer Dany Vandenbossche: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Wordt vervolgd.
De voorzitter: Het incident is gesloten.