Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme Vergadering van 13/11/2008
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot mevrouw Patricia Ceysens, Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel, over Flanders Investment and Trade (F.I.T.)
De voorzitter: De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen: Mevrouw de minister, collega's, ik heb twee vragen over F.I.T., het netwerk van Vlaamse economische vertegenwoordigers in het buitenland. Eerste aanleiding vormde uw aankondiging begin september 2008 dat u geld vrij zou maken voor elf nieuwe medewerkers voor F.I.T. Opvallend daarbij is dat u volledig focust op de snelgroeiers China, Rusland, Brazilië, India en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). In China komen er vier Vlaamse vertegenwoordigers bij, in Rusland drie, in Brazilië twee en in India en de Verenigde Arabische Emiraten telkens één.
De aanleiding voor het tweede deel van de vraag was het werkbezoek dat de commissie voor Economie aan de regio Québec bracht, vorig jaar rond deze tijd. Daaruit bleek dat er op het terrein vaak verschillende regionale economische ambassadeurs naast en met elkaar actief zijn. Uiteraard is ook afstemming met de Belgische diplomatie noodzakelijk.
Opvallend was dat er door de regio's een verschillend regime wordt gehanteerd met betrekking tot het inzetten van stagiairs. Dit wordt op het terrein door de F.I.T.-verantwoordelijken als een gebrek ervaren, aangezien de Waalse en Brusselse collega's wel stagiairs kunnen inschakelen en de Vlaamse niet. Bovendien blijven op deze manier jaarlijks veel Vlaamse studenten verstoken van een unieke werkervaring in het buitenland. Men kan er geredelijk van uitgaan dat dit invloed heeft op de verdere loopbaan van die Vlamingen die een internationale carrière ambiëren. Een internationale carrière is een vorm van internationaliseren van onze economie. Daar hebben we volgens heel wat rapporten nood aan.
Hoe is het gesteld met de aanwezigheid van economische ambassadeurs van de andere gewesten in de landen waar wij bijkomend investeren? Hoe gebeurt de afstemming met de regionale economische ambassadeurs van de andere gewesten en het Belgische niveau?
U verwijst terecht naar de economische groei die in de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India, China) wordt gerealiseerd. Wat is het aandeel van de BRIC-landen in de Vlaamse export? Wat is de plaats van de BRIC-landen in onze exportbestemmingen? Hoe verantwoordt u de investering in de Vlaamse economische ambassadeurs in deze landen?
Wat is uw standpunt met betrekking tot het aanbieden van stageplaatsen in F.I.T.-vestigingen? Zult u daarvoor initiatieven nemen?
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Ik zie niet direct wat het probleem is met de aanwezigheid van handelsattachés van andere regio's. Ook andere landen hebben economische vertegenwoordigers of ambassadepersoneel dat zich bezighoudt met handelsactiviteiten.
Iets anders is de suggestie om stageplaatsen aan te bieden aan Vlaamse studenten bij onze Vlaamse economische vertegenwoordigers. Dat is een interessante piste, zowel voor de studenten als voor de handelsattachés. Ook al kruipt er wat tijd in, na verloop van tijd kan een stagiair een goede hulp zijn. Die suggestie lijkt me zeker het bestuderen waard.
Voor de BRIC-landen en de Verenigde Arabische Emiraten wordt een vrij zware inspanning gedaan.
Ik moet zeggen dat ik nogal wat vertrouwen heb in de wijze waarop het actieplan van het Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen tot stand komt. Het bedrijfsleven wordt daar actief bij betrokken, en dat is volgens mij een goede zaak.
Ik heb nog wel een aantal opmerkingen, maar die zal ik straks bij de begrotingsbespreking naar voren brengen.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de voorzitter, ik heb nog een kleine aanvullende vraag naar aanleiding van de vraag van de heer Van Malderen over F.I.T. en de extra investering die op stapel staat ten aanzien van de BRIC-landen en andere groei-economieën.
De voorbije maanden werd de beslissing genomen om vijf extra technologieattachés aan te werven. Die werden ondertussen verdeeld, ik meen dat er twee zijn voor de USA en één voor Japan, voor India en voor China. Als ik me niet vergis, spitst de laatste zich toe op biotechnologie en ICT, en de attaché voor Japan op nieuwe materialen. De sector vraagt zich af of dit wel de juiste strategie is, of die mensen wel hun hoogste potentiële rendement halen. Ze zitten immers nogal 'opgesloten' in hun regio.
Kan het rendement van die mensen niet worden verhoogd als ze hun sector, de biotechnologie, materialen of ICT, wereldwijd kunnen uitspelen in plaats van zich te moeten focussen op de regio waar ze gehuisvest zijn? Ik weet niet of dit een opmerking is die de minister al heeft gehoord.
De voorzitter: Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, laat me eerst even de feiten meedelen inzake de verspreiding van de economische vertegenwoordigers van de drie gewesten in de vijf voornoemde landen, namelijk in China, Rusland, Brazilië, India en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).
In China werken vijf mensen van F.I.T.: vier Vlaamse economische vertegenwoordigers (VLEV's) en één technologieattaché. Voor AWEX werken er vier mensen en voor Brussel Export één.
In Rusland werken drie mensen voor F.I.T.: twee VLEV's en één handelssecretaris. Voor AWEX werkt er niemand, en Brussel heeft er één vertegenwoordiger.
In Brazilië zit voor F.I.T. één VLEV. Voor AWEX werken er twee mensen en voor Brussel Export niemand.
In India zitten vier mensen voor F.I.T.: twee VLEV's, één technologieattaché en één handelssecretaris. AWEX heeft er twee mensen en Brussel Export geen.
In de Verenigde Arabische Emiraten werkt één vertegenwoordiger voor F.I.T., een VLEV. AWEX heeft er ook één vertegenwoordiger en Brussel ook.
Mijnheer Van den Heuvel, de opmerking over de technologieattachés waarnaar u verwees, wordt wel meer gemaakt. Bij mijn terugkoppeling naar F.I.T. heeft men mij ervan verzekerd dat die mensen niet toegewezen worden aan een regio. Ze hebben er natuurlijk wel een standplaats, maar ze worden niet toegewezen aan een regio. Dat betekent dat ze vanuit hun regio de dekking van een veel groter gebied nastreven. F.I.T. heeft ervoor gekozen om die mensen niet Brussel als standplaats te geven vanwaar ze als een soort vliegende brigade van technologieattachés zouden werken. Ze krijgen een standplaats in het buitenland, maar het is niet zoals bij de VLEV's dat ze exclusief aan een bepaalde regio worden toegewezen. Ze bekijken wel degelijk een technologie en ze hebben een standplaats in een bepaalde regio, maar ze hebben de opdracht om aan een veel ruimere technologieverkenning te doen. Men verzekert me er telkens weer van dat dit de juiste opdracht is.
De afstemming met de regionale economische ambassadeurs tussen de drie gewestelijke agentschappen voor het internationaal ondernemen wordt geregeld door 'de Overeenkomst betreffende Samenwerking in de Gemeenschappelijke Posten', en die trad in werking op 26 november 2005. De overeenkomst bouwt voort op een eerder samenwerkingsakkoord uit 1994, waarvan het de algemene uitgangspunten overneemt.
Dankzij deze overeenkomst kunnen bedrijven uit de gewesten een beroep doen op de vertegenwoordiger van een ander gewest, indien ze op een bepaalde post geen eigen vertegenwoordiger hebben. Dankzij deze zogenaamde bi- en trilaterale posten werd het buitenlands netwerk van economische vertegenwoordigers - waarop F.I.T. en de Vlaamse bedrijven een beroep kunnen doen - in gevoelige mate uitgebreid.
Voor Brazilië, Rusland, India, China en de VAE doet F.I.T. geen beroep op vertegenwoordigers van andere gewesten. Wegens het belang van deze landen heeft het agentschap er de voorkeur aan gegeven om daar met een eigen vertegenwoordiging te werken.
Het belang en het potentieel van de BRIC-landen blijft steeds maar groeien. Ook voor onze Vlaamse economie blijven deze landen van vitaal belang. In 2007 stond BRIC voor 5,7 percent van de Vlaamse export. De koploper was India met 2,7 percent. Daarna volgen China, Rusland en Brazilië met respectievelijk 1,3 percent, 1,3 percent en 0,44 percent.
Tot op heden stellen we wel vast dat het overgrote deel van onze export naar de BRIC-landen uit diamanten en afgeleide producten bestaat. Het gaat dan met name om ongeveer de helft van onze export naar de BRIC-landen. De laatste jaren zien we bovendien een stagnatie van de diamantuitvoer, die tot op heden nog maar gedeeltelijk wordt gecompenseerd door een toename van de export van producten uit industriële sectoren. In vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland, waar meer dan 50 percent van de export naar de BRIC-landen uit machines en investeringsgoederen bestaat, is dit voor Vlaanderen slechts één vierde. Er is met andere woorden nog potentieel voor verbetering, gelet op de groeidynamiek in deze landen.
Het belang van de BRIC-landen mag niet onder de tafel geschoven worden. De Chinese economie groeide volgens de meest recente cijfers van het IMF nog steeds met 10,5 percent tijdens het eerste semester van 2008. De consumptie blijft er stijgen. In India hield de groei stand op 8 percent en ook hier voorspelt het IMF een stabiele of stijgende consumptie. In 2009 zal China nog steeds een groei van 9,3 percent in het reële BNP laten optekenen. Voor India zal dit 5,9 percent zijn. Het reële BNP van Brazilië groeide dit jaar met 5,2 percent en zal volgend jaar dalen tot 3,5 percent. Rusland ten slotte groeide dit jaar met 7 percent en voor volgend jaar is er een prognose voor een toename met 5,5 percent.
De beslissing om een Vlaamse vertegenwoordiger naar de Verenigde Arabische Emiraten te sturen, ligt in het verlengde van de bloeiende handelsrelatie tussen Vlaanderen en de VAE. Aan de hand van een aantal criteria zoals het aantal vragen van Vlaamse ondernemingen, de moeilijkheidsgraad van deze vragen, de bestaande flow van investeringen, het potentieel voor het aantrekken van investeringen of de geopolitieke en economische belangen in een bepaalde regio, kan F.I.T. een bepaalde post versterken.
Onze export naar de VAE is tijdens de voorbije jaren zeer positief geëvolueerd. Zo tekende de handelsbalans in 2007 voor het eerst een duidelijk surplus op. De macro-economische cijfers van de VAE zijn beloftevol. Hoewel ook zij de gevolgen zullen moeten dragen van de wereldwijde vertraging van de economie en de dalende olieprijzen, zullen ze volgens de meest recente cijfers van het IMF in 2009 een groei van het reële BNP van 6 percent verwezenlijken. Ook de handelsbalans blijft - mede dankzij de enorme olie-export - positief. Hierdoor ontstaat er veel ruimte voor investeringen en consumptie. De import groeit er dan ook zienderogen. The Economist meldt dat de waarde van de import in 2007 met 33 percent gestegen is. De overheid werkt handel en investeringen in de hand door handelsbelemmeringen tot het minimum te reduceren en een gunstig fiscaal beleid te voeren.
Naast de handelscijfers vormen de politieke stabiliteit en de geografische ligging van de VAE een belangrijke troef voor de Vlaamse export. De politieke stabiliteit van dit land, dat zich in een economisch belangrijke, maar politiek woelige regio bevindt, vormt een extra troef. De rating van de Delcrederedienst is dan ook positief.
Geografisch gezien ondervinden we dat handelsbetrekkingen met veraf gelegen landen, zoals de BRIC, niet altijd eenvoudig zijn. Het economische zwaartekrachtmodel stelt vast dat hoe groter de afstand tot de markt is, hoe moeilijker handel wordt. Daarom is het belangrijk om ook de tussenliggende regio's, zoals Oost-Europa en het Midden-Oosten, de nodige aandacht te schenken.
De Verenigde Arabische Emiraten, die een logistiek- en beurscentrum zijn in hun regio, kunnen op deze manier, naast hun taak als volwaardige handelspartner, een soort hub vormen voor verdere handel naar het Verre Oosten. De vier belangrijkste afnemers van de VAE - dat zijn Japan, Zuid-Korea, Thailand en India - bevinden zich immers in die regio.
Met betrekking tot het aanbieden van stageplaatsen kan ik u meedelen dat sinds vorig academiejaar 2007-2008, het al principieel mogelijk is voor leerlingen en studenten om een stage te vervullen in de hoofdzetel en de provinciale kantoren, maar evengoed in de buitenlandse kantoren. Aangezien deze mogelijkheid vrij recent is en F.I.T heeft willen vermijden dat het werd overspoeld met aanvragen, werd tot op heden slechts informatie verstrekt aan de posthoofden van de buitenlandse kantoren. We doen het dus wel, maar we hebben er vooralsnog geen grote ruchtbaarheid aan gegeven. Als fractieleider was ik principieel voorstander van het toelaten van stages. Als er natuurlijk maar één of twee mensen op een post zitten, moeten we op het vlak van de capaciteit bescheiden omgaan met die stages. Het is dus een heel goed idee en we werken dat ook uit, maar we hebben er nog niet veel ruchtbaarheid aan gegeven.
In 2007-2008 hebben alvast drie studenten een stage vervuld in een buitenlands kantoor van Flanders Investment & Trade. Dat was het geval in Berlijn, in Dublin en in Wenen. Voor het school- en academiejaar 2008-2009 zijn momenteel een vijftal individuele aanvragen in onderzoek, naast een algemeen verzoek van een Vlaamse onderwijsinstelling. We bewandelen die piste dus wel degelijk, maar we hebben de zaak tot nu toe veeleer bescheiden aangepakt.
De voorzitter: De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, ik dank u voor het antwoord. U hebt een aantal cijfers gegeven over onze vertegenwoordiging, gespiegeld aan die van de andere gewesten. Zijn dit de reële cijfers of de geprojecteerde cijfers? Zit de aangekondigde uitbreiding van september er al in, of moet die er nog bijkomen?
Minister Patricia Ceysens: Het zijn cijfers zonder de uitbreiding. Straks zullen we het over die uitbreiding hebben tijdens de begrotingsbespreking.
De heer Bart Van Malderen: Mevrouw de minister, ik stel vast dat de andere gewesten er een iets ander beleid op nahouden. Er zijn verschillen in globo. Wij spitsen ons meer toe op de BRIC-landen en de VAE dan de andere gewesten, en er zijn ook een aantal verschillen tussen de BRIC-landen. Dit is een vaststelling, maar het is heel belangrijk om te onderstrepen dat er ongetwijfeld een potentieel aanwezig is, want de groeicijfers spreken voor zich.
Aan de andere kant is het de vraag in welke mate we de markten effectief kunnen aanboren met de industrie, de handel en de bedrijvigheid die we in Vlaanderen gevestigd hebben. We moeten toch ook de andere kant van de medaille zien, want als 5,7 percent van onze export naar de BRIC-landen gaat en daarvan is de helft diamanten, waar ik nu even abstractie van maak, dan betekent dat dat 97 percent van onze export wordt gerealiseerd in niet-BRIC-landen. Wij zetten nu dus het volledige groeipotentieel van F.I.T.-vertegenwoordigers in op die 2,5 percent. Dat brengt mij tot bijkomende vragen: waren er vragen vanuit het werkveld die niet werden ingewilligd? U zei dat we 11 nieuwe medewerkers inzetten, maar werden er extra mensen gevraagd voor andere posten? Kwamen er vanuit de bedrijfswereld vragen voor nieuwe posten die niet werden ingewilligd?
Ik kom tot de stagiairs. Op zich is het goed dat men sinds 2007-2008 principieel kan deelnemen aan een stage, maar blijkbaar was de aankondiging zodanig beperkt dat bijna niemand van die mogelijkheid op de hoogte was. Ik was zeker niet de enige die niet op de hoogte was, de andere sprekers die zich hebben aangesloten, wisten dit ook niet. Uit uw antwoord blijkt dat dit alleen maar werd meegedeeld aan de postoversten.
Het resultaat is natuurlijk navenant: drie stagiairs kunnen bezwaarlijk een overrompeling worden genoemd. In de andere gewesten is het de gewoonte dat er systematisch gebruik wordt gemaakt van stagiairs, en daar zijn er niet meer vertegenwoordigers. Als Brussel en Wallonië er wel in slagen om tegelijk de toevloed te vermijden en om toch systematisch mensen toe te wijzen, dan vraag ik me af of we geen tandje moeten bijsteken. We dienen geïntegreerd te werken, want een internationale stage is ook een vorm van internationalisering van onze economie.
Ik heb nog een laatste vaststelling gedaan. Ik heb het snel opgeschreven: u noemde Berlijn, Dublin en Wenen. Dat zijn natuurlijk plaatsen in het buitenland die ook voor Erasmusprojecten in aanmerking komen. Het is bij wijze van spreken het dichte buitenland. Er ligt echter heel wat wereld buiten Europa, waar Vlaamse studenten kansen zouden moeten kunnen krijgen.
De voorzitter: De heer Van Nieuwenhuysen heeft het woord.
De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Mijnheer de voorzitter, het verschil in prioriteit in de landen waaraan men voorrang geeft, is normaal omdat men ook rekening moet houden met het aanbod van het Vlaamse bedrijfsleven. Ik meen zelfs te weten dat het tot stand komen van een actieplan tegenwoordig gebaseerd is op wetenschappelijke gegevens.
Ik ben ook voorstander van stages. Stages zijn niet alleen gunstig voor onze studenten. Zij komen later in het actieve leven terecht, en dus kan iedereen van die ervaring profiteren. Maar u zegt terecht dat we niet mogen overdrijven. Het verschil met de Waalse handelsattachés is toch wel dat het aantal dossiers dat zij moeten verwerken, kleiner zal zijn dan het aantal dat de Vlaamse economische vertegenwoordigers moeten verwerken.
Mevrouw de minister, misschien kunt u eens overwegen - ik weet niet of het al gebeurt - om de stageplaatsen toe te kennen via een wedstrijd. Ik weet dat het vroeger bestaan heeft, via het Prins Albertfonds.
De voorzitter: Minister Ceysens heeft het woord.
Minister Patricia Ceysens: Er wordt inderdaad gescreend waar de grootste opportuniteiten liggen. De raad van bestuur van F.I.T. waarin het Vlaams bedrijfsleven vertegenwoordigd is, vond dit toch wel de beste keuze. Dat neemt niet weg dat er hier en daar vragen zijn zoals: het zou toch interessant zijn om in dit of dat land meer aanwezig te zijn. Eerlijk gezegd, het zou absoluut interessant zijn als we in alle landen van de wereld nog meer aanwezig zouden kunnen zijn. Het gaat om wereldhandel, hoe je het ook draait of keert. Maar we moesten - gezien de beperktheid van de middelen - natuurlijk kiezen. Dan is de keuze gemaakt, onderbouwd vanuit de sectoren, onderbouwd door het bedrijfsleven, onderbouwd vanuit de vaststelling waar we het kwetsbaarste zijn.
We hebben niet gekozen voor waar we het meeste konden realiseren. Je kunt een bepaalde saturatie bereiken. Je kunt meer inzetten waar we het al goed doen. Maar misschien moet je op een bepaald moment voor de moeilijkere en de verste markten gaan. De keuze is dus zeker gedragen door de sectoren en het bedrijfsleven. Ook in deze commissie zijn reeds vragen gesteld over onze aanwezigheid in de BRIC-landen. We blijven er kwetsbaar, omdat we enorm afhankelijk zijn van diamant. Het is niet slecht wat we er vandaag realiseren. Het is beter dan wat Nederland en Frankrijk doen. Als je diamant niet meetelt, zakken we echter wel onder Nederland en Frankrijk. Het is dus een broos gegeven. We willen daarom breder op die markten inzetten, bijvoorbeeld meer op diensten.
Wij hebben reeds enkele stages gedaan. Ik verheel u niet dat we het behoorlijk verborgen hebben gedaan, want ik denk dat heel weinig mensen het wisten. Ik vind het ook niet onverstandig dat men het tot drie beperkt heeft in het eerste jaar. Ik ben wel bereid om te kijken of het minder verborgen ook nog haalbaar is, zeker als de vraag van de mensen zelf komt. Maar, je mag het inzetten en begeleiden van stagiairs ook niet onderschatten. Als je de selectie goed wil doen, moet je het ook ernstig nemen. Je kunt stagiairs zomaar niet wat laten rondkijken. Het vraagt echt wel energie.
We willen bereiken dat onze jonge mensen zich meer internationaal bewegen en weggaan van onder de kerktoren. Onderwijs probeert dat met Erasmus te doen, maar het is eigenlijk een verantwoordelijkheid van iedereen. Ook wij moeten dat doen.
Wat ook kan - misschien is dat ook wel een beetje verborgen - is dat we toelaten dat studenten in een buitenlandse vestiging van een bedrijf stage kunnen doen. Ze doen geen stage op onze kantoren in het buitenland, maar we laten toe dat ze stage lopen bij bedrijven in het buitenland. Blijkbaar ondersteunt F.I.T. dat ook. Het is ook een manier om studenten een buitenlandse stage aan te bieden. Wij faciliteren het, maar het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de concrete investering in de student waar te maken. Een bedrijf in het buitenland heeft misschien meer absorptiecapaciteit om er een aantal stagiaires bij te nemen.
Er zijn dus twee vormen van het toelaten van Vlaamse studenten in het buitenland: op onze kantoren en in bedrijven. Het is inderdaad zo dat we daar tot nog toe zeer discreet mee zijn omgegaan. Er moet een middenweg mogelijk zijn waardoor we er wat minder discreet mee omgaan.
De heer Bart Van Malderen: Mevrouw de minister, ik dank u voor het bijkomend antwoord.
Als deze vormen van stage bestaan, denk ik dat er toch werk moet worden gemaakt van een transparante toegang. Discretie lijkt me niet het juiste middel.
Minister Patricia Ceysens: Vorig jaar waren het er drie. Er is nu ook een onderwijsinstelling die gevraagd heeft of het er dit jaar niet meer mogen zijn. We gaan er aan werken. Ik ben ervan overtuigd dat het goed is. De mogelijkheden die er zijn, moeten we goed benutten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.