Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 14/10/2008
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de resultaten van de externe evaluatie van het strategisch plan inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de minister, het strategisch plan Hulp- en Dienstverlening aan Gedetineerden dateert van 8 december 2000. Als minister van Welzijn bent u verantwoordelijk als co?rdinerend minister.
Het Leuvense Instituut voor Criminologie van de Katholieke Universiteit Leuven heeft nu in opdracht van de Vlaamse overheid een evaluatief onderzoek gedaan naar de implementatie van het strategisch plan. Het onderzoek liep gedurende een uitgebreide periode - van l maart 2007 tot 31 mei 2008. Niet minder dan 860 gedetineerden in de gevangenissen van Antwerpen, Brugge, Hoogstraten, Merksplas, Turnhout en Wortel hebben hun actieve medewerking verleend aan dit onderzoek door een uitgebreide enquête over hun ervaringen met het strategisch plan in te vullen.
En niet alleen de gedetineerden hebben meegewerkt. Ook veel actoren op het terrein hebben op een zeer open wijze informatie bezorgd over bepaalde ontwikkelingen in het strategisch plan en de betekenis ervan voor de gedetineerden. Ik verwijs naar de gevangenisdirecteurs, penitentiaire beambten, leden van de psychosociale diensten van de gevangenissen, beleidsmedewerkers, hulpverleners, vormingsmedewerkers, VDAB-consulenten, ambtenaren van de centrale administratie van de Vlaamse Gemeenschap en de federale overheidsdienst (FOD) Justitie, kabinetsmedewerkers en anderen. Ik som ze allemaal op, omdat dit mijns inziens relevant is voor de resultaten van het onderzoek en voor de zeer uitvoerige beleidsaanbevelingen die worden geformuleerd.
Het eindrapport is intussen afgerond. Het is een lijvig, gedetailleerd en zeer degelijk document geworden, met talrijke overzichtstabellen en duidelijke statistieken. De verschillende onderdelen van het strategisch plan werden nauwkeurig onder de loep genomen. Alleen al door een blik te werpen op de uitvoerige inhoudsopgave, zien we dat het onderzoek heel grondig gebeurd is.
De resultaten zijn zeer uiteenlopend. In de algemene conclusies worden een aantal antwoorden geformuleerd op de gestelde onderzoeksvragen. De verschillende knelpunten worden in het uitvoerige eindrapport nauwkeurig uiteengezet, waarbij ook mag worden beklemtoond dat er een aantal essentiële acties zijn bepaald die ertoe moeten bijdragen dat de gedetineerden worden voorbereid op hun integratie in de samenleving. Ik wil dat toch benadrukken, omdat ik niet de indruk wil creëren dat alles negatief is. Een evaluatie heeft evenwel tot doel knelpunten bloot te leggen en te verbeteren. In het kader van deze interpellatie heeft het dan ook weinig zin om in te gaan op wat goed is, ik wens in te gaan op de knelpunten.
Er is een aanzet gegeven tot de veralgemeende toepassing van de hulp- en dienstverlening vanuit de voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap in alle Vlaamse en Brusselse gevangenissen. De aansturing en de bijsturing moeten in de toekomst veel sneller gebeuren.
In de gevangenissen waar het strategisch plan reeds in werking is, kan er niet worden gesproken van een volledig succes. Zo blijkt bijvoorbeeld dat nog steeds een onvoldoend aantal gedetineerden op systematische wijze wordt bereikt. Van alle ondervraagde gedetineerden heeft 42 percent naar eigen zeggen een goed inzicht op de activiteiten die op het programma staan, maar 30 percent zegt absoluut van niets te weten. Ook zegt een grote groep zelfs compleet niet te weten bij wie ze terecht kunnen als ze persoonlijke problemen hebben.
De directe sociale omgeving van de gedetineerde, met uitzondering van het kinderbezoek, staat niet in het middelpunt van de actie binnen het strategisch plan. Ook de profilering van het aanbod ten aanzien van de gedetineerden moet beter worden uitgebouwd. Van een veralgemeend aanbod aan alle gedetineerden is nog lang geen sprake. Bovendien blijkt het niet duidelijk te zijn door welke criteria men zich laat leiden om bepaalde gedetineerden een aanbod te doen. Er moet dan ook een betere aansluiting komen van vraag op aanbod.
Ook de rol van de trajectbegeleider blijft op het terrein voor onduidelijkheid zorgen en moet opnieuw worden bekeken. Verder moet er een duidelijke planning worden opgemaakt over het aantal te bereiken gedetineerden per inrichting.
Als we kijken naar de verschillende actoren, blijkt dat functieomschrijving en taakafbakening onvoldoende duidelijk zijn. Zo komt vanuit het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk bijvoorbeeld het signaal dat verschillende functies, zoals die van beleidsmedewerker, trajectbegeleider, onderwijsverantwoordelijke enzovoort, in een aantal regio´s allesbehalve op elkaar zijn afgestemd en dat het overleg tussen de verschillende actoren bijzonder moeilijk verloopt. Lokale structuren, zoals het Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening, behoeven verdere conceptuele en methodische ondersteuning, maar ook op het centrale niveau zijn de samenwerkingsstructuren voor verbetering vatbaar.
Ook wat het reële draagvlak betreft bij de lokale justitiële actoren moeten er nog steeds ernstige vragen worden gesteld. Over het algemeen is dat draagvlak het grootst bij de actoren die het dichtst bij de activiteiten van hulp- en dienstverlening staan, maar bij de leden van het bewakingskader ontbreekt een stevig draagvlak.
Ik verwijs hierbij naar de verschillende vakbondsacties, onder meer in de gevangenis van Antwerpen. Ik wens hier voor alle duidelijkheid onmiddellijk te beklemtonen dat ik voor veel van die acties het volste begrip aan de dag kan en wil leggen, want veel van de eisen van de vakbonden waren zeker volledig gegrond. Maar we hebben het nu over de hulp- en dienstverlening aan de gedetineerden, en die vakbondsacties hadden daar natuurlijk een grote impact op.
Op bovenlokaal vlak is er veel te weinig afstemming tussen de verschillende departementen van de Vlaamse Gemeenschap. De respectieve aansturingsprocessen vanuit de verschillende departementen vertonen daardoor een gebrekkige samenhang. Ook de impact van de Vlaamse stuurgroep moet groter zijn. Het is belangrijk dat er initiatieven worden genomen om een breder maatschappelijk draagvlak te creëren.
Wat de personeelspolitiek betreft, blijkt dat er voor de trajectbegeleiders een blijvend tekort is aan personeelsmiddelen. Op het vlak van de organisatorische uitbouw wordt het ontbreken van een aantal vormen van hulp- en dienstverlening werkelijk als een knelpunt gesignaleerd. Ik verwijs hiervoor naar de drughulpverlening en de geestelijke gezondheidszorg, twee toch wel ernstige probleemgebieden in de gevangenissen. Ook de gezondheidszorg blijkt niet sterk aanwezig te zijn, toch niet voor de aspecten die onder de Vlaamse bevoegdheid vallen.
Er moeten bijkomende inspanningen geleverd worden inzake de bekendmaking van de beschikbare hulp- en dienstverlening. Er is sprake van een ernstig probleem op het vlak van voldoende beschikbaarheid en bereikbaarheid, en er zijn lange wachtlijsten. Het feit dat er wachtlijsten zijn, toont aan dat de activiteiten - voor degenen die ze kennen, want ik herhaal dat slechts 45 percent goed op de hoogte is - behoorlijk gegeerd zijn. Dit houdt in dat als de bekendmaking groter wordt en we uitkomen op meer dan 45 percent, de wachtlijsten aanzienlijk zullen toenemen.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, ik heb de moeite gedaan om het rapport eens volledig te lezen. Het is een materie die me interesseert. In het kader van deze interpellatie heb ik me beperkt tot een heel bondige samenvatting. Het is feitelijk zelfs geen samenvatting, ik heb een aantal knelpunten aangehaald. Ik heb zeker niet de pretentie om te beweren dat ik volledig ben geweest.
Mijnheer de voorzitter, als we eens tijd hebben, zouden we het rapport grondig moeten bespreken en in overleg moeten treden met diverse betrokken actoren. Het zou de moeite zijn om eens te bekijken hoe die mensen de kwestie aanvoelen en welke verbeterpunten ze suggereren.
Het onderzoek naar het implementatieproces van het strategisch plan en de participatie- en tevredenheidsgraad bij de gedetineerden, resulteert in een aantal heel uitvoerige en heel concrete beleidsaanbevelingen. Er worden duidelijke en concrete aanbevelingen gedaan over vijf grote doelstellingen: het uitbouwen van een kwalitatief aanbod, het profileren van het hulp- en dienstverleningsaanbod, het ontwikkelen en implementeren van samenwerkingsmodellen en organisatievormen, het verkrijgen en vergroten van het draagvlak en het ontwikkelen en implementeren van een HRM- en organisatieontwikkelingsbeleid.
Dat zijn de vijf grote beleidsaanbevelingen van het rapport. Elk van die vijf wordt opgesplitst in een hele reeks concrete aanbevelingen aan uw adres. Ik zal ze niet voorlezen - dat zou ons te ver leiden - maar ik meen dat u in die punctuele aanbevelingen toch voldoende stof tot nadenken zult vinden dat u kunt vertalen in concrete beleidsinitiatieven.
Mijnheer de minister, ik wil u graag een aantal concrete vragen stellen. Wat is uw standpunt over dit eindrapport?
Er zijn een aantal belangrijke knelpunten bij de implementatie van het strategisch plan. Ik herhaal dat er heel duidelijke en concrete aanbevelingen worden gedaan om tot een verbetering te komen, en die werden ingedeeld in vijf grote doelstellingen. Hebt u hier kennis van? Hebt u al initiatieven genomen of opdrachten gegeven om de toepasbaarheid en de haalbaarheid van deze aanbevelingen te onderzoeken?
U bent wel co?rdinerend minister voor de uitvoering en de toepassing van het strategisch plan, maar het behoort niet enkel tot de bevoegdheid van de minister van Welzijn, verschillende departementen zijn hierbij betrokken. In het rapport gaat men er uitvoerig op in dat er weinig afstemming is en dat er een gebrekkige samenhang is. Bevestigt u dit? Dit is een wetenschappelijk rapport, maar ervaart u ook in de praktijk dat er te weinig overleg wordt gepleegd om tot een betere afstemming en samenhang te komen? Zo ja, hebt u al initiatieven genomen om verbeteringen aan te brengen met het oog op een betere implementatie van het strategisch plan? Hebt u, heel concreet, al een aantal van uw collega´s aangemoedigd om ter zake meer initiatief te nemen?
De voorzitter: De heer De Bruyn heeft het woord.
De heer Piet De Bruyn: Mijnheer de voorzitter, collega´s, mevrouw Dillen wees al op het belang van het rapport en op de ernst waarmee eraan gewerkt werd. Het is vanuit die invalshoek dat ik de bedenkingen van mijn fractie zal verwoorden. Ze zijn hier en daar lovend en verwijzen naar positieve verwezenlijkingen, want daar moeten we ook altijd aandacht voor hebben, maar inzake de beleidssuggesties die worden meegegeven, vragen we ook aan de minister hoe hij ermee zal omgaan. Deelt hij die punten?
Mijnheer de minister, ik loop nu al een beetje vooruit, want ik wil beginnen bij de vaststelling dat een precieze analyse van die vele cijfers niet altijd evident is. Ze verschillen enorm van gevangenis tot gevangenis en hangen uiteraard samen met de persoonlijke appreciatie die gedetineerden aan bepaalde aspecten van hulp- en dienstverlening hechten. Daarnaast is uiteraard de samenwerking met en de uitvoering door de actoren van Justitie van heel groot belang. In dat kader heb ik u al een aantal schriftelijke vragen gesteld, heel specifiek voor wat betreft de suïcidepreventie. Daarmee worden de verschillende actoren - Vlaamse Gemeenschap enerzijds, Justitie anderzijds - geconfronteerd. Daarover volgt op een ander tijdstip meer.
In het eindrapport vond ik het frappant dat niet eens de helft van de gedetineerden - ik dacht 42 percent - zegt een goed overzicht te hebben van de activiteiten. Relatief veel respondenten zeggen niet te weten waar ze terecht kunnen in het geval van persoonlijke problemen. Met dat gegeven in het achterhoofd, is het des te verbazingwekkender dat we met wachtlijsten worden geconfronteerd. Ondanks de beperkte kennis van wat er bestaat, worden we nog geconfronteerd met een vraag die blijkbaar het aanbod overstijgt, zowel wat betreft ontspanningsactiviteiten als educatie en zorginitiatieven. Het is ook opvallend dat niet enkel structurele problemen worden aangekaart. Het gaat soms ook over heel praktische problemen: het niet tijdig verwittigd worden of toegelaten worden tot een activiteit waarvoor werd ingeschreven.
Er valt moeilijk een lijn te trekken in de participatiegraad van de gedetineerden omdat die sterk verschilt van gevangenis tot gevangenis. Dat is soms logisch verklaarbaar door de aard en de historiek van de gevangenis. Toch denk ik te mogen stellen dat de participatiegraad hoger ligt in de kleine gevangenissen dan in de grote. Een belangrijk aspect daarbij is de bijzonder lage tevredenheid over de sportactiviteiten, en dan vooral over de sportinfrastructuur. Hetzelfde geldt voor optredens en het aanbod van de bibliotheek. Hier is duidelijk nog heel wat werk aan de winkel.
Uit de vragenlijst blijkt verder dat een grote meerderheid van de deelnemers aan sociaalculturele vormingsactiviteiten aangeeft de gevolgde cursus als zinvol te omschrijven. Eenzelfde conclusie kan worden getrokken voor de onderwijsactiviteiten. Ik breng een aantal van die elementen hier graag onder de aandacht, net omdat ze zo positief zijn.
De geuite kritiek heeft betrekking op de infrastructuur. Dan gaat het heel vaak over de uitrusting van de leslokalen, die ver achterloopt op wat men buiten de gevangenismuren aantreft. Ook de werking van het open leersysteem wordt sterk gewaardeerd. Anders dan bij de voorgaande punten bleken over het sociaalculturele onderwijsaanbod dan weer weinig appreciatieverschillen tussen de kleine en de grote gevangenissen.
Het valt ook op dat de meerderheid van de gedetineerden de gesprekken met een trajectbegeleider zinvol vond, ondanks de terechte kritiek op de functieomschrijving van de trajectbegeleider. Hetzelfde geldt voor twee op de drie gedetineerden die contact hadden met een VDAB-detentieconsulent.
De organisatorische knelpunten situeren zich niet enkel op het niveau van de samenwerking tussen het federale niveau en de Vlaamse Gemeenschap, maar ook op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap zelf. Zo zijn de functieomschrijving en de taakafbakeningen vaak te vaag en geraken ze moeilijk op elkaar afgestemd. Waar de implementatie van het strategisch plan goed werkt, blijkt dat men veelal zeer pragmatisch te werk gaat. Dat ondersteunt niet altijd een coherente en consequente visie.
De beleidsmedewerker die instaat voor de algemene co?rdinatie van de hulp- en dienstverlening en de samenwerking met de gevangenisdirectie, moet werken in een spanningsveld tussen enerzijds de verantwoordelijke van de gevangenis en anderzijds de Vlaamse partners. Daarnaast blijft de afwezigheid van hiërarchisch gezag tussen de Vlaamse beleidsmedewerker en de Vlaamse actoren, met beperkte aansturingsmogelijkheden tot gevolg, een structureel knelpunt. Hoewel de cruciale rol en de functie van de beleidsmedewerker steeds werd benadrukt, wordt gewag gemaakt van samenwerkingsproblemen en een perceptie als bedreiging voor andere organisaties. Ook bij de aansturing door beleidsmedewerkers van organisatieondersteuners en trajectbegeleiders blijven er organisatorische en communicatieve problemen. Hoewel in de meeste gevangenissen de beleidsmedewerker wordt aanvaard door de gevangenisdirectie, blijft voor velen zijn hiërarchische positie helemaal onduidelijk. Oplossingen werden ad hoc uitgetekend, waardoor er verschillen ontstaan. Tot op heden werd geen organigram aanvaard omdat dit afhankelijk is van voorafgaande goedkeuring door zowel de Vlaamse Gemeenschap als Justitie.
Het rapport maakt ook melding van twee bijkomende problemen. De beleidsmedewerkers vinden zelf dat ze op het gebied van management niet genoeg deskundigheid hebben. Daarbij speelt het gebrek aan zeggenschap een rol. Sommige trajectbegeleiders verwijten de beleidsmedewerkers een gebrek aan visie en ervaring en stelden zelfs openlijk het nut van deze functie ter discussie.
Voor de organisatieondersteuner moet er een duidelijke taakafbakening zijn om problemen in de toekomst te vermijden, vooral bij personeelswissels. Daarnaast wordt terecht aandacht gevraagd voor het tweeledige takenpakket van de organisatieondersteuners: de toeleiding en de praktische co?rdinatie van de hulp- en dienstverlening in de gevangenissen.
Ook het contact met de doelgroep blijkt niet in elke gevangenis even evident. Dit wordt uiteraard ervaren als een zeer groot tekort. De zichtbaarheid van de organisatieondersteuners kan dan ook best aanzienlijk worden verhoogd.
Wat betreft de uitwerking van de concrete invulling van de taken van de trajectbegeleiders en de communicatie met de andere actoren, zoals de VDAB, waren en zijn er nog steeds knelpunten. Voor de aandachtspunten waarnaar ook mevrouw Dillen verwees, verwijs ik naar het rapport. Het mag duidelijk zijn dat hiervoor de nodige bijkomende inspanningen zullen moeten worden geleverd, vooral omdat de meerwaarde van de trajectbegeleiders en de beleidsmedewerkers wel degelijk wordt ingezien.
De vraag rijst evenwel of zij hun taak naar behoren kunnen vervullen. Ik kan uit het rapport concluderen dat er vooral nog heel wat overleg moet worden gepleegd om de samenwerking voor een dergelijk zorg- en hulpaanbod te optimaliseren. Ik verwijs naar de preventie van suïcide, waarrond u ook al een aantal initiatieven hebt aangekondigd. We hopen dat die een positieve bijdrage zullen leveren tot de aanpak van deze problematiek.
Mijnheer de minister, hoe ervaren u en uw diensten dit zeer lijvige en omvangrijke rapport? Welke beleidsinitiatieven zult u in de zeer nabije toekomst nemen om er tegemoet aan te komen?
De voorzitter: Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Vera Jans: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil mij aansluiten bij de vragen van de voorgaande sprekers over dit zeer interessante rapport. Ik had in juni al schriftelijke vragen ingediend bij de drie ministers die bevoegd zijn voor de implementatie van het strategisch plan. Op 1 september kreeg ik echter het antwoord dat geen van de bevoegde ministers al beschikte over het definitieve onderzoeksrapport en dat ik het zou ontvangen van zodra het klaar was.
Het rapport is wellicht pas heel recent verschenen, want ook op de website van Welzijn en Justitie en bij Forensisch Welzijnswerk kon ik het nog niet terugvinden. Dankzij de artikelen in de media heb ik het alsnog kunnen vinden, op de website van de K.U.Leuven.
Mevrouw Dillen haalt aan dat een aantal vormen van hulp- en dienstverlening ontbreken in bepaalde gevangenissen. Daarbij wordt nogal eens verwezen naar de drugshulpverlening en de geestelijke gezondheidszorg. Wij hebben hier in februari een hoorzitting gehad. We hebben vervolgens een verzoekschrift ontvangen van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, precies over een gebrek aan geestelijke gezondheidszorg, en we hebben daar dan een hoorzitting aan gewijd. U hebt toen een bijkomende investering van 1,6 miljoen euro gedaan, specifiek gericht op de geestelijke gezondheid in de gevangenissen. Zijn de toenmalige investering en de maatregelen ter zake nu al concreet in werking getreden in de gevangenissen? Zijn daar eventueel al resultaten van?
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Collega´s, de toon van de interpellatie was genuanceerd. De vraagstellers benadrukken dat er echt nog wel verbeterprocessen zijn, maar ze verhelen niet dat er al een deel van de weg is bewandeld. Ik kan dat waarderen. Mijn collega´s uit het zuiden van het land hebben ook het gevoel dat Vlaanderen in deze materie bepaalde stappen zet en dat men in dat kielzog wil raken. Laat ons die toon hanteren: er is veel goeds, maar hier bespreken we vooral wat er nog te verbeteren valt.
De studie is, vanwege het tijdstip waarop men bepaalde fenomenen in kaart heeft gebracht, slechts een foto die al gedeeltelijk is bijgehaald doordat we beslist hebben om vanuit Welzijn 1.650.000 euro extra te investeren. Dat geld gaat overigens niet integraal naar geestelijke gezondheid. 800.000 euro daarvan ging naar het voorzien van zestien voltijdse equivalenten in de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg), om specifieke hulpverlening te kunnen bieden aan gedetineerden en geïnterneerden met psychische problemen en hun omgeving. De overige 850.000 euro is gegaan naar het voorzien van acht nieuwe beleidsmedewerkers, om ervoor te zorgen dat er in elke gevangenis in het Vlaamse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest waarvoor wij verantwoordelijk zijn, een beleidsmedewerker komt, en negen extra medewerkers in de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (caw), voor de begeleiding van gedetineerden en hun familie. Die injectie van 1.650.000 euro is al een eerste antwoord op een deel van wat in de studie aan bod komt, namelijk het deel met betrekking tot de asymmetrie van het aanbod op sommige plaatsen. We zijn daar al volop mee bezig. De aanwervingen lopen op dit moment.
De positie van de beleidsmedewerkers, waar de heer De Bruyn naar verwijst, had veel te maken met het feit dat er in sommige gevangenissen wel een beleidsmedewerker was en in andere gevangenissen niet. Nu zitten we met een cohorte van beleidsmedewerkers. Sommigen hebben al wat ervaring en kunnen hun collega´s helpen en coachen, anderen starten nu. We hebben een - overigens druk bijgewoonde - bijeenkomst georganiseerd om van deze start met die 1,6 miljoen euro een geslaagde nieuwe stap te maken in de uitvoering van het strategisch plan.
Collega´s, de studie heeft natuurlijk niet alleen betrekking op hoeveel we doen, maar ook op hoe we een en ander doen. Daar wil ik nu op ingaan. Het is nodig een uitgebreide evaluatie te maken van de manier waarop het plan vandaag wordt ingevuld. Het strategisch plan had als horizon 2010. Met de beslissing die we nu hebben genomen, hebben we alvast voor het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin de overtuiging dat we de volledige uitvoering van het plan kunnen realiseren. U verwijst evenwel terecht naar de andere bevoegdheidsdomeinen, waar nog stappen moeten worden gezet. Er is nog net genoeg tijd om eventuele bijsturingen te doen om te kunnen garanderen dat tegen 2010 het strategisch plan van 2000 effectief wordt uitgevoerd.
Het evaluatieonderzoek werd recent afgewerkt. Het is een zeer degelijk onderzoek, waarbij de onderzoekers onze vraag om voldoende concrete aanbevelingen te doen voor het beleid en de praktijk, zeer goed begrepen hebben. Ik heb het onderzoek vrijgegeven op 24 september, en het werd gepubliceerd op de website van het Kenniscentrum van mijn beleidsdomein. Het staat dus al sinds 24 september op de website, mevrouw Jans, maar ik erken dat we de hoffelijkheid hadden moeten hebben om dat te melden aan de leden van deze commissie. Ik wil me daarvoor verontschuldigen.
We verwerken momenteel de informatie uit dit evaluatieonderzoek. Ik heb aan mijn administratie de opdracht gegeven om op basis van dit externe rapport en van het derde interne opvolgings- en evaluatierapport, dat sinds begin oktober beschikbaar is, een nota voor te bereiden om de hulp- en dienstverlening binnen de gevangenissen waar nodig bij te sturen en verder uit te werken.
Daarbij zijn er voor mij drie belangrijke aandachtspunten. Eén: het besef dat het plan moet worden opgevat als een dynamisch gegeven dat moet worden bijgestuurd. In 2000 kon men onmogelijk een definitie geven die in tien jaar tijd moest worden uitgevoerd en waarmee men een antwoord zou kunnen bieden op alle vragen.
Ik geef een voorbeeld. Vandaag stellen we vast dat bij ex-gedetineerden de problematiek van de thuisloosheid een echte gesel is. Een goede voorbereiding op het ogenblik waarop ze vrijkomen, ook met betrekking tot de huisvestingsproblematiek, lijkt me een onderdeel waarmee we rekening moeten houden. In 2000 was dat echter nog niet zo prominent aanwezig. Dat is geen verwijt ten aanzien van de manier waarop in 2000 een en ander in beeld werd gebracht, het toont enkel aan dat het plan een dynamisch gegeven is dat moet worden gevoed door nieuwe vragen.
Twee: Vlaanderen moet in volle breedte aanwezig zijn in de gevangenis. Het gaat immers over alle relevante beleidsdomeinen. Naast Welzijn moeten ook Sport, Cultuur, Werk, Vorming, Huisvesting enzovoort zo veel mogelijk hun verantwoordelijkheid opnemen.
Drie: we voelen bij de evaluatie van het rapport dat we nood hebben aan een grotere differentiatie. Men moet een onderscheid maken tussen bijvoorbeeld de arresthuizen, waar er een veel grotere doorstroming van gedetineerden is, en strafinrichtingen, waar mensen voor een langere periode aanwezig zijn. De differentiatie binnen het publiek van de gedetineerden is ook een belangrijk element. Je kunt niet met iedereen op dezelfde manier aan de slag. Je kunt iemand in een arresthuis geen vormingstraject aanbieden, of toch geen vormingstraject dat een lange investering van de betrokkene vergt.
Bij deze evaluatie en de herwerking van het plan is de Vlaamse Stuurgroep Strategisch Plan Gedetineerden uiteraard een essentiële partner. Alle Vlaamse beleidsdomeinen zijn daarbij betrokken: Welzijn, Gezondheid, Onderwijs, Vorming, Werk, Cultuur en Sport. Die beleidsdomeinen zijn daar vertegenwoordigd door kabinetsmedewerkers, leden van de administratie en vertegenwoordigers van het werkveld.
Ik heb het gevoel dat de kritische tonen in het rapport met betrekking tot de goede afstemming tussen de verschillende beleidsdomeinen wijzen op een mogelijkheid tot verbetering. De stuurgroep bestaat dus wel degelijk en is actief. Hij kan mijns inziens een aantal punten nog sterker op elkaar afstemmen. Het gegeven dat er nog een intensere samenwerking nodig is tussen de verschillende beleidsdomeinen om tot een coherent verhaal te komen, moet inderdaad als een resultaat van deze studie worden opgepikt.
Het voorzien in de noodzakelijke middelen om in elke gevangenis een beleidsmedewerker te hebben, is echt wel een sleutel om een en ander te kunnen realiseren. Men bereikt die afstemming immers niet alleen door middel van stuurgroepen in Brussel. Ook op plaatsen waar de dienstverlening wordt georganiseerd, komt de goede samenwerking met de gevangenisdirectie - en dus het federale niveau - en het aanbod vanuit de verschillende bevoegdheidsdomeinen van de Vlaamse overheid tot stand en wordt het netwerk gemaakt. Ik heb een aantal voorbeelden bezocht waar het heel goed gaat. Dat heeft te maken met mensen die met elkaar samenwerken. Er is geen stuurgroep in Brussel nodig om dat voor elkaar te krijgen. Er zijn ook plaatsen waar dat heel weinig gebeurt, om redenen die de heer De Bruyn al heeft aangehaald. Daar is mijns inziens toch beterschap mogelijk.
Begin 2009 zal dit leiden tot een voorstel tot bijsturing of verdere ontwikkeling van onze hulp- en dienstverlening in de gevangenissen. Ik ga dat voorstel dan aan de Vlaamse Regering en, indien u dat wenst, aan deze commissie voorleggen. Ik stel voor dat we daar begin volgend jaar een gesprek over hebben: wat gaan we voor het laatste stuk tot aan 2010 nog bedenken inzake actualisatie en een eventuele voorzetting van het traject? Iedereen kan immers voorspellen dat het in 2010 niet gedaan is.
´Samenwerking´ en ´afstemming´ zijn twee termen die ook in het strategisch plan heel nadrukkelijk aan bod kwamen. We hebben er bewust voor gekozen om het aanbod in de gevangenissen door middel van samenwerking en afstemming te realiseren. Dat is hoe dan ook een ambitie.
Zowel op lokaal als op bovenlokaal vlak zijn structurele overlegplatforms operationeel, niet alleen de reeds vermelde Vlaamse stuurgroep, maar ook andere groepen. Er wordt ook permanent overlegd met Justitie in de zogenaamde bovenlokale werkgroep Vlaamse Gemeenschap - Justitie. Die samenwerking met Justitie verloopt steeds beter. Ik geloof ook wel dat de beslissing van de Vlaamse Regering om 1.650.000 euro te investeren, bijvoorbeeld in het garanderen van de aanwezigheid van een beleidsmedewerker in elke gevangenis, een bijzonder vertrouwenwekkend signaal was voor Justitie, dat aantoonde dat dit serieus wordt genomen. Er zijn dus veel signalen die wijzen op een beter overleg met justitie.
Op lokaal vlak functioneren zogenaamde ´planningsteams maatschappelijke dienstverlening´. Die overlegplatforms moeten ook op hun efficiëntie en effectiviteit worden geëvalueerd. Dat zal ook deel uitmaken van de nota tot bijsturing van het strategisch plan.
Collega´s, we moeten toch wel zeggen dat er al een fantastisch traject is afgelegd, als je ziet waar we vandaan komen. Iedereen in de sector bevestigt dat. De grootste sleutel tot verbetering ligt mijns inziens in het operationaliseren van wat we al beslist hebben. In een aantal gevangenissen waar tot voor kort geen beleidsmedewerker aanwezig was, moeten de mensen die nu worden aangeworven, zo snel mogelijk deel uitmaken van een sterke equipe die de goede praktijken kan helpen veralgemenen in het geheel van de Vlaamse gevangenissen.
Daarnaast moeten we naar een nog grotere samenwerking gaan. We moeten de co?rdinatie helpen verzekeren met de collega-ministers. Ik heb de nodige stappen gezet om binnen de regering een gesprek te voeren over de gemaakte evaluatie, om de collega´s zo veel mogelijk gevoelig te maken voor het feit dat Vlaanderen zijn bevoegdheden ook in de gevangenissen moet uitvoeren.
Dat is overigens ten behoeve van de samenleving. Die samenleving zal mijns inziens blij zijn als mensen na een periode in detentie een grote kans maken op integratie. In termen van maatschappelijke bescherming - als je het zo egoïstisch wilt bekijken - is de beste garantie op het voorkomen van later onheil dat we mensen vrijlaten die ankerpunten hebben zodat ze er een correcte manier van leven kunnen op nahouden. We zijn er heel sterk van overtuigd dat dat nodig is.
Het werk dat we nu al geleverd hebben, is goed, maar ik lees in de studie van de K.U.Leuven ook nog een aantal andere elementen. Het voornaamste daarvan lijkt me de nood aan een nog sterkere samenwerking.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn interpellatie was inderdaad genuanceerd. Mijnheer De Bruyn, u gaf de indruk dat u als eerste de zaken positief zou bekijken, maar ik had ook al opgemerkt dat er al heel wat stappen zijn gezet. In het kader van een interpellatie kon het evenwel niet de bedoeling zijn om al die positieve zaken op te sommen.
Mijnheer de minister, er is inderdaad een groot verschil tussen de gevangenissen in Vlaanderen, waar dit plan al langere tijd in werking is, en de Waalse en de Brusselse gevangenissen, waar nog heel wat werk aan de winkel is. In het verleden is hier al enkele keren gezegd dat er al een aantal maatregelen is genomen, maar ik durf toch aan te dringen op een versnelde inwerkingtreding van de zeer duidelijke beleidsaanbevelingen.
Ik ben blij te mogen vaststellen dat u plant om in januari met een actualisatie te komen. Dat lijkt me heel belangrijk om een aantal bijsturingen door te voeren en te garanderen dat de doelstellingen effectief tegen 2010 worden gehaald. U hebt zelf een aantal voorbeelden gegeven van zaken waar men in 2000 nog niet aan dacht, terwijl dat vandaag totaal anders is. We moeten daar ook op anticiperen, want ook na 2010 zullen tal van zaken voortdurend in evolutie zijn.
U hebt een aantal knelpunten overlopen en daar een antwoord op gegeven. Wat ik wel gemist heb, en wat mijns inziens niet onbelangrijk is, is een betere afstemming van vraag en aanbod. Als we vaststellen dat slechts 42 percent van de gedetineerden op de hoogte zijn van het aanbod, meen ik toch dat daar een tandje moet worden bij gestoken.
Ik ga akkoord met uw opmerking dat veel afhangt van de mensen die in de gevangenissen werken. Ik geloof net als u niet in die stuurgroepen in het verre Brussel. In dit dossier moet er ter plaatse worden gewerkt en moeten de zaken ter plaatse worden geëvalueerd. Toch denk ik dat de mensen die in de gevangenissen werken, moeten worden aangespoord om een betere afstemming van vraag en aanbod te realiseren en om het aanbod bekend te maken. Ik waarschuw daarbij wel voor de groei van de al bestaande wachtlijsten. Vandaag is een op de drie gevangenen immers niet op de hoogte van het aanbod, en toch zijn er al wachtlijsten. Dan kunt u zich voorstellen hoe sterk die wachtlijsten zullen groeien als pakweg zestig tot zeventig percent van de gevangenen op de hoogte zijn van de verschillende mogelijkheden.
Ik zal het dossier in elk geval heel nauwkeurig blijven opvolgen, mijnheer de minister. Wij stellen in onze visie op de aanpak van criminaliteit heel duidelijk dat zware criminaliteit hard moet worden aangepakt, maar we hebben tegelijk altijd gezegd dat gedetineerden moeten worden begeleid naar een re-integratie in de samenleving. Willen we dat zij niet hervallen, dan is het heel belangrijk om hen op een degelijke en voortdurende manier te begeleiden. Het volstaat immers niet om ze één keer de mogelijkheid te bieden om naar de bibliotheek te gaan of deel te nemen aan een cultureel evenement. Het is heel belangrijk om dat op continue basis te doen, indien u resultaten wilt boeken.
Ik onderschrijf uw laatste opmerking niet, mijnheer de minister. Het is absoluut niet egoïstisch om te spreken over maatschappelijke bescherming. Wij ondersteunen de doelstellingen van dit strategisch plan volledig, maar het is ook de plicht van het beleid om de maatschappij te beschermen. Dat mag dus zeker niet betiteld worden als egoïstisch.
De heer Piet De Bruyn: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, dat ook een appreciatie van en duiding bij het rapport inhield. Ik onthoud uit uw antwoord de actualisatie van het strategisch plan die eraan komt en die enerzijds zal focussen op het verder en beter op elkaar afstemmen van vraag en aanbod, en anderzijds zal stilstaan bij de noodzaak om de samenwerking en de afstemming tussen de verschillende actoren te optimaliseren. Dat zijn twee punten van bijzonder groot belang. We zullen ze dan ook met grote aandacht opvolgen.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Dillen en door de heer De Bruyn werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.