Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 14/10/2008
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de wachtlijsten in de jeugdinstellingen en de dringende nood aan een groei om de kloof in de jeugdzorg te dichten
Vraag om uitleg van mevrouw Anne Marie Hoebeke tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het stijgende aantal jongeren in de bijzondere jeugdzorg
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, het Vlaams Welzijnsverbond heeft recent de vraag gesteld hoe het staat met de jeugdzorg na het ´Globaal Plan Jeugdzorg´, dat dateert van 2006.
Ondanks alle inspanningen door middel van opvoedingsondersteuning en eerstelijnsdiensten, ondanks het feit dat er steeds meer preventief wordt gewerkt en ondanks het feit dat er professioneler wordt gewerkt, zowel binnen de sector als bijvoorbeeld in het onderwijs en bij de politie, blijft de jeugdzorg overbevraagd, neemt het aantal jongeren toe waaraan de jeugdzorg opvang en begeleiding moet bieden, en slibt het hulpaanbod volledig dicht. De wachtlijsten groeien - in Antwerpen en Limburg zijn er bijvoorbeeld 1900 wachtenden - en er is een stijging van de wachttijden tot 12 en zelfs 16 maanden voor sommige groepen. Er is de voorbije jaren een groei geweest, maar de sector pleit toch voor meer inspanningen om de kloof te dichten.
Het besluit van het Vlaams Welzijnsverbond leidt tot een aantal merkwaardige vaststellingen. In vier jaar tijd, collega´s, is er een stijging met meer dan 3000 jongeren. Het aantal jongeren stijgt van 16.877 in 2003 naar 18.138 in 2005, en naar 19.857 in 2007. Voor dit jaar wordt voorspeld dat de kaap van 20.000 zal worden overschreden.
Ik erken dat de capaciteit de laatste jaren is toegenomen: van 8023 in 2003 naar 8918 in 2007. Het aantal erkende voorzieningen is gestegen en ook in de gemeenschapsinstellingen zijn er inspanningen gedaan. We blijven echter vaststellen dat de bezettingsgraad voor de voorzieningen zeer hoog is en gemiddeld op 95 percent ligt.
Als we kijken naar de jongeren die moeten worden opgevangen, blijkt dat de leeftijdsgroep van vijftien tot negentien jaar toeneemt met 43,5 percent en zo het leeuwendeel voor zijn rekening neemt. Angstaanjagend is echter ook, mijnheer de minister, dat de procentueel sterkste stijging bij de allerjongsten tot tien jaar te vinden is. Het is ook ernstig te noemen dat 9 percent van de opgevangen jongeren vier jaar of jonger zijn.
Deze cijfers baren iedereen die ze verneemt, zorgen. We mogen ze niet negeren. Achter deze cijfers zit heel wat, vaak tijdelijke, maar toch ernstige pedagogische nood van ouders en kinderen, waarop vaak niet tijdig een antwoord kan worden geformuleerd door het hulpaanbod. Hoe komt het toch dat de jeugdzorg overbevraagd blijft, ondanks alle inspanningen met opvoedingsondersteuning en eerstelijnsdiensten? Dat is de vraag die het Vlaams Welzijnsverbond stelt.
Duidelijke verklaringen en goede statistieken zijn er niet. De nieuwe registratie van het Agentschap Jeugdzorg staat, zo blijkt althans uit de klacht van het Vlaams Welzijnsverbond, nog niet op punt. Het Vlaams Welzijnswerk snakt naar die registratiegegevens. In de sector circuleren volgens deskundigen wel indicaties, maar geen oorzaken. Enkel knipperlichten en omgevingsfactoren worden aangehaald: de gezinsinstabiliteit neemt toe en met een gemiddelde duur van een huwelijk van 10 à 11 jaar is er te weinig tijd om een kind opgevoed te krijgen. Er is ook de problematiek van de toenemende armoede, die aanduidt dat steeds meer gezinnen het op diverse vlakken moeilijk hebben. Ook de vaststelling dat de samenleving steeds minder duldt, wordt aangeklaagd. Spelende kinderen worden bijvoorbeeld te gemakkelijk als overlast bestempeld.
Er zijn ook positieve oorzaken van het stijgende aantal jongeren dat moet worden opgenomen. Zo wordt probleemgedrag, zoals spijbelen, sneller aangepakt. Dat leidt op korte termijn tot een verhoogde nood aan plaatsen, maar op langere tijd hopelijk tot minder problemen.
Het wegwerken van de wachtlijsten was een van de prioriteiten van deze Vlaamse Regering. In maart 2006 hebben we het Globaal Plan Jeugdzorg besproken, dat een waaier van antwoorden wil bieden op de problemen van de jeugdzorg. Een van de beleidskeuzes was een gepaste opvang en begeleiding van minderjarigen die delicten hebben gepleegd, of van minderjarigen in nood.
Ik erken nogmaals dat er al inspanningen zijn geleverd, mijnheer de minister, maar wij hebben al bij de bespreking in 2006 gewezen op het nijpende tekort aan opvang in de bijzondere jeugdzorg en op het feit dat het niet duidelijk was of de aangekondigde uitbreiding zou volstaan om de wachtlijsten weg te werken. Vandaag blijkt dat helaas het geval te zijn. Ook toen werd in deze commissie gewezen op de snelle stijging van het aantal hulpvragen en werd gesteld dat een verdere uitbreiding van het zorgaanbod noodzakelijk is.
Mijnheer de minister, ik wil u waarschuwen dat de stijging van deze cijfers nog niets zegt over degenen die niet tijdig of helemaal niet aan hulp geraken. Ik heb al verwezen naar de cijfers van mei 2008, want ik beschik niet over actuelere cijfers. Daaruit blijkt dat alleen al in de provincies Antwerpen en Limburg 1900 jongeren op hulp wachten. In veel gevallen gaat het om kindermisbruik, verwaarlozing en onhandelbaar gedrag. Dit zijn problemen die een snelle aanpak vereisen. De wachttijden voor thuisbegeleidingsdiensten bedragen 10 tot 12 maanden, met als triestig gevolg dat als de gezinnen eindelijk aan de beurt komen, het vaak te laat is en een plaatsing onvermijdelijk wordt.
Een andere vaststelling van het Vlaams Welzijnsverbond is het groeiende fenomeen dat steeds meer kinderen en jongeren onterecht worden geklasseerd onder de bijzondere jeugdzorg, bijvoorbeeld licht mentaal gehandicapten met gedragsmoeilijkheden. Naar schatting zitten er enkele honderden jongeren niet op hun plaats in de instellingen of psychiatrische voorzieningen. Ze worden, zo stellen deskundigen, ´weggeparkeerd´ zonder uitzicht op een geschikte voorziening of terugkeer naar hun familie. De jeugdzorg is enorm verkaveld, de sectoren zijn staten op zich en niet op elkaar afgestemd. Zo wordt het althans vanuit de sector aangeklaagd.
Maar we moeten daar onmiddellijk de bedenking bij maken dat voor elke jongere die niet op zijn of haar plaats zit in een voorziening, er andere jongeren op de wachtlijsten staan die dringend hun weg zouden moeten vinden naar gepaste hulp. Volgens experts schort er dan ook duidelijk iets aan de diagnose en aan de regie die de instroom bepalen. Mijnheer de minister, aan deze problematiek moet aandacht worden besteed.
Er is ook nog de problematiek van de moeilijke overgang naar de volwassenheid. Ik herinner me dat we het in deze commissie naar aanleiding van een vraag die een tweetal weken geleden werd gesteld, ook al hebben gehad over dit onderwerp. Ik denk aan het dramatische verhaal van het jonge meisje Bollen dat een groot artikel in Knack heeft gehaald. Het was een meisje met een licht mentale handicap met een verleden in instellingen dat op haar achttiende hulpverleningsmoe was en de wijde wereld in trok - wat natuurlijk haar volste recht was - maar daar onvoldoende op voorbereid was. Ze verwaarloosde haar medicatie, en dat had tot gevolg dat ze overleed. Dit artikel heeft volgens de directeur van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Metropool heel wat losgeweekt bij beleidsmedewerkers. Het probleem wordt duidelijk erkend, maar volgens hen worden nog te weinig initiatieven genomen. Op het terrein is er de frustratie dat alle energie die in jongeren wordt gestoken, verloren dreigt te gaan door een gebrek aan voldoende aandacht in de overgangsfase, bij de meerderjarigheid van de jongeren of met andere woorden tijdens de eerste jaren van de volwassenheid. Er moet meer aandacht worden besteed aan het stimuleren van deze jongeren om hulp te aanvaarden. Er wordt voor gepleit om in die risicovolle fase meer aandacht te besteden aan een nieuw soort hulpverlening.
Volgende week zou er een werkdag zijn die volledig gewijd wordt aan de afstemming tussen het Algemeen Welzijnswerk en de sector Personen met een Handicap. Ik heb dat kunnen lezen in de media. Ik heb opgezocht waar die plaatsvindt, maar ik heb het niet gevonden. Dat zal wel aan mij liggen, maar ik blijf zoeken. Ik ben benieuwd naar de resultaten. In ieder geval weten we nu al met zekerheid dat ook daar een pleidooi zal worden gehouden voor meer ondersteuning, voor meer middelen.
In elk geval vraagt de sector actie. Het Vlaams Welzijnsverbond leidt uit de cijfers af dat het hulpaanbod volledig dichtslibt, dat er een grote spanning ontstaat tussen vraag en aanbod, dat de groei de noden niet volgt, en dat er een voortdurend stijgende instroom is met groeiende wachtlijsten tot gevolg. Er wordt aangedrongen op een programma van preventieve maatregelen, gecombineerd met een plan voor effectieve uitbreiding en versterking van het hulpaanbod. Om de kloof te dichten werd berekend dat een jaarlijkse bijkomende groei van drie percent nodig is de volgende vijf jaar. Men dringt aan op definitieve oplossingen.
Mijnheer de minister, welke beleidsinitiatieven hebt u reeds gerealiseerd bovenop de inspanningen die vermeld staan in het Globaal Plan om tegemoet te komen aan de dringende zorgvragen en om de uitvoering van het Globaal Plan te versnellen, uiteraard met aandacht voor een breder programma van preventieve maatregelen gecombineerd met een plan voor effectieve uitbreiding en versterking van het hulpaanbod? Werden de acute noden die werden aangeklaagd door het Vlaams Welzijnsverbond, inmiddels aangepakt? Hebt u initiatieven genomen om te waarborgen dat er bijkomende opvang- en begeleidingsmogelijkheden in de jeugdhulp komen die behoeftedekkend zijn?
Naar aanleiding van de bespreking van het Globaal Plan stelde uw voorganger dat er geen kennis was van de gehanteerde prioriteiten inzake de groeiende wachtlijsten. Veel was gebaseerd op onderzoek dat nog moest worden uitgevoerd, zodat er werd gevraagd waarom het aantal voorziene bijkomende plaatsen al verdeeld was over de verschillende doelstellingen van het Globaal Plan - er was immers nog geen duidelijkheid. Uw voorganger kondigde in 2006 aan dat het onderzoek versneld zou gebeuren. We zijn inmiddels 2008. Werden ter zake reeds initiatieven genomen om een duidelijk en degelijk overzicht te krijgen van de werkelijk hoogdringende problemen in de jeugdzorg? Zo ja, wat zijn de resultaten?
De voorzitter: Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, daar mijn vraag om uitleg aansluit bij de interpellatie van mevrouw Dillen, zal ik me beperken tot enkele bijkomende vragen die zij niet heeft gesteld.
Het stijgingspercentage is bekend. Het gaat om een stijging van 4,5 percent. Wordt daar, naar aanleiding van het nieuw Globaal Plan, rekening mee gehouden? Een aantal categorieën verbazen ons, denken we aan de categorie van ´minder dan 4 jaar´ en de categorie ´tot 10 jaar´. In bepaalde onderverdelingen is de stijging opmerkelijk aanwezig.
We blijven bekommerd over de oorzaken. Net als bij vele andere problemen waarmee we te kampen krijgen, zoeken we ook op dit vlak naar de oorzaken. Hebt u er al een beter zicht op gekregen?
En dan is er het probleem van de kinderen die ondergebracht worden in internaten en in instellingen voor kinderen met een handicap. Een aantal instellingen die hun goodwill tonen, werden gesanctioneerd. Hebt u daar zicht op? Kan uw beleid daar iets aan doen in de begroting die op stapel staat?
De voorzitter: Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes: Mijnheer de minister, in september heb ik een schriftelijke vraag gesteld die als een aanvulling op deze vragen kan worden beschouwd. In 2006 werd met een Agora-project gestart over de plaatsing van kinderen in armoede.
Als we het hebben over de oorzaken van de stijging binnen de bijzondere jeugdzorg, dan meen ik dat het onderzoek dat door de universiteiten van Gent en Leuven werd gevoerd, een stuk van het antwoord zou kunnen aanreiken. Men vermoedt dat armoede en de plaatsing in de bijzondere jeugdzorg heel vaak met elkaar te maken hebben - dat er onderzoek naar wordt gedaan, wijst al op dit vermoeden. Ik ben heel erg geïnteresseerd in de resultaten van het onderzoek. Ik heb er een schriftelijke vraag over gesteld. Ik veronderstel dat vandaag geen antwoord op die vraag kan worden gegeven, maar de problematiek van armoede en bijzondere jeugdzorg en het verband tussen die twee is heel belangrijk. We kunnen dit aspect misschien een volgende keer inbrengen in het debat.
Ik heb ook een vraag gesteld met het oog op het verkrijgen van meer duidelijkheid van wat in het Globaal Plan onder ´doelstelling 32´ werd opgenomen. Er zouden gegevens worden gegenereerd in Domino om zo tot een uniform registratiesysteem binnen de bijzondere jeugdzorg te komen. Dit lijkt me heel belangrijk als we willen ingaan op de opmerkingen die werden geformuleerd binnen het Vlaams Welzijnsverbond, en als we in de toekomst over heel goede gegevens wensen te beschikken. Domino zou daar voor een deel stuk antwoord op kunnen geven. Het aanreiken van de gegevens en een uniform registratiesysteem zijn belangrijk.
Ik heb nog een opmerking in verband met de cijfers over Limburg en Antwerpen. In feite is dit geen echt registratiesysteem, maar een manier om een juiste toewijzing van de plaatsen te doen. We zouden het beter ook op die manier bekijken. Mevrouw Dillen heeft het over een wachtlijst, maar dat is het eigenlijk niet: het is een toewijzingsysteem. Men tracht met dit systeem de juiste plaats te vinden voor de jongeren die op de lijst staan. Dit is een heel zinvolle manier van werken om jongeren op de juiste plaats te krijgen. Het is fout om dit te bekijken als een wachtlijstsysteem.
Op het vlak van de bijzondere jeugdzorg en van de gehandicaptenzorg hebben we een hele weg afgelegd om zicht te krijgen op hoe de sector in elkaar zit, op wat de noden van vandaag en van de toekomst zijn. Op het vlak van de bijzondere jeugdzorg hebben we nog een hele weg af te leggen. Agora, Domino en het registratiesysteem van Antwerpen en Limburg kunnen daartoe instrumenten aanreiken. Het zou goed zijn om die drie te stroomlijnen om zo tot een nieuw Globaal Plan te komen.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik heb een beetje een vreemd gevoel omdat we al vaak over dit onderwerp gesproken hebben. Als spreker moet je daarin een keuze maken. Ofwel zeg je dat dit verslag uitvoerig gelezen zal worden in de sector en dat je dus volledig moet zijn en nog eens opnieuw het hele verhaal moet overdoen. Ofwel maak je je de bedenking dat sommige dingen nog niet gezegd zijn en dat ze nu in het debat moeten worden ingebracht. Ik zal opteren voor het tweede, want met een grote regelmaat spreken we, zowel in plenaire zitting als in de commissie, over dit onderwerp. Ik zal het caveat maken dat wie dit verslag wil lezen en wil weten wat de minister ervan denkt, ook de vorige verslagen eventjes moet lezen. Ik heb soms het gevoel dat men door het herbevestigen van een aantal problematieken, bijna wordt verplicht om nog eens de volledige context uit de doeken te doen. Ik zal dat met opzet nu niet doen.
De aanleiding voor de interpellatie is een communicatie door het Vlaams Welzijnsverbond - ik denk dat mevrouw Dillen dit wel zal erkennen. In sommige opzichten heeft die mij geïntrigeerd, vooral omdat cijfers gebruikt werden die worden verzameld door het kabinet ter voorbereiding van een tweede plan. Het zijn cijfers waarover we met de sector trachten te overleggen, en die cijfers worden nu gebruikt om te bewijzen dat er behoefte is aan een tweede plan. We wisten natuurlijk al dat er behoefte was aan een tweede plan.
Ik vind er ook een aantal cijfers in die me om andere redenen intrigeren. Het Vlaams Welzijnsverbond zegt dat er drie percent jaarlijkse groei nodig is om de kloof in de jeugdzorg te dichten. Ik hou van wiskunde. Het Vlaams Welzijnsverbond zegt hiermee eigenlijk dat het ritme van de toename van het aanbod moet vertragen, want vandaag is de uitbreiding meer dan drie percent. We stellen vast dat de kloof tussen vraag en aanbod toeneemt. In de afgelopen vier jaar stellen we vast dat de vraag met ongeveer 17 percent toeneemt en het aanbod met 11,2 percent. Met de afgelopen vier jaar bedoel ik de gedefinieerde cijfers voor de periode tussen 2003 en 2007. Als we er de versnelling van 2008 en 2009 bij tellen, dan lees je in feite dat het Vlaams Welzijnsverbond denkt dat het de kloof zal dichten met een ritme dat trager is dan vandaag. Ik ben het daar niet mee eens.
Het ontgoochelt me dat er wordt gesproken over percentages, over ´hoeveel´, maar veel minder over ´hoe´ en over ´anders´ werken. Er zijn vragen - waar ik nu niet te veel op wil ingaan, omdat ik ze wil voorbehouden voor een ogenblik dat ik beter voorbereid ben - over het zoeken naar de juiste gronden van een en ander en het bekijken van hoe men aan de slag kan met mensen om preventief wat harder te werken. Ik lees daar niet zo heel veel over.
Er is nog iets dat me opvalt in het document. Mevrouw Vogels, ik ben blij dat u hier aanwezig bent, want wij hebben in de plenaire vergadering een gesprek gehad over de vraag of de belendende percelen wel hun best doen, bijvoorbeeld in de sector van de personen met een handicap. Ik dacht aan u toen ik dit document van het Vlaams Welzijnsverbond las. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Ik heb dat vaak: parlementsleden beïnvloeden mijn gedachten heel geregeld. In het document zult u onder meer gelezen hebben dat het aantal kinderen in de jeugdzorg stijgt dat wordt geholpen door de gehandicaptenzorg. Ik zal de getallen niet noemen, maar in vier jaar tijd is er een stijging met 30 percent in de gehandicaptenzorg. Als we er de schoolinternaten bijtellen, gaat het zelfs om een stijging met 80 percent.
Op het ogenblik dat we hierover een gesprek hadden, had ik geen cijfers voorhanden om mijn instinct te bevestigen dat er in de gehandicaptenzorg wel degelijk een grotere stijging is dan in de sector zelf, want daar is het stijgingspercentage 11 tot 12 percent in dezelfde periode, en dat de sector van de personen met een handicap echt wel een intake doet. De cijfers bevestigen dit dus.
Maar goed, de cijfers zeggen niet alles. Ik wil, voor ik begin te antwoorden op de vragen, in een commissie zoals deze, waar we toch ook aan politiek doen, de vraag stellen wat er aan de hand is met de duurtijd van de hulpverlening in de bijzondere jeugdzorg, waardoor we blijkbaar onvoldoende plaats kunnen maken voor mensen die vandaag wachten omdat we nog bezig zijn met iemand anders. Soms blijven we bezig met iemand anders tot de leeftijd van de meerderjarigheid of eventueel tot het verlengde statuut. Mevrouw Dillen is hier uitvoerig op ingegaan en heeft erop gewezen dat er iets scheelt met het einde van het hulpverleningsproces, en ook mevrouw Hoebeke wees er al op dat sommige mensen eventjes onder de radar van het hulpverleningsproces verdwijnen om dan drie, vier of vijf jaar later terug op te duiken als klanten in de thuislozenverzorging. Moeten we daar met de sector en met de politiek niet eens over nadenken? Misschien moeten we nadenken of we nog wel goed bezig zijn, met het oude adagium, dat ook in de jeugdzorg altijd een belangrijk streven is geweest, dat de hulpverlener als eerste opdracht heeft om zich zo snel mogelijk overbodig te maken voor de cliënt aan wie hij de middelen in handen wil geven om zo goed mogelijk - perfectie is natuurlijk niet mogelijk - een aantal stappen in het leven zelfstandig te kunnen zetten.
Over de duurtijd van de hulpverlening wil ik dus wel eens vragen stellen. En ik zal dat doen naar aanleiding van het tweede plan. Ik noem dat plan met opzet niet ´globaal´, want dat is geen bijzonder geschikt adjectief voor wat we willen zeggen, want het verwijst ofwel naar mondiaal, ofwel naar ruwweg. Ik zal het tweede plan dus zeker geen ´globaal plan´ noemen. Ik heb het dus over ´het tweede plan´ - waarvoor een wedstrijd aan de gang is om er een mooie naam voor te vinden, die naam is feitelijk niet zo belangrijk, de inhoud is belangrijker. We zullen toch eens spijkers met koppen moeten slaan op het niveau van de onderliggende stromen die ervoor zorgen dat we wel antwoorden zullen kunnen bieden, in plaats van dat verhaal te vertellen over drie percent jaarlijkse groei. Eerlijk gezegd, iemand heeft er eens een Excel-file op losgelaten en heeft zich bovendien nog vergist, maar die percentages zijn toch niet de relevantie. Wat gaan we doen met die extra middelen? Ik zal u meteen ook uitleggen dat mijn verhaal over ´anders´ geen alibi is om te zeggen dat er niet meer middelen nodig zijn, want ik zal u bewijzen dat ik al de aanzet heb gegeven in de toekomstige begrotingen om opnieuw een extra budgettaire inspanning te leveren voor deze sector. Dit is wat ik vooraf wou zeggen.
Ik zal proberen wat sneller door de rest van het antwoord te gaan. We zijn al uitvoerig ingegaan op een aantal punten. Ik heb eerder al verteld dat ik de realisatie van het Globaal Plan van mevrouw Vervotte heb versneld en dat het pas in 2008 ten volle op gang is gekomen. In feite kwam het pas op gang vanaf de zomer van 2007. Ik verwijs naar de besprekingen die we hier al over hebben gehad. We stellen met zijn allen deze nood vast aan het voortzetten van de inspanning. Er werd begin dit jaar al aangekondigd dat er een vervolg moest komen op het eerste Globaal Plan.
Ik heb in april de opdracht gegeven aan het Agentschap Jongerenwelzijn om met het brede werkveld en de verschillende betrokken administraties een nieuw meerjarenplan uit te werken. Daarvoor werden meerdere sessies met de koepelorganisaties georganiseerd, en hebben we meer dan 100 stakeholders uit de sector uitgenodigd voor een dialoog over wat de prioriteiten van de sector zijn. Tegelijkertijd hebben we gewerkt aan actualisering van de cijfers van het eerste plan - het is trouwens die actualisering die me hier nu terug bereikt in de vorm van een interpellatie. We hebben ook gepoogd om zicht te krijgen op de meest hoogdringende problemen in jeugdzorg.
We verwerken die input momenteel, en we toetsen die vanuit de administraties. Het is de bedoeling om begin november een terugkoppeling met de koepels te doen, zodat ik in december een nieuw meerjarenplan kan finaliseren. Op dat ogenblik zullen we echt een zinvolle bespreking kunnen hebben. Dit lijkt me een algemene repetitie, maar zonder dat we het script al volledig voor ons liggen hebben.
Ik wil het wel nog hebben over een nieuw element in vergelijking met de vorige discussies. U zult zich herinneren dat de totale budgettaire inspanning van het Globaal Plan van mevrouw Vervotte 25 miljoen euro was, gespreid over de jaren 2007, 2008 en 2009. Het ging om een opstap van om en bij acht miljoen euro per jaar om te komen tot 25 miljoen euro op kruissnelheid. Als u de begroting 2009 bekijkt, zult u merken dat in 2009 een bedrag wordt ingeschreven van 10,9 miljoen euro. 2009 is het jaar dat eigenlijk het derde onderdeel is van het plan van mijn voorgangster. Er wordt dus 10,9 miljoen euro ingezet dat in 2009 essentieel zal dienen voor een aantal eenmalige kosten in termen van het opstarten van meer gemeenschapsinfrastructuur. Ik kan u daar de toelichting bij geven op het ogenblik dat we de budgettaire besprekingen doen, maar vanaf 2010 is die 10,9 miljoen euro met andere woorden recurrent, beschikbaar voor een volgende opstap. Ik durf te zeggen dat we al de aanzet hebben gegeven en dat we echt wel geloven dat er een volgehouden inspanning zal moeten zijn. Voor 2010 is er eigenlijk al in een volgende opstap voorzien ten belope van 10,9 miljoen euro.
Er werd me heel expliciet gevraagd of ik nog inspanningen heb gedaan buiten het Globaal Plan. Ik wil ze toch eens noemen, omdat het niet over niets gaat. Wat is er nog gebeurd sinds de zomer van vorig jaar, boven op het Globaal Plan?
Er kwam 675.000 euro voor extra plaatsen thuisbegeleiding, in het tweede aanpassingsblad 2008. Daarmee is sinds het begin van deze legislatuur de capaciteit voor thuisbegeleiding met 382 capaciteitseenheden gestegen. Dat is een stijging van 30 percent, boven op het Globaal Plan.
Er wordt bijkomend voorzien in één miljoen euro voor een bijkomend centrum integrale gezinsondersteuning (CIG) in Oost-Vlaanderen, de enige provincie die dat vandaag niet heeft. Het gaat om minimum 30 plaatsen. Dit werd voorzien in de tweede aanpassing van de begroting.
Er werd in twee miljoen euro voorzien om de onkostenvergoeding van de pleegouders in de bijzondere jeugdbijstand te kunnen verhogen. Dat gebeurt met een gemiddelde van 50 euro, maar we zullen proberen om dit slim te doen, want er is ook de heel verstandige input geweest van de commissieleden om het geld goed te hanteren zodat er ook een administratieve vereenvoudiging van kan worden gemaakt. Ook dit komt uit de tweede begrotingscontrole.
Ik heb in een budget voorzien om binnen de Centra Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) 10 extra voltijdse equivalenten (VTE) aan te trekken om de voorzieningen van de bijzondere jeugdzorg te ondersteunen in het werken met psychiatrische en randpsychiatrische patiënten, dat zijn de mensen van wie wordt gezegd dat ze oneigenlijk geplaatst zijn. Ik hou echter niet zo van dat woord, want elke plaatsing op basis van een beslissing van een rechter is een eigenlijke plaatsing. Het zijn plaatsingen waarvan men zegt dat het zorgaspect belangrijker is.
We hebben gewerkt aan het versterken en uitbreiden van de outreachprojecten Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum Geel-Mol en Psychiatrisch Centrum Sleidinge - Beernem/Ruiselede, waarbij de psychiatrie de gemeenschapsinstellingen ondersteunt in het werken met psychiatrische en randpsychiatrische patiënten.
Er is nog een bijkomend element. Voor de aanpak van de zogenaamde knelpuntdossiers, zowel binnen de gemeenschapsinstellingen als op de wachtlijst van de Centrale Registratie van Zorgvragen (CRZ), heb ik twee keer in een half miljoen euro voorzien. Er wordt per knelpuntdossier in een budget voorzien zodat een flexibele en gecombineerde inzet van hulpaanbod en expertise mogelijk wordt. Hiermee kunnen we ook jonge mensen, die om goede redenen beter niet in een gemeenschapsinstelling blijven, een gepaste oplossing geven.
Ten slotte is er deze legislatuur al meer dan tien miljoen euro uitgetrokken voor de jaarlijkse aangroei van het aantal pleegzorgplaatsen, voor in totaal meer dan 800 bijkomende plaatsen, voor de financiering van het stijgende aantal begeleidingen in internaten en ziekenhuizen en voor de toename van maatregelen in het kader van de preventieve sociale actie. Dan gaat het over respectievelijk een stijging met 300 en 700 begeleidingen op jaarbasis.
Deze inventaris klinkt misschien wat langdradig, maar ik maak hem met opzet. Wie me vraagt of ik niet zie dat die lijst wachtenden steeds langer wordt en me vraagt wat ik daaraan doe, moet erkennen dat er echt wel enorm veel bijkomende inspanningen zijn geweest. U mag alle budgetten optellen. Ik durf te beweren dat nu in meer budgetten voorzien echt stilaan begint te botsen op de vaststelling dat mensen dat niet voor elkaar krijgen in de reële wereld. Het tempo waarmee de uitbreiding in de bijzondere jeugdzorg is gebeurd, schurkt zeer dicht aan bij het menselijk haalbare. Het wordt dus tijd dat we in ons politieke debat over deze problematiek onze blik even richten op de vraagcomponent.
Als men het blijft hebben over het aanbod en mij als minister elke commissievergadering en elke vergadering blijft vragen of ik wel genoeg doe, dan wordt het op een bepaald ogenblik een grijsgedraaide plaat. Ik denk, eerlijk gezegd, dat we in de buurt komen van het tempo dat we als samenleving kunnen aanhouden. Ik geloof ook wel dat we dat zullen moeten voortzetten. Dat is iets anders. Het wordt echter echt wel belangrijk dat we het politieke debat verschuiven naar de vraag wat we doen om die instroom beperkt te krijgen of de cliënten die zijn ingestroomd zo veel mogelijk kansen op een volwaardig zelfstandig leven te geven, zonder altijd te zeggen dat dat dus een hulpverleningscarrière is. De levensverwachting is immers lang aan het worden in Vlaanderen.
Mevrouw Hoebeke, ik wil ook nog even kort ingaan op uw vraag over de centra voor kinderzorg en de jonge kinderen. Kind en Gezin werkt samen met die centra om het CKG-aanbod (Centrum voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning) in meerdere modules op te delen, zodat het veel duidelijker kan worden ingezet. Hierbij is de samenwerking met cliënten van de bijzondere jeugdbijstand natuurlijk een bijzonder belangrijk aandachtspunt. Voor de consulenten van de bijzondere jeugdbijstand zijn er in overleg met het Agentschap Jongerenwelzijn aanbevelingen uitgewerkt om meer richting te geven aan doorverwijzingen naar CKG´s.
Daarbij is de aandacht voor de jongste kinderen eigenlijk een dubbel signaal. Enerzijds en in de eerste plaats ben ik bezorgd. Anderzijds is dat tegelijk ook misschien wel een teken dat die aandacht voor preventie ook een realiteit is. De allerjongsten komen mee in beeld voor de hulpverlening. Dat kan uiteraard misschien ook ambulant zijn en dergelijke. Misschien is dat - gelukkig maar - het teken dat, als een jongere van zestien in het hulpverleningsaanbod is terechtgekomen, men in dat aanbod het vijfjarige zusje of broertje mee in beeld heeft gekregen. Dat is niet per definitie een teken dat men fout bezig is. Het wijst er eigenlijk op dat men preventief bezig is en dat men misschien ook iets meer intersectoraal aan de slag is, dat het voorveld van de bijzondere jeugdzorg wordt versterkt. Daarmee kan eventueel ook worden vermeden dat jonge kinderen ook in een carrière van de bijzondere jeugdzorg terechtkomen.
Er blijft een fundamentele vraag om het gesprek te hebben over het ´hoe´ en niet meer alleen over het ´hoeveel´.
De voorzitter: Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Ik ben het met u eens, mijnheer de minister. Dat wij met het ´hoeveel´ stilaan op de grenzen van de menselijke capaciteiten van de zorgverleners stuiten, is goed en wel, maar het moet onze blijvende aandacht wegdragen. Ik wil ook voor een recurrent beleid in die zin pleiten.
Voor het ´hoe´ moeten wij via onderzoek ten dele een antwoord vinden. Zo is naar aanleiding van gesprekken over zelfdoding gebleken dat er al werkboekjes bestaan voor kleine kinderen die met een dergelijk geval werden geconfronteerd en dat er voor jongeren van tien tot vijftien jaar andere instrumenten bestaan. Is het mogelijk om onderzoek te verrichten, zeker met betrekking tot die kleinste kinderen? Wij werden recent in de media geconfronteerd met twee, drie kinderen van vijf, zes jaar die een ware ravage hebben aangericht op een kerkhof. En gisteren werden er op de kusttram drie kleine pagadders van minder dan tien jaar gevat toen ze handtassen aan het stelen waren. Het potentieel is dus aanwezig. Het verdient onderzoek om te weten te komen wat hiervan de oorzaken zijn, zodat we na verloop van tijd misschien fundamentele ingrepen kunnen vermijden.
Mevrouw Marijke Dillen: Dank u, mijnheer de minister, voor uw antwoord. Die 1900 van mevrouw Claes: noem het wachttijden of wachtlijsten, het blijft voor mij hetzelfde. U spreekt over het toewijzen van jongeren op de juiste plaats. Dat is een perfect systeem. Ik ben er voorstander van. Maar het blijft een gegeven dat vooraleer die jongeren op de juiste plaats terechtkomen, het lange tijd duurt vooraleer ze er gebruik van kunnen maken.
Mijnheer de minister, ik heb op geen enkel ogenblik ontkend dat er tijdens deze legislatuur meer dan behoorlijke inspanningen zijn geleverd, maar het probleem wordt steeds erger. In mijn uiteenzetting heb ik daarvoor een aantal mogelijke oorzaken gegeven. Het blijft een feit dat er steeds meer nood aan opvang is. Daarom steun ik de opmerking van mevrouw Hoebeke, dat daar zeker en vast blijvende aandacht aan moet worden besteed. Tegelijkertijd steun ik uw pleidooi dat er meer moet worden nagedacht over het hoe. Wat is er aan de hand met die duurtijd in de bijzondere jeugdzorg? Het zou nuttig zijn om samen met de sector eens na te denken over mogelijke oplossingen.
Mijnheer de minister, ik heb hier tussen mijn nota´s toevallig een zeer interessant persartikel van 20 september 2008 aangetroffen. Daaruit blijkt dat de sector zelf vragende partij is om hierover na te denken. De sector zelf doet een oproep om te zoeken naar nieuwe wegen, pleit om het roer om te gooien en zegt dat hij zelf grote twijfels heeft. Het is de moeite waard om het artikel volledig te lezen en om met die sector zelf eens te overleggen. Per slot van rekening hebben wij politici niet alle waarheid in pacht. Zij hebben veel meer expertise en ervaring op het terrein.
Mijnheer de minister, ik durf uw pleidooi te ondersteunen om de krachten te mobiliseren om die kiem in de samenleving te houden, in gezinnen, in de familie. Daarbij rijzen dan wel weer andere problemen, zoals het stijgende tekort aan pleeggezinnen. Dat hangt er ook allemaal aan vast.
Mijnheer de minister, ik vraag u dan ook om dit debat zo snel mogelijk te houden. U kondigt in plaats van een globaal plan een meerjarenplan aan, maar de tijd begint te dringen: de legislatuur is bijna voorbij. We moeten eens in onze agenda kijken wanneer we dit na de bespreking van de begroting kunnen doen, zodat we het nieuwe meerjarenplan ook hierop kunnen laten inspelen.
Mevrouw Anne Marie Hoebeke: Mijnheer de voorzitter, een opmerking van de minister speelt perfect in op een vraag die ik in het begin van deze vergadering heb gesteld. De opmerking handelde over wat we moeten doen met jongeren die uit de bijzondere jeugdzorg komen. Het is onze plicht om ervoor te zorgen dat zij niet levenslang moeten worden begeleid in alle mogelijke voorzieningen.
Mijnheer de minister, met mijn vraag werd gejongleerd. Ik had de vraag tijdens de vakantie gesteld. Hij is naar Welzijn gegaan, dan naar Onderwijs, en van Onderwijs weer naar Welzijn. Ik ben heel tevreden met uw uitspraak dat daar ook aandacht voor moeten worden opgebracht. Mijn afspraak met de voorzitter, dat mijn vraag hier mag blijven, wordt hierdoor bevestigd.
Minister Steven Vanackere: Ik ben gevoelig voor de opmerkingen van mevrouw Hoebeke over de begeleidingsboekjes voor de allerjongsten als er in de familie een overlijden is. Ik heb het voorbije weekend toevallig kennisgemaakt met de mensen van het Palliatieve Zorgnetwerk. Die leveren grote inspanningen om in de juiste taal bepaalde dingen bespreekbaar te maken. Dat gaat ver, tot en met kinderen met een mentale handicap. Dit zou inderdaad ook moeten bestaan voor de allerkleinsten, om ze te leren omgaan met de realiteit dat er in hun familie een begeleiding is geweest waardoor bijvoorbeeld hun oudste broer eventjes uit beeld is verdwenen. Mevrouw Hoebeke, u inspireert mij. Ik zal dit nakijken. Ik vind dat daar veel belang aan moet worden gehecht.
We zijn het er allemaal over eens dat bijzondere jeugdzorg nooit de zorg is van één persoon. Het is nagenoeg altijd de zorg van een gezin. Ik heb uiteraard respect voor de autonomie van alle betrokkenen en weet ook dat dit allemaal niet op een hoop mag worden gegooid, maar iedereen voelt aan dat in de mate dat sommige problemen verankerd zijn in hun omgeving, ook de oplossingen gedeeltelijk uit die omgeving moeten komen. Dan is het inderdaad van belang om ook bij de allerjongsten op een goede manier te communiceren over wat er gebeurt. Ik zal dat met het agentschap even doorspreken.
Met redenen omklede motie
De voorzitter: Door mevrouw Dillen werd tot besluit van deze interpellatie een met redenen omklede motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het incident is gesloten.