Commissie voor Onderwijs, Vorming, Wetenschap en Innovatie Vergadering van 09/10/2008
Vraag om uitleg van de heer Jan Laurys tot de heer Frank Vandenbroucke, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming, over de toekenningsvoorwaarden voor studietoelagen in geval van co-ouderschap
De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik heb een korte praktische vraag over het toekennen van de studietoelagen. U weet dat daarbij rekening wordt gehouden met het inkomen van de aanvrager.
De dienstverleners laten me weten dat er een probleem is op het niveau van het co-ouderschap, een formule waar heel wat gescheiden ouders voor kiezen. Er zijn nogal wat problemen met de inkomensvoorwaarde.
Beide ouders hebben een inkomen. Bij de toekenning van een studietoelage wordt echter niet het gezamenlijk inkomen, maar het inkomen van de ouder waaraan de kinderen zijn toegewezen in rekening gebracht. Indien die ouder aan de inkomensvoorwaarde voldoet, is er geen probleem en kan de toelage worden toegekend. Indien die ouder hier niet aan voldoet, krijgt de betrokken leerling geen studietoelage.
In het geval van co-ouderschap worden de lasten tussen beide ouders verdeeld. De ouder die, normaal gezien, wel in aanmerking voor een studietoelage zou komen, valt op basis van deze berekeningswijze uit de boot. Anderzijds besef ik dat het onrechtvaardig zou zijn in dergelijke omstandigheden een volledige studiebeurs toe te kennen. Het gaat tenslotte slechts om de helft van de bijdrage in de gezamenlijke kosten.
Mijnheer de minister, wordt eraan gedacht de toekenningswijze van studietoelagen aan te passen? Zal, in het geval van co-ouderschap, ook de ouder waarbij de kinderen niet zijn gedomicilieerd een toelage kunnen aanvragen? Het spreekt voor zich dat die toelage dan in functie van de voor die kinderen betaalde alimentatie of bijdrage moet worden aangepast.
De voorzitter: De heer De Cock heeft het woord.
De heer Dirk De Cock: Mevrouw de voorzitter, ik dank de heer Laurys voor het stellen van deze vraag om uitleg.
Ik zou nog een bijkomende opmerking willen maken. Echtparen die uit elkaar gaan, doen dat dikwijls in eerste instantie niet officieel. Dit betekent dat de ouder bij wie de kinderen verblijven gedurende het eerste jaar of anderhalf jaar niet of nog niet kan bewijzen dat de feitelijke situatie is gewijzigd. Het gevolg is dat de taxatie nog steeds op het gemeenschappelijk inkomen wordt gebaseerd.
In de realiteit is er echter geen gezamenlijk inkomen meer. Dit leidt dan weer tot overbruggingsproblemen. Het duurt soms twee fiscale jaren voor dergelijke situaties echt zijn geregistreerd en dat gevolg aan de nieuwe situatie kan worden gegeven. Ondertussen zitten die mensen met financiële problemen, die soms dramatisch kunnen worden.
Ik begrijp dat de minister hier niet onmiddellijk een antwoord op kan geven, maar we moeten hier toch rekening mee houden.
De voorzitter: Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Minister Frank Vandenbroucke: Mevrouw de voorzitter, om te beginnen, wil ik de vorige sprekers bedanken voor het signaleren van deze kwestie. Dit probleem is me overigens niet helemaal onbekend. Misschien heb ik dezelfde persoon als de heer Laurys ontmoet. Onlangs heeft iemand me hierover alleszins aangesproken. Mijn antwoord is vooral een stand van zaken. Ik ben bereid hierover na te denken. Ik wil nu echter een antwoord geven dat vanuit de huidige logica vertrekt.
De huidige regelgeving inzake studietoelagen is op de hoofdverblijfplaats gebaseerd. Hierdoor wordt de toelage in het geval van een echtscheiding met co-ouderschap berekend op basis van het inkomen van de ouder bij wie het kind is gedomicilieerd. De toelage wordt ook aan die ouder toegekend.
De vraag is of het een goed idee is de hoofdverblijfplaats als criterium voor de toekenning van studiefinanciering los te laten. In dat geval zou de ouder waarbij de kinderen niet zijn gedomicilieerd de toelage kunnen aanvragen. Mijns inziens, zijn er een aantal bezwaren.
In de eerste plaats zou de behandeling van de aanvragen veel meer tijd in beslag nemen. Indien een echtscheiding wordt vastgesteld, moet het echtscheidingsvonnis worden opgevraagd en gelezen. Hieruit moet blijken welke regeling ten aanzien van de kinderen is getroffen. De overheid kan bovendien niet weten of het vonnis, dat door een van de ouders bij de aanvraag wordt gevoegd, ondertussen is gewijzigd. Administratief-procedureel is dit een behoorlijk ingewikkelde kwestie.
Indien we de hoofdverblijfplaats niet langer als criterium zouden handhaven, zou co-ouderschap inhouden dat met het inkomen van beide ouders rekening wordt gehouden. In de praktijk zouden we veel kinderen van uit de echt gescheiden ouders benadelen. We zouden immers logischerwijze rekening houden met het inkomen van beide ouders. De kinderen van gescheiden ouders zouden in dat geval een veel lagere toelage of zelfs geen toelage meer krijgen. We zouden, met andere woorden, in de praktijk het omgekeerde effect sorteren.
Ik begrijp de vraag naar een apart systeem, dat deze mensen de keuze laat en dat in de toekenning van de helft van de toelage zou resulteren. Dit lijkt me echter ingewikkeld. Ik ben bereid hierover na te denken. De logica van het systeem leidt er echter toe het principe van de domiciliëring en de hoofdverblijfplaats te behouden.
Ik ben me bewust van het feit dat sommige ouders niet tijdig van de gevolgen van de domiciliëring van hun kinderen bij hun ex-partner op de hoogte worden gebracht. Ik heb mijn administratie alvast de opdracht gegeven een gerichte informatiecampagne op te zetten. Die campagne zal deel van de permanente vorming van advocaten uitmaken. Ik zal trachten de mensen te sensibiliseren over die gevolgen die ze momenteel misschien niet terdege inschatten. Ik besef echter dat dit op zich nog geen antwoord op de eigenlijke vraag van de heer Laurys vormt.
De voorzitter: De heer Laurys heeft het woord.
De heer Jan Laurys: Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik begrijp dat het niet eenvoudig is een dergelijk probleem op te lossen.
Indien het gezamenlijk inkomen in rekening wordt gebracht, zijn de gevolgen voor de ouders negatief. Ik gun iedereen uiteraard een studiebeurs. We kunnen hier bedenkingen bij hebben. Dit zou echter niet rechtvaardig zijn. Mensen die zijn gescheiden, mogen met betrekking tot de studietoelagen niet meer voordelen krijgen dan mensen die niet zijn gescheiden. Dit zou een pervers effect zijn. Het lijkt me logisch op een of andere manier rekening te houden met beide inkomens. Een studiebeurs kan worden toegekend aan de ouder aan wie de kinderen zijn toegewezen.
Als ik het goed heb begrepen, heeft de minister zijn administratie gevraagd de praktische uitvoering te onderzoeken. Ik veronderstel dat dit onderwerp binnen enkele maanden weer aan bod zal komen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.