Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 30/09/2008
Interpellatie van de heer André Van Nieuwkerke tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het veiligheidsbeleid binnen de instellingen van bijzondere jeugdbijstand
De voorzitter: De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke: Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil mijn interpellatie beginnen met een algemene beschouwing over de registratie van incidenten in de voorzieningen van bijzondere jeugdbijstand.
In 2001 werd in een Limburgse residentie een opvoedster vermoord. Naar aanleiding van dat feit zijn de verantwoordelijken bewuster beginnen om te gaan met de vraag hoe men de veiligheid van de medewerkers op het werk beter kan garanderen. In november 2002 is men daartoe gestart met een systematische registratie van incidenten die vallen onder de volgende definitie:?Een ernstige bedreiging voor de integriteit van de in de begeleiding betrokken medewerker, waarbij deze oordeelt dat de normale werkprocedures niet voor voldoende controle zorgen over de situatie en waarbij de aansprakelijkheid van de voorziening of van de begeleider in het geding komt.? Het gaat vooral over fysieke, psychische en materiële feiten. Daarbij wordt gedacht aan de volgende situaties: agressie, inbraak, hygiënische omstandigheden, valse beschuldigingen enzovoort.
De bedoeling van de registratie is om samen met de Vlaamse overheid een veiligheidsbeleid uit te werken. In AGORA zijn er trouwens al een aantal analyses verschenen. Vanuit beleidsoogpunt zou het in die zin relevant zijn om een overzicht van die analyses en de passende maatregelen die daar al dan niet uit voortvloeiden, te verkrijgen en hier in de bevoegde commissie te bespreken en te evalueren.
- Mevrouw Vera Van der Borght, ondervoorzitter, treedt als waarnemend voorzitter op.
De aanleiding van mijn interpellatie is jammer genoeg een gruwelijk feit dat zich voordeed op donderdag 31 juli 2008 in Nieuwland, een Brugse voorziening voor bijzondere jeugdbijstand, waarbij een opvoedster het slachtoffer werd van een moordaanslag. Zij kreeg onder meer een kogel in het hoofd, die net niet in de hersenen doordrong. Ze kreeg ook een kogel in de schouder en werd bijna gewurgd. De jonge dader, die zij al een tweetal jaar begeleidde tot zelfstandig wonen, pleegde daarop zelfmoord. Gelukkig overleefde de opvoedster deze zeer gruwelijke agressie op haar persoon.
Op het moment van de misdaad, tussen kwart voor elf en middernacht, was de opvoedster alleen op de campus. Zij moest vluchten door de gangen, maar er was nergens een alarmknop. Ook de verlichting buiten was ondermaats. Ze was alleen op de campus omdat het 31 juli en dus vakantie was. De andere jongeren waren met verlof. Er moest zich nog één jongere aanmelden om middernacht. Ondanks haar verwondingen en het feit dat ze in shock was, heeft ze die jongere toch nog opgevangen.
Zij had in de maanden voordien, zoals het hoort, de situatie van de jongere die uiteindelijk de moordaanslag heeft gepleegd, geregeld besproken met het team van de instelling. De vraag die zich nu opdringt, is of die jongere nog in die specifieke begeleiding vanuit die instelling voor bijzondere jeugdbijstand thuishoorde.
Mijnheer de minister, tot welke concrete beleidsmaatregelen inzake het veiligheidsbeleid voor de medewerkers heeft de registratie van incidenten in de voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand tot op heden geleid? Is er daaromtrent een beleidsrapport met aanbevelingen ter beschikking?
Het recente feit in het Brugse van 31 juli 2008 heeft niet alleen bij de opvoedster maar ook bij de collega´s trauma´s en angst veroorzaakt. Heeft het bevoegde departement de nodige schikkingen getroffen om in de nodige psychologische bijstand te voorzien? Is er vanuit het bevoegde departement een onderzoek bezig over de vraag of de jonge dader nog wel thuishoorde in die instelling voor bijzondere jeugdbijstand?
Als sedert november 2002 door de jongerenbegeleiding aan registratie wordt gedaan, waarom kon de opvoedster in Brugge dan geen alarmknop indrukken? Waarom was zij alleen op de campus? Waarom was er buiten onvoldoende verlichting?
Mijnheer de minister, collega´s, dergelijke omstandigheden kun je niet voorzien. Dat zijn dingen die gebeuren. Toch vind ik dat er hier een minimum aan preventie had moeten gebeuren. Die opvoedster had net zo goed dood kunnen zijn. We moeten er met z´n allen over nadenken hoe we dat op het terrein kunnen vermijden en hoe we de omstandigheden kunnen verbeteren. We moeten dat in alle sereniteit kunnen bespreken.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Mijnheer Van Nieuwkerke, ik ben heel blij dat u uw interpellatie eindigt met een oproep tot sereniteit. Het is belangrijk dat we niet naar aanleiding van elk incident om preventie schreeuwen, alsof elk preventiebeleid ervoor zou zorgen dat er nooit incidenten zijn. Er zijn wel degelijk preventiemaatregelen, maar de absolute zekerheid dat men alle incidenten kan vermijden, is niet van deze wereld. Maar het is hoe dan ook het lot van elke minister om naar aanleiding van elk incident toe te lichten dat er wel degelijk preventief wordt gewerkt.
Het probleem dat u aanhaalt, is zeker ernstig, maar gelukkig ook uitzonderlijk. Het is ook niet duidelijk of agressie in de jeugdinstellingen daadwerkelijk toeneemt. Het beschikbare cijfermateriaal is wat dat betreft te diffuus en te onvolledig. Omgaan met agressie is wel zeker inherent aan het werken in de bijzondere jeugdbijstand, zeker in de residentiële werkvormen, en aan de doelgroep van de bijzondere jeugdbijstand, namelijk gedwongen hulpverlening.
Omgaan met agressie en met de veiligheid van allen als eerste prioriteit zijn twee thema´s waar de sector uitgebreid aandacht aan besteedt, zowel binnen de eigen organisatie als binnen de koepels, als ook in overleg met de administratie.
De registratie waar u naar verwijst, werd in het najaar van 2002 opgezet door de vzw Jongerenbegeleiding. Dat is dus een van de drie koepels, naast PPJ (Werkgeversfederatie voor Jeugdzorg) en het Vlaams Welzijnsverbond. Ik moet vaststellen dat die registratie nooit echt goed van de grond is gekomen. Het doel was dat die registratie vanuit alle koepels zou worden opgevolgd. De registratie is echter in maart 2006 stopgezet omdat niet alle koepels info aanleverden en omdat men wat problemen had met het identificeren van welke gevallen men precies wilde registeren. Dat leidde tot data die eigenlijk niet bruikbaar zijn om er concrete aanbevelingen aan te koppelen.
Het is inderdaad belangrijk om personeel te leren omgaan met agressie, om te voorzien in mogelijkheden van time-out en om een globaal veiligheidsbeleid uit te werken. In dat verband werden in deze legislatuur al best wat acties ondernomen. Het belangrijkste element dat vaak wordt aangehaald als bron van agressie, is een te grote druk in de leefgroepen, onder andere door een hoge bezettingsgraad en een blijkbaar toenemende complexiteit van de problematieken.
Een van de acties die in dat verband zijn ondernomen, is de flexibilisering. Dat wil zeggen: meer mogelijkheden om, vanuit residentie, de jongere in zijn context te begeleiden door het invoeren van een flexibele norm, zodat een voorziening op jaarbasis minimaal 50 percent aanwezigheid moet realiseren. De overdruk ten gevolge van een te zware bezetting wordt op die manier wat gemilderd.
Daarnaast zijn er de mogelijkheden tot time-out voor ontspoorde jongeren in de gemeenschapsinstellingen. Ook in andere time-outmogelijkheden is voorzien, waar jongeren met agressie tijdelijk naartoe kunnen. Denk maar aan de projectmatige subsidiëring van time-out- en onthemende projecten. Meer specifiek zijn zeker ook de samenwerkingsakkoorden met kinder- en jeugdpsychiatrie belangrijk, zodat daar zowel time-out als ondersteuning kan worden gerealiseerd. We hebben daar overigens een flinke budgettaire inspanning voor gedaan.
Omtrent het te voeren eigen veiligheidsbeleid ligt de focus niet louter op agressie of het voorkomen ervan, maar dient men breder te kijken naar de globale werking en in sommige gevallen naar de mogelijke juridische implicaties.
Ik wil nog twee recente acties omtrent het veiligheidsbeleid en het voorkomen van agressie aanhalen. Enerzijds heb je Arktos, die met hun programma ´Rots en Water´, een agressieregulerend programma dat momenteel met succes wordt toegepast in voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand, de Award van de Jeugdzorg hebben gewonnen. Anderzijds is er een eenmalig budget vanuit het Fonds Jongerenwelzijn 2008 ten belope van 250.000 euro voor de vorming van personeel in het detecteren van potentiële gevaarsituaties en het omgaan met effectieve agressie.
Verder zijn er nog organisaties zoals ICOBA, het Initiatief COmpetentieBevordering Agressiebeheersing van Vlaamse Social Profit Fondsen vzw, die onder meer ondersteuning bieden bij de opmaak van een agressiebeleidsplan, alsook nazorg op niveau van de begeleiding in een voorziening. Die organisaties zijn bij dit soort plannen duidelijk een inspirerende partner gebleken.
In antwoord op uw tweede vraag wil ik ingaan op het recente feit in het Brugse van 31 juli 2008. Ik wil daarbij signaleren dat de betrokkene in begeleid zelfstandig wonen zat. Hij heeft die daad wel degelijk gepleegd binnen de instelling, maar was op dat ogenblik vanuit zijn begeleid zelfstandig wonen naar de begeleidster gegaan.
Het is eerst en vooral de taak van de voorziening - de werkgever - om de nodige maatregelen te treffen met betrekking tot de psychologische bijstand van het personeelslid en haar collega´s. Zowel het Agentschap Inspectie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin als het Agentschap Jongerenwelzijn heeft in de periode na de feiten herhaaldelijk contact gehad met de verantwoordelijken van de voorziening. Daaruit blijkt dat de nodige stappen zijn gezet om de personeelsleden en de door hen begeleide minderjarigen bij te staan bij de verwerking van het incident: slachtofferhulp werd ingeschakeld en de gebeurtenis werd bespreekbaar gemaakt. De voorziening is op dit ogenblik nog steeds in gesprek met personeelsleden en bewoners.
U vraagt of de jongere nog wel thuishoorde in die instelling. Ik heb al geantwoord dat hij eigenlijk in een systeem van zelfstandig wonen zat. Ik heb geen indicatie om aan te nemen dat deze jongere daar niet in thuishoorde.
U vraagt waarom er geen alarmknop was om in te drukken. Daar moet ik verwijzen naar het eigen veiligheidsbeleid dat elke voorziening uitwerkt. Er bestaan daarover geen strikte criteria. Er zijn natuurlijk wel de infrastructuurnormen waaraan een voorziening moet voldoen om een erkenning te krijgen. Ik wil in dit heel concrete geval signaleren dat de voorziening toch twee elementen had die achteraf cruciaal zijn gebleken. In de betrokken instelling is elke kamer voorzien van een dubbele vluchtweg. De inslaapkamer voor de begeleider met nachtdienst beschikt over een vaste telefoonlijn. Ook blijkt dat de voorziening al voor het incident over een draaiboek ´Omgaan met agressie´ beschikte waarin elementen ter voorkoming van agressie zijn opgenomen. Het personeel heeft voordien ook trainingen gekregen in het omgaan met agressie. Deze opleidingen worden uiteraard voortgezet.
Na het incident werden nog een aantal nieuwe infrastructurele maatregelen genomen, zoals het vervangen en uitbreiden van de verlichting. U verwijst daar ook naar. De directie onderzoekt samen met het personeel andere mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld het verschuiven in de personeelskaders waarbij de slapende nachtdienst wordt vervangen door actieve nachtdienst of eventuele bijkomende aanpassingen aan de accommodatie.
Mijnheer Van Nieuwkerke, u zegt dat deze inspanningen dit incident niet hebben kunnen voorkomen. Ik ben ervan overtuigd dat we van de som van al deze maatregelen in een delicate en meer agressiegevoelige omgeving niet mogen verwachten dat elk incident vermeden kan worden. Agressiebeheersing en het vermijden van de gevolgen maken wel degelijk deel uit van het beleid van de Vlaamse overheid en van de voorzieningen die binnen de bijzondere jeugdzorg functioneren.
De voorzitter: De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
De heer André Van Nieuwkerke: Mijnheer de minister, het zou interessant zijn mocht de registratie vanuit het beleid zelf worden aangepakt. Er moet misschien een model worden ontworpen. Ik ging er in mijn interpellatie vanuit dat de registratie nog bezig was en dat er voorstellen aan het beleid waren waar ik geen zicht op had. U meldt me dat dit jammer genoeg niet door de hele sector wordt gedaan en ook onzorgvuldig wordt gedaan. Registratie is nochtans belangrijk. We moeten als beleid een zicht hebben op wat er in instellingen aan de hand is. Soms komt dat op een pijnlijke manier naar boven. Voor het beleid is het relevant om registratie op poten te zetten en er aandacht voor te hebben. Er gebeuren misschien dagelijks dingen in de praktijk die ons niet ter ore komen omdat men het zo gewoon is met bepaalde dingen geconfronteerd te worden.
Ik had nog een vraag over het profiel van de dader. De begeleidster begeleidde hem vanuit die instelling naar zelfstandig wonen. Uiteraard behoort dit tot de privacy van de betrokkene, maar het zou interessant zijn om te weten of de jonge dader psychisch nog wel thuishoort in de specifieke begeleiding vanuit de instelling. Ik heb daar vragen bij. Als bepaalde feiten opduiken in een teambespreking die wijzen op een aantal zaken, dan moet daarvoor een methode bestaan in een instelling van de bijzondere jeugdzorg.
Minister Steven Vanackere: Ik ga niet in op het tweede. Ik neem het ter harte. Ik heb het gehoord.
Het nieuw leven inblazen van de registratie zal ik opnemen in mijn structureel overleg met de drie koepels. U zult begrijpen dat het alleen maar zin heeft wanneer er een gestructureerde definitie is van feiten die men wenst te registreren. Anders heeft dit geen zin. Ik zal de vraag opwerpen in het structureel overleg dat ik heb met de koepels in de sector van de bijzondere jeugdzorg.
De voorzitter: Het incident is gesloten.